Dietsche Warande en Belfort. Jaargang 1906(1906)– [tijdschrift] Dietsche Warande en Belfort– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd Vorige Volgende [pagina 276] [p. 276] Lijdensweek Hoe vreemd om 't logge kruis dat somber purperdoek, de arme Christus hullend in gedurig duister, wars worstlend in de kerk met wijflend wijkend licht. Hoe vreemd, hoe treurig in dien stillen, kouden hoek, 't beklemde aâmgehijg en 't vreezend-zacht gefluister, een klacht die, als benauwd voor gróoter rampe, zwicht. En al die menschen, roerloos knielend voor het kruis, en allen starend op naar wat ze niet ontwaren maar weten achter 't doek, 't gemarteld lijf, doorwond, gegeeseld en geschopt door 't brutte beulgespuis, 't gekroonde hoofd geknakt, en stijf-geklodde haren van bloed-doorweekten baard om droog-vervelden mond. En de armen in ontfermend goed-zijn ver gebreid, gekneusde voeten woest aan ruwen boom geklonken, en wijde wonde in beenge borst naar 't open hart; verdoofde oogen starend strak in eindloosheid naar zwart gewolk waarin de zonne is gezonken, gesmoord door zware nevels van verkropte smart. Het is of ze door 't stil dat log en laag hangt aan 't wegdoezelend gewelf zijn klagen hooren smeeken en 't krimpen van zijn leden in onduldbre pijn, of ze allen 't drijven hooren van zijn zerp getraan, en 't zwoegen zijner borst en 't trage troppend leken van 't laatste lauwe bloed langs ongevoelig schrijn. Deemoedig bukken hoofden, nu ze schor en diep een lange zucht uit brekend harte hooren hijgen [pagina 277] [p. 277] die bevend door de holle kerkebeuken sluipt, nu 't was of arme moeder heur geliefde riep die koud, verkrompen hangt in huivrend doodenzwijgen, waarin het laatst geleef met siddrend licht verstuipt. Hoe ledig in die ruimte, en hoe eenzaam naakt dat outer zonder bloem of licht, en langs de muren die beeldenrij met bolle oogenballen, strak. Hoe eendlijk 't klokgeklep, gedoofde schrei, geslaakt door jammerenden tijd bij 't voordren van de uren, herhalend smartelijk zijn laatste stervenssnak. Vorige Volgende