| |
| |
| |
Boekennieuws
Die religiöse Gefahr von Albert Maria Weisz O. Pr. (XX en 522 bl.) Freiburg im Br. Herder, 1904. [4 M. 50].
De bedoeling van den geleerden schrijver, zooals uit zijne Voorrede blijkt, is niet een of ander gevaar te behandelen dat den godsdienst kan schaden, neen, hij wil de aandacht vestigen op het godsdienstig gevaar hetwelk zulke afmetingen aanneemt dat, verandert de huidige toestand niet, men den opvolger van Pius X kan begroeten met het treurige woord: Religio depopulata.
Het eigenlijke gevaar van onzen tijd heeft zich in het kleed van den godsdienst gehuld en treedt onder dit masker op. Het ontspringt uit de legio godsdiensten, welke onze samenleving dreigen te overstroomen evenals de barbaren der vierde eeuw. Wat van de oude religie overblijft wordt dermate verminkt, dat men ze nauwelijks herkent. Wij worden wantrouwig, als iemand slechts met één woord van ‘religie’ rept, en vreezen eene afwijking van de oude leer, zoodra van eene hernieuwing of hervorming van het godsdienstig leven wordt gesproken. Het woord dat vroeger den mensch het dierbaarste was, is tot twistappel, tot steen des aanstoots, tot grond van verdenking geworden.
Ongelukkig heeft de kwaal ook de trouwe zonen der Kerk aangetast, zoodat zij door hen, die hulp dienen te verschaffen veeleer versterkt dan verzacht wordt. Deze schuchtere Katholieken trekken zich met hun geloofsschat in duistere schuilhoeken terug; zij schamen zich hun geloof voor de menschen schijnen te laten, verduisteren het liever uit vrees den slaap der wereld te storen. Hunne eerzucht is niet meer aan de verachting van Christus deel te hebben, neen, zij willen liever moderne mannen, vrienden van den vooruitgang, onbevooroordeelde geesten genoemd worden; niets duchten zij meer dan onder het getal der clericalen en ultramontanen geteld te worden; zij offeren hun eeuwig geluk op aan het verlangen met de publieke opinie, met de moderne gedachte en tijdsrichting op vriendschappelijken voet te staan.
Hoe vele Katholieken lijden uit menschenvrees aan deze laf- en zwakheid! In stede van met fierheid de hun aanvertrouwde waarheid te verkondigen, en moedig voor haar in de bres te springen, gebruiken zij allerlei voorwendsels en kunstgrepen om zich in de oogen der wereld te verontschuldigen. Spreek hun niet van Apologie, die zij als eene beleedigende aanmatiging beschouwen, nog minder van Ascetisme en Mystiek, verouderde vruchten der middeleeuwen. Zij verwachten alleen hulp van de
| |
| |
wetenschap, dat wil zeggen van de kritische, moderne, van de oude kluisters bevrijde wetenschap, die het recht heeft de overgeleverde waarheid tot op de keper te toetsen en haar volgens de heerschende moderne beginselen te wijzigen en om te zetten.
Ziedaar met eenige woorden het godsdienstig gevaar geschetst, dat ontegenzeggelijk schrikwekkend is, en door geen ernstig man kan ontkend worden.
Welke zijn de middelen krachtdadig genoeg om hetzelve af te wenden?
Hoe grooter het gevaar is, zegt de schrijver, des te levendiger moet het geloof, des te inniger de aanhankelijkheid aan de Kerk, des te krachtiger het streven naar de navolging van Christus zijn. Wanneer wij door deze drie geneesmiddelen in de ware godsdienstigheid toenemen en vooruitgaan, zal de godsdienst gered, en uit de kwalen van den tijd geen ramp, maar een zegen Gods voor ons worden.
Bij het eerste bladeren in het boek is men geneigd den schrijver van overdrijving te beschuldigen en als een zwartkijker te beschouwen. Wie echter met oplettenheid de volgende hoofdstukken leest, zal tot eene betere overtuiging komen.
Na de Inleiding (bl. 12) volgt I. De godsdienstige toestand. (bl. 43).
II. De moderne godsdienstwetenschap. (bl. 77).
III. De ontwikkeling van den godsdienst tot hyper- en ongodsdienst. (bl. 109).
IV. Hervormde godsdiensten. (bl. 184).
V. Het hervormde Protestantisme. (bl. 245).
VI. Het hervormde Katholicisme in vroegere tijden. (bl. 295).
VII. Het hedendaagsche hervormde Katholicisme. (bl. (376).
VIII. Is eene overeenkomst mogelijk tusschen het Christendom en de moderne-wereldbeschouwing (bl. 414).
IX. Het godsdienstig gevaar is door den moderne-tijdgeest vooral door Kants leer in het leven geroepen. (bl. 454).
X. Onze taak tegenover het geloofsgevaar. (bl. 489).
In het Bijvoegsel onderzoekt de geachte schrijver de redenen der minachting welke der Katholieke litteratuur ten deel valt. (bl. 503).
De schrijver besluit het overzicht der voorgestelde hervormingen ten einde het christendom met de eischen der moderne beschaving te verzoenen met het volgende eind-oordeel.
De hervormers van het Katholicisme behandelen personen en zaken op eene wijze, welke alle achting en eerbied voor waardigheid, ja het geloof aan de godlijke instelling der Kerk moet ondermijnen en vernietigen. Het onwaardig schimpen op Kerkelijke personen en instellingen kan slechts verlagend en oplossend werken. Wanneer men de geestelijke orden hinderpalen voor eene tijdige ontwikkeling noemt, de Jesuïten van schandalen, eerloosheid, onbeschaamdheid beschuldigt de ultramontanen als van God verlatene zielen beschouwt, vergeet men dat de ordensgeestelijken ook priesters zijn, dat ultramontanen als Hergenröther en Haffner veel hooger stonden. Wanneer de Katholieken zelven zoo hunne priesters en bisschoppen bejegenen, waarom dan steen en been geklaagd over den toon der laagste en gemeenste pers?
Verstomd staat men wanneer men leest hoe de bisschoppen
| |
| |
worden aangevallen. Zoogenaamde christelijke bladen hebben voor hen slechts woorden van smaad en hoon. Men zou zeggen dat het genoeg is voor iemand bisschop te worden, om geweten, verstand, beschaving, alle aanspraak op fatsoenlijke bejegening te verliezen. Zulk gedrag moet ten lange leste alle geloof aan de kerk en hare organen schokken, en aan 't wankelen brengen.
Daarom verwondert men zich niet wanneer men leest: ‘niets is schadelijker geweest voor den godsdienst, de wetenschap en het algemeen welzijn, dan het geloof aan het goddelijk karakter van het roomsche pausdom.’
‘Ten gunste van het vooroordeel van de onfeilbaarheid van het Episcopaat en de algemeene kerkvergaderingen kan men zelfs geen schijn van bewijs in de H. Schrift noch in de kerklijke traditie vinden.’
Dit alles, gelijk men ziet, is niet meer hervorming, maar ontkenning en vernietiging; niet meer hernieuwing, maar nieuwigheid; niet meer waarschuwing, maar opstand op ketterij uitloopend.
Overigens leert ons de geschiedenis de noodlottige gevolgen van dezen hervormingsgeest. Want de hervorming, in onze dagen gewenscht heeft groote overeenkomst met alle andere proeven om het katholicisme met den tijdgeest te verzoenen.
Men bemerkt echter twee punten van verschil. De aanvallen tegen de pauselijke macht als middelpunt der kerkelijke eenheid zijn na het Vatikaansch Concilie onmogelijk geworden. Niets anders blijft nu over dan of wel met het onvermijdelijke genoegen te nemen, of zich tot het oud-Katholicisme te bekeeren. Wil men niet zoover gaan, dan kan men zich door een voortdurenden strijd tegen het bisschoppelijk gezag schadeloos stellen.
Het oude hervormingsstelsel streed hoofdzakelijk tegen de inrichting der Kerk, het nieuwe gaat dieper en valt het christendom zelf aan.
Het oude richtte meestal zijne pijlen tegen twee loci theologici: het gezag der Kerk en der theologen; het nieuwe vernietigt de geheele theologia fundamentalis met de geloofsleer, de leer van het bovennatuurlijke en van het christelijk leven.
Eindelijk wordt het vernielingswerk tegen de H. Schrift gericht; men berooft haar van het bovennatuurlijk karakter, behandelt haar als een zuiver natuurlijk boek, ja beter gezegd, men springt met haar om, gelijk men geen menschelijk boek zou behandelen.
Wie oplettend deze treurige verschijnselen onderzoekt en ze aan de logica der feiten of der geschiedenis toetst, komt tot een zeer onheilzwanger besluit.
Deze logica heeft eene beweging, welke met de tegenwoordige veel overeenkomst heeft, in de 16de eeuw tot eene scheuring in de kerk gevoerd, en duizenden in den afgrond gestort, die weinig aan geloofsafval dachten.
Dezelfde logica heeft uit dergelijke beweging bij het einde der 18de eeuw de bloedigste omwenteling in het leven geroepen.
Dezelfde hervormingsbeweging bracht in de laatste zestig jaren der afgeloopen eeuw de noodlottige gevolgen voort, die wij nog heden betreuren.
Deze logica moet de huidige beweging ook in de 20ste eeuw tot eene schrikwekkende catastrophe voeren.
| |
| |
Wie durft hopen dat in deze tijdsomstandigheden het gevaar bezworen, en de logica der feiten voor de eerste maal overwonnen wordt?
Dr A. Dupont.
| |
Wereld-bibliotheek, onder leiding van L. Simons.
Over een en ander, hierin verschenen, werden de lezers van Dietsche Warande en Belfort reeds ingelicht. Wat ons toekomt wordt regelmatig vermeld onder de ingekomen boeken ter bespreking. Uitvoerig kunnen we over elk der bundeltjes niet handelen; daar zijn, ten andere, veel herdrukken. Nu is de onderneming ver genoeg gevorderd om er, met kennis, een oordeel te kunnen over uitspreken.
De Wereld-Bibliotheek wordt uitgegeven door de Maatschappij voor goede en goedkoope lectuur. ‘Goedkoop’ is ze zeker, 20 cents het nummer van 100 tot 150 bladzijden en daarbij tamelijk verzorgde druk en behoorlijk papier.
Maar is wat hier geboden wordt ook ‘goed’? Dat hangt af van het standpunt: een katholiek kan niet zeggen dat alles goed is; we hebben hier te doen met eene rationalistische onderneming.
In het Correspondentie-Blad, April-Mei 1906, doet de leider nog al duidelijk zijn standpunt kennen. ‘Van eenige onzer abonné's, schrijft hij, - gelukkig maar van eenigen - hebben we bevreemding vernomen over de keus van Van Hulzen's Getrouwd in onze serie. Dat was toch geen lectuur voor de huiskamer.
Geen boek voor het gezin!
Mogen we daar nog eens even over praten?
En och, die familie-lectuur!
Een Fransch dramaturg van een vorig tijdperk, Emile Augier, laat in zijn laatste tooneelspel, dat over de verzoekingen voor jonge vrouwen handelt (Les Fourchambault) een zijner mannen zeggen:
‘Maar men praat nu eenmaal niet over dergelijke dingen met jonge meisjes.’
En dan het antwoord:
‘Dat is allemachtig verkeerd.’
Getrouwd is niet bestemd als huwelijksles. Maar men zou het er voortreffelijk voor kunnen gebruiken. Omdat het zoo echt is, uit het leven.
In elk levensbeeld, door een scherp-doorschouwend kunstenaar geteekend, zit nu eenmaal een les - die te sterker spreken zal naarmate ze er met minder opzet ingelegd is.
Lees dit boek gerust voor aan uw zoons en dochters van 15-21 jaar.
Hun gewone, voor hen uitgezochte ‘romantische’ lectuur is de gevaarlijke. Niet deze ‘realistisch-analystische’.
We hebben hier de ‘romantische’ lectuur voor jongens en meisjes niet te verdedigen; dat jongens boven de 21 jaar Getrouwd lezen, daar hebben we zooveel niet tegen, alhoewel er twee-drie uitdrukkingen in voorkomen die gemakkelijk hadden kunnen vermeden worden; maar voor jongens en meisjes van 15-21 jaar is dat toch niet geschikt, en met de beginselen, hier vooruitgezet, wettigt ge, zelfs voor dubbele kinderen, alle ‘kunstwerk’.
| |
| |
Of is Honoré de Balzac's Het gevloekte Kind ook vóor te lezen aan zoons en dochters van 15-21 jaar?
Dat wil nu niet zeggen dat alle boeken voor kinderen moeten geschikt zijn! In de Wereld-Bibliotheek komen boeken voor jongeren voor, maar dat hier ook wel soms iets op aan te merken valt werd in 't Februari-nummer 1906 van Dietsche Warande en Belfort (blz. 241-242) reeds aangetoond.
Men neme wat voorafgaat niet als een veroordeeling van al wat in de Wereld-Bibliotheek verschijnt. Zoo is het niet gemeend.
Ook katholieke lezers nemen dankbaar aan wat hun goeds geboden wordt; te erkennen valt ook dat er doorgaans wat te leeren is in de inleidingen vooraan de bundeltjes. Maar hierop nu juist moeten wij katholieken wijzen: in de keus der boeken wordt met onze gevoelens en overtuigingen geen rekening gehouden, we mogen dus de boeken, in globo, niet aanbevelen aan dezen die niet ernstig toezien en niet weten te onderscheiden.
De Wereld-Bibliotheek is bestemd voor meer ontwikkelden, het eigenlijke volk heeft hier weinig of niets aan. Nu heeft, voor 't volk, de Maatschappij voor goede en goedkoope lectuur eene nieuwe uitgave begonnen onder leiding van L. Simons: De Beste Wereld-Bibliotheek, in veertiendaagsche afleveringen (per jaar 2.60 guld.) In de eerste afleveringen verschijnt Dickens' Londen en Parijs. Bij die uitgave nu komt een geillustreerd bijvoegsel Van alles wat, en hier nog eens zien we hoe weinig men met onze katholieke overtuiging inzit. In nr 3 van Van alles wat (13 Oct. 1906) staat een artikel Lourdes. De Kerk heeft tot hiertoe niet verklaard dat er te Lourdes mirakelen gebeuren, katholieken gelooven dus daarover wat zij willen, en toch slaat het ons tegen 't hoofd te lezen: ‘Of er in Lourdes wonderen gebeuren? Onverwachte en wonderbare genezingen, zeker! - Hoe zouden we het kunnen betwijfelen in dezen tijd waarin we zooveel weten van wat de suggestie, de zelfbegoocheling, het geloof in genezing vermogen? - Doen niet talrijke doktoren nu genezingen van lammen, zenuwzwakken, zenuwzieken, die men vroeger als wonderdaden of hekserijen zou hebben aangebeden of bestraft? De geneesheer zegt: “Sta op!” en de zenuwverlamde, die zich niet scheen te kunnen bewegen, staat op! - Weten we niet, hoe een gaan naar andere omgeving, naar een badplaats, al aanstonds opbeurend en opwekkend op patienten werkt? En als wie naar Lourdes gaat nu werkelijk gelooft in de wonderkracht welke zich daar openbaart; als hij gelooft dat innigst bidden hem kan beteren, en als hij onder de opwinding dezer omgeving en de welsprekendheid der priesters, nu inniger bidden kan dan ooit! - Waarom zouden we dan hier niet zien gebeuren, wat we elders zien ontstaan? De katholieken, in elk geval, gelooven niet alleen in deze
suggestieve kracht van Lourdes, zij gelooven in het wonder zelf, in de openbaring der Maagd aan het boerenmeisje. Over dergelijk geloof kan geen buitenstaander oordeelen. Men heeft het of heeft het niet, wil het in zich versterken of verwerpt het absoluut. Wie als zieke naar Lourdes komt, moet dat doen in het geloof, of er is wel weinig kans dat het hem iets zal baten. Voor wie niet ziek is en niet gelooft in dit alles, is er iets griezeligs en tegelijk iets diep meelijwekkends in de verzameling zieken, stakkerds die hier met hunne laatste hoop henen komen
| |
| |
en waarvan de meerderheid zeker even ongenezen zal weerkeeren als ze gekomen is.
Maar de beide kerken intusschen hangen vol van dankteekens van wie geloofd hebben dat de beterschap, welke zij plotseling voelden, blijvend was, en dat aan hen het wonder voltrokken was.’
Wil men ook bij katholieke bevolking ingang vinden, dan moet men stellig anderen kost geven.
E. Vl.
| |
Over Vlaamsche volkskracht I. De Vervlaamsching der Hoogeschool van Gent, door Lodewijk de Raet.
- Brussel De Vlaamsche Boekhandel van L.J. Kryn, 1906. 321 blz.
Een boek dat op zijn tijd komt, nu dat aan allen kanten over het al of niet wenschelijke der vervlaamsching van het Hooger Onderwijs gesproken wordt. Niet een geheel nieuw boek: ten deele een herdruk van vroeger geschrevene en links en rechts verspreide artikelen, waaruit te verklaren valt dat sommige meeningen, sommige betoogen zelfs, meer dan eens terug komen. Tien hoofdstukken: I. Inleiding, II. De Sociale rol der Hoogeschool, III. Techniek en Volkskracht, IV. De Belgische Hoogeschool, V. Hoe bekomen de Vlamingen eene Nederlandsche Hoogeschool. VI. De Kritiek van het stelsel Mac Leod. VII. De Vlaamsche Hoogeschool der toekomst, VIII. De Wettelijke toestand en noodige hervormingen. IX. Practische wenschen, X. Slot en Bijlagen.
Er liggen drie hoofdgedachten in dit boek. 1. Ons hooger onderwijs moet vervlaamscht worden, omdat alzoo en alzoo alleen onze hoogere standen kunnen vervlaamschen en die vervlaamsching machtigen invloed moet uitoefenen op de verstandelijke verheffing van ons volk; 2. Hoogl. Mac Leod en met hem de Hoogeschool-Commissie stellen zich tevreden met de trapsgewijze vervlaamsching der 4 faculteiten aan de Hoogeschool te Gent; dat is niet voldoende, ingezien het altijd groeiend belang der technische studiën, ingezien het feit dat veel Vlaamsche studenten de leergangen volgen der technische school te Gent en dat er verscheidene leergangen worden gevolgd en door de studenten der faculteiten en door de studenten der technische en der bijzondere scholen. De leergangen voor deze laatste studenten zouden Fransch blijven, dus zou er zelfs geen spraak kunnen zijn van trapsgewijze volledige vervlaamsching der faculteiten. De Hoogeschool te Gent moet geheel en gansch vervlaamscht worden en haar moeten eene vlaamsche hoogere landbouwschool en eene veeartsenijschool toegevoegd worden.
3. Kan er nu iets gedaan worden om die vervlaamsching der Hoogeschool te Gent te bespoedigen?
Jawel, meent de schrijver, de Vlamingen mogen er niet aan denken een vrije Vlaamsche Hoogeschool te stichten; maar eene school van Hooger Onderwijs (Ecole des Hautes Etudes) zouden ze door eigen initiatief kunnen tot stand brengen. ‘Zulke instelling kan zich bewegen buiten alle knellende banden der hoogeschool-wetgeving: zij zal natuurlijk de macht niet hebben wettelijke diploma's van doctors in de rechten en in de geneeskunde, uit te reiken, maar zij zou heel goed - als het nuttig
| |
| |
blijkt - den titel van doctor in de wijsbegeerte kunnen verleenen, op de Duitsche wijze.’
Voorts zou er ook een genootschap moeten gesticht worden tot bevordering van Nederlandsch Hooger Onderwijs in Vlaamsch België, (University extension) en zou het Hooger Onderwijs voor het volk meer moeten verspreid worden.
Er komen in dit boek wel bijzonderheden voor waarmee we niet kunnen instemmen, maar 't zijn bijzonderheden, en daarom willen we ze hier zelfs niet aanhalen. Voor de algemeene stelling: de noodzakelijkheid van een Hooger Vlaamsch Onderwijs en de algeheele vervlaamsching van de Gentsche Hoogeschool is dit boek een ernstig betoog. Al wie belang stelt in de vervlaamsching van ons Hooger Onderwijs zal het lezen.
Nog twee woorden om te eindigen: even als bijna alle menschen die met eene groote gedachte behept zijn, ziet de Raet de volkomene zegepraal in de verwerkelijking van zijn ideaal.
‘Alleen de Vlaamsche hoogeschool kan voor de Vlaamsche beweging de eindzegepraal bewerken’ zoo schrijft hij vooraan het Xe hoofdstuk van zijn boek.
Er blijft nog zooveel te doen vooraleer de Vlamingen aan de eindzegepraal mogen denken! Wie heeft ze niet gekend: de jonge rechtsgeleerden, geneesheeren, ingenieurs enz. vol bezieling voor het Vlaamsch ideaal; zij trouwden met eene verfranschte juffrouw en voor het Vlaamsche leven en voor den Vlaamschen strijd waren ze verloren!
Vlaamsch Hooger onderwijs kan verbetering brengen, ja zeker, maar deze toestand zal toch niet alles verhelpen.
E. Vl.
| |
J. de Vreese. Slaven!, eene reeks schetsen naar het leven geteekend. Gent, A. Siffer. 1906.
't Is een reeks tendenz-verhaaltjes tegen den alcool. 'k Geloof dat ze alle verschenen in 't voortreffelijk maandbladje dat te Gent, onder titel De Vijand, wordt uitgegeven.
De vertellingen zijn kort, eenvoudig van opvatting, en zonder meer verwikkeling dan een kinderkopke beethouden kan. Dus naar den inhoud voor onze lagere volksklassen - voor wie ze overigens zijn bestemd - allerbest geschikt. Dat ze van a tot z tendenz-stukjes zijn en volstrekt willen zijn, zegt genoeg om ze niet te verdenken van pretenties naar hooge kunst.
Toch mag er gewezen op de zeer wezenlijke verdienste van den vorm. Die is heel en gansch wat hij zijn moet, in een modeltaal voor al de verhaaltjes van dit slag.
J.P.
| |
Prudens van Duyse. De Zang van den Germaanschen Slaaf; Natalia. Twee uitgaven van De Seyn-Verhougstraete. Aalst.
't Is een goed idee van den uitgever uit Prudens Van Duyse deze zijn twee beste stukken te kiezen, en ze onze schoolgasten voor te leggen, die tot vorming van hun smaak en hun letterkundig oordeel keurverzen zoo noodig hebben.
De heer De Seyn dunkt mij van plan, op het woord van Coopman en Scharpé in hun Letterkunde, uit onze Vlaamsche
| |
| |
schrijvers te bloemlezen. Veiliger gidsen kan hij niet nemen, en als hij verder hun vingerwijzingen volgt, zal hij nog veel goeds rapen.
J.P.
| |
De Berkelmans, door Willem Schürmann. - 2 deelen. - Rotterdam, Nygh en Van Ditmar.
‘In enkele couranten verscheen een aankondiging van mijn boek, waarin werd meegedeeld, dat “De Berkelmans” een Rotterdamsche winkelstands-roman zou zijn Dit is niet mijne bedoeling geweest... De teekening door mij van Horredam (de stad waar de helden van den roman leven) gegeven, is genomen naar Rotterdam, maar ook alleen de teekening der stad... het uiterlijke wezen der havenstad, met veel bedrijf en veel karakteristieke eigenaardigheden. De menschen, de namen, de toestanden, al wat ik gaf, is fantasie.’ Aldus de schrijver vooraf.
Berkelman heeft zich van kleine Belgische inwijkeling opgewerkt tot een der groote winkeliers van Horredam. Hij is vooruit vooral koopman, zakenman, bemoeit zich met niets anders. Zijn kinders, er zijn er vier, hebben artistenbloed in 't lijf, naar hunne moeder. Zij verstaan vader's zaak niet, en daarmee gaat deze achteruit.
Maurits, de oudste, leeft als schilder te Londen. Hij trouwde er met eene actrice, kwam altijd geld te kort en stelde ten laatste een einde aan zijn leven.
Fine, de oudste dochter, trouwde met een makelaar, gewikkeld in grondspeculaties.
Karel was thuis, verrichtte er weinig of niets en verleidde eene winkeljuffer, de dochter van een stadsbode.
Martine las romans en verzen, werd verliefd op een jongen niet-deugenden Belg. en komt eerst tot inkeer nadat ze met eigen oogen gezien heeft dat hij aanhoudt met een ander. Nu zal ze vader's voorstel aannemen en trouwen met een jongen koopman die de zaak weer op zal kunnen drijven.
Dat zijn de hoofdpersonen. Daarrond verscheidene andere, nevenpersonen, wier geschiedenis maar moest dienen om de hoofdpersonen te omlijsten; de lijst is wel een beetje zwaar: we zijn niet benieuwd om zooveel over Van Stralen, en over Meier, en over Van Okkeren te vernemen. Voorts zit de roman goed ineen, en al is hij wat lang, ge leest hem toch altijd voort, nieuwsgierig om te weten hoe dat alles afloopen zal. Bijzonder de karakters van vader Berkelman en van Martine zijn flink geteekend.
Kinderen of halfvolwassenen moeten dezen roman niet lezen.
E. Vl.
| |
Liederen van Lambrecht Lambrechts,
In de laatste maanden werden verscheidene liederen van Lambrecht Lambrechts, den vromen dichter-zanger, in het licht gezonden. Zij zijn huiselijk en christelijk van aard, gemoedelijk, eenvoudig, treffend. en verdienen daarom een gansch bijzondere aanbeveling. Avondgebedje is een naief kinderversje, waarop Jaak Opsomer een even naief deuntje heeft geschreven, dat zeker veel in onze katholieke scholen verdient gezongen te worden.
| |
| |
Het verscheen bij A. Wilfort (Dalstraat 11, Elsene), evenals Oomken, een huiselijk tafereeltje, gedramatiseerd door de muziek van Paul Gilson, dat overal, waar het voorgedragen werd, een pakkenden indruk maakte. Ook bij denzelfden populairen uitgever verscheen, in een bundel, het roerend gedichtje De wiegende Mijnwerker, muziek van Emiel Hullebroek. Een prachtige tegenstelling tusschen het noodlottig wreede van den mijnarbeid en de levensblijde berusting van den vader in de toekomst, zachtjes geneurd bij de wieg van zijn zoon. Een lied dat der Vlaamsche kunst tot eere strekt en op vele kunstfeesten zal gehoord worden. Het groetend Kindje, muziek van August De Boeck, uitgeven door Boucherij te Antwerpen, die weldra, naar wij vernamen, verscheidene andere liederen van Lambrecht Lambrechts zal in het land verspreiden. Op de meeste plaatsen waar Het groetende Kindje gezongen werd moest het gebisseerd worden. Dit zegt genoeg.
Lambrecht Lambrechts beweert dat in de meeste Vlaamsche steden de burgerij minder zingt dan het volk en wil een poging wagen om haar, met den steun van de beste onzer Vlaamsche componisten - Ryelandt, Gilson, Ontrop, Opsomer, De Boeck, Wilford, enz. -, tot zingen aan te sporen, door het dichten van eenige huiselijke liederen, eenvoudig en gemoedelijk als de versjes van Antheunis en waarvan de muzikale uitvoering geene al te groote moeilijkheden aanbiedt. Moge de dichterlijke man, die in de meeste steden van België over het lied heeft gesproken, slagen in zijn onderneming! Dan moge hij ook weldra in onze Vlaamschgezinde kringen, - na zijn voordrachten over het moderne lied, het oude lied, het kinderlied, - eens een keus van zijn eigen liederen laten hooren, gelijk Botrel dat voor zijn Bretonsche gezangen in verscheidene groote steden deed.
Dr S.
|
|