Dietsche Warande en Belfort. Jaargang 1906
(1906)– [tijdschrift] Dietsche Warande en Belfort– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 522]
| |
BoekennieuwsKolonialpolitik van Dr Alfred Zimmermann. Leipzig. Verlag von C.L. Hirschfeld. 1905. 424 blz. 12,60 mark.De bestuurstelsels der hedendaagsche kolonien, door H. Van Kol. Leiden A. W Sijthoff, 217 blz.Nederlandsch beheer over Java gedurende drie eeuwen, door Clive Day. Vertaling van H.D.H. Bosboom. 's-Gravenhage. W.P. Van Stockum en Zoon. 1905. 484 blz.Bijdrage tot de kennis van de economische en sociale toestanden in Nederlandsch-Indie, door W.H. Bogaerdt. Haarlem, H.G. Van Alfen, 222 blz.Nederlandsch Oost- en West-Indie, ten dienste van het onderwijs, door D. Aitton. 5e verbeterde uitgaaf. Groningen. 1906. Noordhoff, 200 blz. fl. 1,25.Die Deutsche Kolonien. Erdkundliche Umrisse und Charakterbildung von unsern Schutzgebieten. Bearbeitet von Karl A. Krüger. Danzig. A.W. Kafemann. 1906. 104 blz. 1,30 mark.Heilig Indie, door J.B. Ruzius, 2 deelen, Bussum. Van Dishoek. Prijs fl. 425.De Koran, voorafgegaan door het leven van Mahomed, eene inleiding omtrent de godsdienstgebruiken der Mahomedanen, enz. met ophelderende aanmerkingen van M. Kasimirski, Dr L. Ullmann, Dr G. Weil en R. Sole. Uitgegeven onder toezicht van Dr S. Keyser. Rotterdam D. Bolle. 1905.Nu de koloniale vraagstukken scherper dan ooit aan de dagorde staan in België en ook in de naburige landen, willen we hier de aandacht vestigen op eenige boeken, ons in den laatsten tijd toegekomen, waarin over koloniale aangelegenheden veel te leeren valt. Zimmermann heeft in zijn Kolonialpolitik een algemeen werk willen geven, de samenvatting van menigvuldige studiën die hij vroeger, links en rechts, over koloniale onderwerpen heeft geschreven. De titels alleen van de hoofdstukken bewijzen dat hij een algemeen overzicht geeft van de koloniale wetenschap: begrip van de kolonisatie; soorten van koloniën; doel der kolonisatie; bezit van koloniën in volkenrechterlijk opzicht; bestuur | |
[pagina 523]
| |
der koloniën; kolonisatie door bevoorrechte ondernemingen; koloniale scholen; uitwijking; slavernij; koeliwezen; strafkolonisatie; koloniale handelspolitiek; geld- en muntwezen; koloniale banken; geldelijke opbrengst der koloniën; regeling voor het grondbezit in de koloniën; de inboorlingen op de koloniën. Elk hoofdstuk wordt naar een en dezelfde methode uitgewerkt: vooraan eene uitvoerige boekenaanwijzing, daarna onderafdeelingen voor elk land en diens bijzonderste koloniën: voor Spanje, Portugal, Engeland, Frankrijk, Nederland, Duitschland, enz. Achteraan soms een algemeen overzicht. Meer dan éen lezer zal 't zij hier, 't zij daar, met den schrijver in meening verschillen; dat kan niet anders waar zoo vele, en zoo brandende vragen behandeld worden; velen ook zullen met reden denken dat de schrijver wel een beetje lang stil blijft bij gebeurtenissen en voorschriften die nog alleen voor de geschiedvorschers belang hebben; maar iedereen zal toegeven dat hij hier heeft een degelijk, zaakrijk boek, geschreven door een vakman, met veel methode.
* * *
Nog een algemeen werk, dat van Van Kol. De schrijver is een der voormannen der Nederlandsche socialisten, en 't is maar spijtig dat, in een wetenschappelijk werk als dit, hij zijne socialistische beginselen meent te moeten voorop zetten en overal te pas brengen. Die echter daarom het werk aan kant schuiven, hebben ongelijk: Van Kol is lange jaren in de koloniën geweest en weet er over mee te praten. Wie de Inleiding leest, weet reeds wat Van Kol denkt over de verschillende koloniale mogendheden en over de koloniale politiek in 't algemeen. Deze ‘was tot heden een ramp voor het menschdom’. Engeland wordt het meest geprezen. ‘Geen enkele Regeering wist zoo juist harr beheer aan te passen aan de behoeften en de ontwikkeling de verschillende deelen van het Keizerrijk, het meest heterogene dat ooit bestond... doch de ware grondslag (der bestuurstelsels) bleef opleiding van beperking tot vrijheid, tot wegneming van alle ketenen’. Van Nederland wordt gezegd ‘Geen welvaart, slechts armoede heeft het den inboorlingen gebracht’. Na de inleiding komen beurtelings Spanje, Portugal, Nederland, Frankrijk, Engeland, Skandinavie, Rusland, Italië, de onafhankelijke Congostaat, Duitschland en de Vereenigde Staten; de bestuurstelsels van elk dezer landen in hunne wederzijdsche koloniën wordt uiteengezet en gewoonlijk wordt alles te licht bevonden. Het gewicht waarmee de schrijver weegt zet hij voorop: ‘het koloniaal bestuur is in onze dagen iets anders geworden dan het veroveren van landen en hun uitbuiting; iets meer dan het koopen, voortbrengen en verkoopen van goederen; hoogere, meer ethische eischen worden gesteld. Een doelmatige, zoowel lichamelijke en verstandelijke als zedelijke opvoeding dier volken die nog op een lageren trap van beschaving staan, is de plicht; - hen, met handhaving zooveel mogelijk van hun eigen bestuursinstellingen, op te leiden tot toekomstig zelfbestuur, is de taak van den modernen Staat.’ Dit doel is niet tegen te spreken. Schrijver is echter maar te | |
[pagina 524]
| |
veel geneigd om alle bestuurstelsel dat niet het zelfbestuur der kolonie huldigt te veroordeelen. En wat de Nederlandsche koloniën betreft, 't gaat hier evenals bij de socialisten uit de andere landen: zij vinden bijzonder slecht wat te hunnent bestaat. Dit alles neemt niet weg dat er veel waarheid is in dit boek.
* * *
Clive Day is professor in de economische geschiedenis aan de Jale hoogeschool: zijn werk verscheen in het Engelsch in 1904; met den vertaler kunnen wij volkomen instemmen, wanneer hij schrijft in zijn woord vooraf ‘hoeveel uitmuntende boeken er ook over Java bestaan, geen is er waarin de staatkunde en het bewind der Nederlanders, op dat eiland, gedurende drie eeuwen zoo bondig en toch met zoo ruimen blik behandeld is, waarin de handelingen op staats-economisch gebied vooral, met de gevolgen daarvan voor de Javanen, zoo onpartijdig besproken en zoo goed historisch verklaard zijn’. Een bloot opsommen der titels van de verschillende hoofdstukken laat reeds zien hoe breed opgevat dit werk is: De inlandsche maatschappij; de Oost-Indische Maatschappij: Staatkunde; de Oost-Indische Compagnie: Bestuur; Java na den Val der Compagnie; het Britsch bestuur: het herstel van het Nederlandsch gezag; het Cultuurstelsel: Staatkunde; het Cultuurstelsel: Bestuur; het Cultuurstelsel: Hervorming; tegenwoordige Staathuishouding; tegenwoordige financieele Staatkunde; de tegenwoordige regeering en het gewestelijk bestuur. Eene samenvatting mag men zeggen, door een geleerde, van al wat tot hiertoe over het onderwerp werd geschreven, tevens ook eene onpartijdige beoordeeling. De schrijver is een beslist tegenstander van het cultuurstelsel, van het verplichte telen, onder het beheer van het staatsbestuur, van sommige vruchten op een deel van den grond der inlanders. Het eindoordeel luidt als volgt. ‘Welvaart in Europeeschen zin bestaat thans nauwelijks op Java. De bevolking neemt meer in aantal toe, dan dat zij haar levenstandaard individueel verhoogt. Niettegenstaande een groote numerieke toeneming schijnt zij echter haar gewone levensstandaard te hebben behouden. Uit geschriften waarin het privé budget van de Javanen beschreven wordt, blijkt, dat zij een bedroevend klein verschot boven de dringende noodzakelijkheden des levens hebben. De Oostersche en Europeesche levensstandaard zijn echter wijduiteenloopend: vergeleken bij den Oosterschen levensstandaard en met hun eigen verleden, zijn de Javanen thans betrekkelijk in goeden doen.’
* * *
W.H. Bogaardt is opsteller van ‘De Java-Post’ te Batavia. Hij heeft in dezen bundel eenige zijner artikelen vergaderd ‘ten einde tegenover de meer eenzijdige beschouwingen der vrijzinnige Pers, ook de christelijke te stellen en bij de katholieken in Nederland meer belangstelling op te wekken voor de toestanden in Nederlandsch Indië.’ Hier en daar vindt men bij 't lezen wel het dagbladartikel | |
[pagina 525]
| |
weer (zoo op de blz. 128 en v.) maar in dit boek kan men veel over Indische toestanden leeren, men voelt dat de schrijver ze kent, hij is immers ‘met den inlander in de dessa opgegroeid’ hij is bezadigd en bespreekt feiten en toestanden met veel gezond verstand. De bijzonderste hedendaagsche Indische vragen worden hier behandeld: invloed der zendelingen, de decentralisatie, 't belang der spoorwegen, 't concubinaat in 't Indisch leger, de gebreken der Javanen: hunne pronkzucht, hunne zinnelijkheid, hun zucht tot stelen. o.a.; de woeker op Java 't landbouwcrediet, de invloed der Chineezen en der andere vreemde Oosterlingen, enz. Ons, katholieken, doet het goed aan dat de schrijver, telkens waar het pas geeft, het verband aanwijst tusschen de toestanden en de christelijke leer. Ook voor de andere koloniën geldt wat hij zegt voor Ned.-Indië: ‘Wij vragen om steun noch geld, om kanonnen, noch geweren, wij vragen slechts onthouding van bemoeiïng in zaken de zending betreffende, welke bemoeiïng veelal hel karakter draagt van specifieke tegenwerking, onder de mom van officieele verdraagzaamheid.’ Wat nu de schrijver over den toestand van 't volk in Java denkt? In Java zelf wordt daarover veel getwist. ‘Hoe het ook zij, schrijft Boogaardt, ôf de inlander in welvaart is vooruitgegaan, óf heeft stil gestaan, óf is achteruit gegaan, één zaak staat vast: zijn economische draagkracht is gering, is althans niet in verhouding met den economischen omzet in het bepaalde tijdvak. Men bedenke slechts wat op Java in de laatste 25 jaar is uitgegeven aan aanleg van spoor- en tramwegen, bevloeiïngswerken en andere werken van openbaar nut, om niet te spreken over de uitbreiding welke Gouvernements- en particuliere kantooren hebben ondergaan en over den vooruitgang van industrie en landbouw gedurende dat tijdvak. Naar globale beraming loopt het bedrag in de milliarden. Wanneer, desniettemin de Inlander arm blijft, dan wijst dit op misstanden.’
* * *
Aitton en Krüger leverden twee schoolboeken. Dat van Aitton is aan den 5en druk, 't beste bewijs voor zijne degelijkheid. Na een algemeen overzicht over 't Nederlandsch gebied in den Oost-Ind Archipel: bodem, klimaat, planten- en dierenwereld, bevolking, bestuur, volgen nadere bijzonderheden over Java, Sumatra, Borneo, Celebes, de kleine Soenda-eilanden en den Mulakschen Archipel. Nederlandsch West-Indië is minder belangrijk en krijgt dan ook een minder deel: na eene korte geschiedkundige schets geeft de schrijver eenige bijzonderheden over Suriname en over het gouvernement van Curaçao en onderhoorigheden. Alles is opgehelderd door platen, kaartjes en graphische figuren. Als schoolboek is het natuurlijk voor Nederland bestemd; maar zij die, zonder den tijd te hebben daar ernstige studie over te maken, alleen een algemeen overzicht willen der Nederlandsche koloniën, zullen hier vinden wat ze begeeren.
* * * | |
[pagina 526]
| |
Krüger heeft een vulgarisatiewerkje willen schrijven, bestemd voor de scholen en ook, zooals hij zegt in zijn voorwoord, had hij voor doel ‘breedere volkskringen voor ons Koloniaalwezen te winnen, om de gedachte meer en meer te doen binnendringen dat het Duitsche rijk als wereldmacht ook eene koloniale macht moet zijn.’ Na eene korte inleiding over de geschiedenis van het koloniaal streven in Duitschland en het tot stand komen van de Duitsche koloniën behandelt de schrijver beurtelings: Togo, Kameroen, Duitsch Zuid West-Afrika, Duitsch Oost-Afrika, Keizer Willemland, de Bismarck's Archipel en de Duitsche Salomons-eilanden, de Karolinen, de Duitsche Marianen, de Marichall-eilanden, de Duitsche Samoa-eilanden en Kiautschau. Voor elk dezer koloniën geeft de schrijver inlichtingen over de ligging, de grootte, het klimaat, de planten- en dierenwereld, de bevolking, het beheer en de belangrijkheid van den handel en 't verkeer. Het werkje is heel bevattelijk; het geeft daarenboven twee weluitgevoerde kaarten en vele plaatjes.
* * *
Nu blijft er ons nog eenige woorden te zeggen over twee werken, minder rechtstreeks in verband met koloniale studie, maar hier toch ook op hun plaats. Als uitgave is Ruzius Heilig Indië een waar kunstwerk: prachtig gedrukt! Weinig handeling in 't boek: herinneringen van een Indisch ambtenaar die met zijne jonge vrouw in de kolonie aankomt en 't leven, bijzonder het ambtenaars-leven, ginds beschrijft. Maar men leest het boek aldoor, omdat men gevoelt met welke liefde voor Indië en welke toewijding het is geschreven. Reeds van in 't begin kant de schrijver zich tegen Bas Veth's ‘ziekelijk-pessimistisch ‘Leven in Nederlandsch Indië. Ruzius heeft een open oog voor 't gebrekkige, maar hij heeft ‘willen schrijven over Indië, mede uit drang om de smet af te wisschen waarmee anderen, die schreven “uit routine” het hebben beklad. Mijn belangstelling, ik heb het gezegd, werd er tot liefde met de jaren en zeer geprononceerd zal dat gevoel blijven domineeren in de herinneringen, die ik hier neerschrijf’. 't Wordt geestdrift en daarom betitelt de schrijver zijn werk Heilig Indië, ‘Gij, jonge mannen en vrouwen, roept hij uit (deel II blz. 57) die gereed staat de verre reis naar 't vreemde land te beginnen, wien 't hart nog angstig klopt na het lezen van Veth's boek over Indië, “het bagno-Indië” en gij, ouders die uw kinderen dáár weet, in 't land, waarvan ge met zooveel zorg hebt gelezen in boeken en tijdschriften, in dagbladen ook, waarin goedkoope verslaggevers lostrekken op Indië, op ons land, op eigen volk, God betere 't! waarin ze kolommen vullen over de verdorven maatschappij dáár, omdat het bezwadderen van het schoone land hier getolereerd wordt, omdat het en vogue is, - ge zult ook dit boek ter hand nemen; lachend zult ge mijn stem aanhooren en - twijfelen. Twijfelen zult ge, omdat het u vreemd is, goeds te hooren van Indië!’ Maar in zijn enthusiasme vindt de schrijver ook goed wat de christene zedeleer verbiedt (2e deel, blz. 64). Kortom een werk met liefde geschreven, en aantrekkelijk omdat het meer | |
[pagina 527]
| |
den zonnigen kant van 't leven ginds laat zien, waarover we maar al te zeer gewoon zijn meer kwaad dan goed te hooren.
* * *
Wie studie maakt over de Afrikaansche en Oost-Indische koloniën moet een begrip hebben van den Mahomedaanschen godsdienst. Vijf-en-negentig op honderd der Javaansche bevolking is den Islam toegedaan. Hoe kan men het zieleleven van dit volk, en zelfs zijn dagelijksch doen en laten verstaan zonder te weten wat de Koran is en wat hij voorschrijft? De Koran immers is niet alleen eene verzameling van godsdienstige en zedelijke, maar ook van burgerlijke en politieke voorschriften. Daarom weze de aandacht gevestigd op den derden druk der vertaling van den Koran, uitgegeven met vele nota's, onderaan de bladzijden, onder toezicht van Dr S. Keyzer. Wij kunnen er niet over oordeelen in hoeverre de vertaling en de nota's juist zijn; in katholieken zin zijn de nota's niet geschreven, maar zij zijn zaakrijk en klaar. Hetzelfde mogen wij zeggen over de levenschets van Mahomet, het algemeen overzicht van den Koran en van den Islam, die de vertaling van den Koran voorafgaan, en over het overzicht van de geschiedenis der Turken, dat achteraan komt. Een uitgebreid register der voornaamste onderwerpen in den Koran behandeld maakt de opzoekingen gemakkelijk. E. Vl. | |
G.H. Marius.Rembrandt Harmensz. Van Rijn. Uit het leven van een groot kunstenaar. - Amsterd. P.N. Van Kampen en zoon. - 1905. Dit mooi gedrukte, mooi geïllustreerde, en gemoedelijk geschreven boek voert niet ten onrechte, op zijn parelgrijzen omslag, het bondige maar veelzeggende opschrift: ‘Rembrandt, een boek voor jong Holland.’ En wanneer de auteur haar boek met eenige regelen bij het jong-Hollandsch publiek introduceert, dan zegt ze geen woord te veel noch geen woord te weinig, maar kenschetst treffend wat zij bedoeld en bereikt heeft: ‘Aan de lezers. - Het is geen avontuurlijk, noch een romantisch verhaal, dat wij u hier van Rembrandt geven; 't is een eenvoudige vertelling van het leven en werken van een groot man, den grootsten misschien dien Holland heeft voortgebracht. Moge ze in ledige uren eenig genoegen geven en u opwekken zijn kunst nader te leeren kennen.’ En zij geeft daarna, in boeienden, onderhoudenden trant, een verhaal van Rembrandt's leven en werken, van zijn noeste jeugd en zijn blijde mannenjaren; zijn ramp en rooi in den ouden dag, na de volheid van geluk, en bijval, en voorspoed, welke de treurigheid van dien ouden dag zoo tragisch maken. En nadat we Rembrandt's leven medegeleefd hebben, en hem innig lief gekregen om zijn kunst, en om het rijke gemoed dat in die heerlijke kunst weerstraalt, nemen we niet dan in weeïge stemming van hem afscheid, met die sobere bladzij over zijn armemans-begrafenis, meer schuld nalatend dan goed, en reeds bij zijn dood geheel vergeten zoodat ‘een door hem geschilderd | |
[pagina 528]
| |
portret, korten tijd na zijn dood, voor dertig cent’ werd toegeslagen... Zestien groote platen, buiten den tekst, op grauw papier gehecht, versieren het boek, en zijn derwijze gekozen dat de evolutie van Rembrandt's talent door een reeks van zijn meesterlijkste scheppingen toegelicht wordt. Nog een twintigtal kleinere afbeeldingen van penteekeningen en etsen, zijn tusschen den tekst medegedeeld. Over het boek alleen dit: een populair werk te schrijven lag in de bedoeling, maar op wetenschappelijken grondslag, zoodat de gewone lezer niet wordt opgehouden door technische beschouwingen die boven zijn begrip, noch door specialisten-discussies die buiten zijn belangstelling vallen. Zoo nochtans, dat de auteur, als het past, er wel iets van meedeelt, als b.v. over de strijdvragen en het verschil van meening waartoe de beroemde Nachtwacht, in het Rijks-museum te Amsterdam, heeft aanleiding gegeven. Aan het werk is te roemen de sobere, bevattelijke, gemoedelijke verhaaltrant, naast degelijkheid en vertrouwbaarheid, en opgesmukt als het is door een rijke keuze van afbeeldingen, vormt het een volksboek over een der vorsten van de Nederlandsche schilderschool, zooals we er over die andere vorsten als de Van Eycks, en Memlinc, en Rubens, en Van Dyck, en de Brueghels en de Teniers, nog altijd eilaas geene rijk zijn! P.R. | |
Chansons populaires des provinces Belges,Anthologie de M. Ernest Closson (Bruxelles, Schott Frères). Deze uitgave verscheen ter gelegenheid van onze nationale feesten en daar zij over de honderd Vlaamsche liederen bevat, benevens een zaakrijke inleiding, die als de synthesis kan beschouwd worden van alles wat tot heden over het volkslied van ons land geschreven werd, kunnen wij niet nalaten het lijvig boek even met den lezer te doorbladeren en het hem krachtig aan te bevelen. De schoonste liederen onzer taal komen erin voor, op gemakkelijke doch zeer wetenschappelijke wijze geharmonizeerd door M. Closson, bijgevoegd bewaarder van het museum van 't conservatorium te Brussel, en elk nummer is vergezeld van een nota over den ouderdom, den oorsprong, den aard enz. enz. Men zou het boek kunnen beschouwen als een samenvatting van de drie zware bundels van Coers en van de merkwaardige studie, welke Fl. Van Duyse aan het lied wijdde, een meester in het vak, van wien de Fransch-schrijvende verzamelaar getuigt dat hij ‘werkelijk de stof heeft uitgeput.’ Het boeiendste gedeelte voor ons, Vlamingen, is de verzameling Waalsche liederen, ook een honderdtal, daar tot heden wel afzonderlijke opteekeningen gedaan werden door Gilson (Pays borain), Jouret (Pays d'Ath), Dantrepont (Noël), Bailleux et Dejardin (Chansons et poésies wallonnes), Wallonia (Revue); - maar dewijl nog geen practische keuze gedaan werd uit die verspreide bouwstoffen. Het algemeen gevoelen is dit: de Waalsche liederen zijn niet zoo talrijk voorhanden en op verre na niet zoo schoon als de Vlaamsche! Wie op de Luiksche tentoonstelling een reeks Waalsche liederen, onder bestuur van Ch. Radoux en A. Dupuis hoorde uitvoeren, zal nochtans een | |
[pagina 529]
| |
aangenamen indruk bekomen hebben en er ook de algemeene hoedanigheden van het Waalsche volkslied uit afgeleid hebben: schalksch, plagend, vroolijk, zelden breed, edel, verheven. Closson schrijft: ‘La satire est tellement inhérente au caractère wallon, qu'elle a donné naissance, à Liège, patrie du spot railleur, à un genre particulier de chanson, la pasqueye (pasquille, chanson satirique et, en général, chanson ‘plaisante).’ Over de eigenaardige Luiksche crâmignons lezen wij: ‘Comme les farandoleurs de Provence, les danseurs de crâmignons, faisant la chaîne et se tenant par la main, s'avancent à une marche rapide, dantillante, à la suite du mineu (meneur), qui les entraîne à sa guise à travers les rues, les allées du jardin, voire les pièces de la maison, en chantant les couplets, repris en choeur, avec le refrain, par toute la bande.’ Eigenaardig zijn ook eenige Waalsche kerstliederen, waarin de engelen Fransch spreken, terwijl de herders en de volksmenschen zich van dialect bedienen. Er dient echter gewaarschuwd te worden dat vele Waalsche spotliederen, - die van Defrècheux doorgaans niet, - kwetsend voor de zeden zijn: dat kan ook wel van de volksliederen uit andere landen gezegd worden, doch wie niets anders kent dan onze Vlaamsche gezangen, kan zich moeilijk een denkbeeld vormen van de liederlijke uitdrukkingen die de zingende Walen gebruiken. Ook heeft de H. Closson meer dan ééne van die uitdrukkingen moeten verzachten en, in sommige gevallen, het lied gansch moeten weglaten. Mooie liederen zijn: Pauv' mohe! (Pauvre mouche), Piron n'vout nin danser (Piron ne veut pas danser), Prindez vos' Baston Simon (Prenez votre bâton, Simon), Harboyd, Ranz des Vaches. Leyîz-ms plorer (Laissez-moi pleurer), Quand le p'tit Jésus allait à l'école. Ook dienen de plaatselijke liederen niet vergeten te worden: Valeureux Liégois, El Dondon (Mons), Jean de Nivelles, Les Chonq Clotiers (Les cinq Clochers. Tournai), Les Tournaisiens sont là! Li Bouquet del Mariée (Namur). Veel wetenswaardige bijzonderheden worden door den H. Closson vermeld over de harmonisatie, de wijze, de teksten der oude liederen en over de manier van ze voor te dragen, ‘artistiquement’ of ‘populairement.’ Liever schrijven wij hier en daar een overweging van hem af. - Ten opzichte van rythmus en metrum is de volksmuziek veel rijker dan de geregelde toonkunst! - Vele liederen komen uit de kerk en zekere specialisten hebben in het Reuzenlied den aanhef herkend van Conditor alme siderum. - Elk lied, dat gemeengoed van de ongeletterden is geworden, mag volkslied genoemd te worden. Vele Vlaamsche liederen van onzen dag zullen zich weldra in dit geval bevinden: Mijn Vlaanderen heb ik hartlijk lief (Antheunis). Ons Vaderland (Blockx), Beiaardlied (P. Benoit). - Een melodie wordt eerst door een enkel persoon gevonden, een schepper in den waren zin van het woord, hij moge dan een eenvoudige boerenjongen zijn, of bard of minnezanger of toondichter heeten. - De wijze van sommige Waalsche liederen heeft men tot in Canada weergevonden. - Honderden geschreven liederboekjes werden in Noord- en Zuid-Nederland ontdekt, geen enkel in Waalsch België. - De H Closson leert verder dat de folklore van het lied bij ons verre achter is, al begon men elders het opteekenen der melodieën, in Frankrijk b.v. geruimen tijd na Willems in Vlaanderen. | |
[pagina 530]
| |
Het oude lied sterft uit; wij zijn getuigen van den doodstrijd. Zonder uitstel zou er moeten gered worden wat er nog te redden valt en de Staat zou zelfs de vaderlandslievende mannen moeten beloonen, die ze uit den mond van het volk opschrijven, want het lied behoort immers tot onze overleveringen, dus tot onze zeden, - tot ons vaderland. De Vlaamsche Academie zou in alle geval dergelijke opsporingen moeten uitlokken en laten drukken. De belangstellende lezer moet zich Closson's verzameling aanschaffen, die de voorlooper van het standaardwerk schijnt te zijn, dat men ons sedert zoo lang beloofd heeft en dat de populaire boeken van Erk en Böhme in Duitschland denkelijk zal overtreffen. Lambrecht Lambrechts. | |
Nederlandsche bloemlezingen.I. Nederlandsche Schrijvers van dezen tijd. - Prosa en Poëzij, verzameld door G.D. Minnaert. - Gent. Ad. Hoste. 1906. De H. Minnaert geeft nu een bijvoegsel op zijn uitmuntend Nederlandsch Leesboek. Dit nieuwe is 't oude waard. Verbazend veel heeft Minnaert gelezen en met zeer goeden smaak heeft hij gekozen. De keurbende onzer modernen uit Noord en Zuid staat in volledig gelid. Wij betreuren enkel dat hij voor Brusse en voor Johanna van Woude geen plaatsje vond. Die hadden, me dunkt, hier beter figuur gemaakt dan Willem Rogghé en De Vigne! Een zeer aanbevelenswaarde bloemlezing, die nog beter zou zijn hadden we hier een inleiding in den aard van die bij 't Nederlandsch Leesboek. II. D. De Groot, L. Leopold en R.R. Rijkens, Nederlandsche Letterkunde, schrijvers en schrijfsters der laatste eeuwen, door L. Leopold. 2 deelen, negende, zeer vermeerderde druk. - Groningen Wolters, 1905. Dit is veruit het beste wat me totnogtoe in zake Nederlandsche bloemlezingen onder oogen kwam. Naar tijdsorde staan onze schrijvers en schrijfsters geschikt, de eeuwen door, van Anna Bijns af tot Herman Teirlinck toe. Uit elk van hen is gekozen, zooniet altijd het beste, dan toch wel datgene wat het best voor de school is geschikt. Als Vlaming betreur ik dat Rodenbach, Hugo Verriest, Godfr. Hermans en De Laey vergeten zijn in een bloemlezing waarin Richard De Cneudt werd opgenomen. Vóor de keuze uit elken schrijver staat een bondig levensbericht, en voor de grooten en de leiders eenige korte beschouwingen over hun kunst en hun kunstideeën. Ook bij allen een volledige lijst van hun werken. Maar waarom werden daarbij de jaartallen weggelaten? In een bloemlezing zoo degelijk, getuigend van zooveel vlijt en stiptheid, in een standaardwerk onder haars gelijken, is dat zeer jammer. J.P. | |
Engelsch leesboek,door C. Grondhoud en Roorda. Deel II. - P. Noordhoff. Groningen. De uitgevers hebben er, bij het verzamelen van deze leesstukken, naar gestreefd een lectuur te leveren, niet te moeilijk | |
[pagina 531]
| |
voor de leerlingen en vooral die hun bij 't spreken van pas kan komen. Al wie de voordeelen van de direkte methode wil inzien, zal de heeren uitgevers dankbaar zijn voor het gedane werk. Wat aan de leerlingen vooral uitstekende diensten zal bewijzen, is het aangeven van de uitspraak: zoo heeft de lezer niet immer te twijfelen en leert hij dan ook spoedig in zijn eigen schoenen staan. F.V.D. | |
Little lord Fountleroy. Fr. Burnett. - Misunderstood. Fl. Montgomery.- P. Noordhoff. Groningen. Genoemde werken verschenen als Deel I en Deel IV van de Gruno Series uitgegeven door de heeren L.P.H. Eykman en C.J. Voortman. Deze verzameling, waarvan tot nu vier deelen verschenen, zal een reeks Engelsche romans bevatten met Engelsche nota's ter opheldering. Wat vooreerst de keus der werken betreft, moet men hulde brengen aan den goeden smaak der uitgevers: beide voor me liggende werken zijn inderdaad wel geschikt om door hunne aantrekkelijkheid de moeilijkheden van een vreemde taal over het hoofd te doen kijken. De notas onderaan de bladzijden zijn uitstekend: waar men een woordelijke of zakelijke verklaring noodig heeft zoekt men niet te vergeefs. Ten slotte een verzameling die ruimschoots aanbeveling en ondersteuning verdient. F.V.D. | |
Gottfried Keller.- Drei Novellen, mit einer Einleitung und erläuternden Bemerkungen vorsehen von M. Eikelenboom. - Nr 2 van de serie ‘Novellen und Erzählungen, hgb. von J.J.H. Lambermon, J.W. Kuiper, und M. Eikelenboom. - Groningen, Noordhoff, 1905. f 0.80, geb. f 1.00. Drie novellen van G. Keller (1819-1890), dien de Duitschers als prozadichter naast Cöthe plaatsen. Keller is de meester van de ‘Heimatkunst’, de richting die in de laatste helft van de vorige eeuw in Duitschland, naast het symbolisme maar met een gunstiger uitslag, het naturalisme wilde te keer gaan. Keller verhaalt van zijn volk, of beter: beschrijft zijn landsche volk, waarover de vereffenende wind, die van uit de groote steden waait, nog niet gevaren heeft, zijn volk dat nog eigen karakter, eigenaardige zeden en gewoonten bewaard heeft. Wat hij geeft zijn niet dorpersche vertellingen, riekend van vuiligheid en met een schaduwwolk van pessimisme erover. We zien hier het volksleven, we beschouwen volkstypen - ietwat peuterig uitgewerkt soms, wel eens meer ‘gezegd’ dan uitgebeeld, maar dan toch altijd zoo eerlijk-realistisch, en meestal zoo humoristisch voorgesteld, dat het een lust is ze van de teenen tot het hoofdhaar en langs alle zijden te bekijken. Wat de novellen van Keller tot kunstwerken ijkt, 't is dat we in elk personnage een deel van het zieleleven van gansch een volk zien en dat die lieden van te lande ópleven tot algemeen menschelijke typen. - Zoover brengen het, eilaas, de meeste onder onze hedendaagsche novellen-makers niet. Daarom ook is 't een genoegen Keller's werk te lezen. In dit boek biedt de heer Eikelenboom ons drie novellen van | |
[pagina 532]
| |
Keller aan: ‘Kleider machen Leute’, ‘Die drei gerechten Kammacher’, ‘Der Geisterseher’. De laatste is minder goed gekozen om den schrijver te karakteriseeren. Blijkbaar is deze uitgave ook voor 't onderwijs bestemd: de inleiding (Keller's leven), de numeroteering van de blz, en de 25 blz verklaringen achteraan zeggen het ons. - Of het nu geschikte lektuur is voor leerlingen uit het middelbaar onderwijs zou ik durven betwisten: in elk van de drie novellen treedt op den voorgrond een vrouwenkarakter dat een slag van hysterie weg heeft. Iets stootends ligt er toch niet in de voorstelling. Als ontspanningslektuur voor de lezers van de ‘Warande’ mogen deze novellen zeer aanbevolen worden. L.v.P. | |
La question Congolaise.Arthur Vermeersch, S.J. 375 pages avec carte. Bruxelles, Ch. Bulens, 1906; fr. 3.50. Had de Onderzoekscommissie, die toch bleek naar den Congo gezonden te zijn om schuld te leggen op wien schuld verdiende, onze katholieke Missionarissen niet verdacht en verachtelijk gemaakt, terwijl zij den stervenskranken Congostaat met een onnoozel grain de santé poogde te zuiveren; had heer CattierGa naar voetnoot(1) niet moedwillig de betichtingen herhaald waarvan het éénstemmig en krachtdadig verzet onzer katholieke dagbladpers de Missionarissen officieelGa naar voetnoot(2) heeft doen vrijspreken, het boek van E.P. Vermeersch ware misschien niet verschenen. Het is dus eene terechtwijzing, maar bijlange niet enkel eene terechtwijzing. De ongenaakbare Congostaat is hier in 't helderste licht gezet. Nauwkeurig en met gebruik eener grondige rechtskennis wordt nagevorscht hoe hij zich uit een private maatschappij ontwikkelde, welke voorrechten hem door de Europeesche Mogendheden te Berlijn werden toegekend; of hij zijn plicht naleefde den handel aan alle volkeren en ook aan de inboorlingen vrij te laten: het tekortkomen aan die Berlijnsche overeenkomst door inpalmen en willekeurig uitplunderen van onafzienbare landen wordt zorgvuldig afgemeten; de schade uitgerekend door het onteigenen hunner gronden aan de inboorlingen berokkend en nooit vergoed; een zoogezegde beschaving geschandvlekt die te veel hierin bestond dat men de negers op alle mogelijke wijze uitmergelde, en ze tot den arbeid dwong, slavenarbeid die alle perken te buiten gaat... België moest weten wat men ons voorbereidt tegen den aanstaanden dag der overname van Congostaat als Belgische kolonie; het diende opmerkzaam gemaakt op het schenden van zijn eer door gewetenlooze agenten in dienst van maatschappijen, die voor Belgische doorgaan; in naam der onmondige negers, wien men de ware beschaving onthoudt om hunne rechten te krenken, hoefde het woord gevoerd, het woord dat, alhoewel bedaard van toon, toch helder zou opklinken, belang wekken in hun ellendigen toestand en onder den druk der algemeene verontwaardiging paal en perk doen stellen aan de baldadigheden door geldzucht en zedeloosheid op hen gepleegd. Moge de kernachtige studie van den E.P. Vermeersch die heilzame opschudding onder ons Belgisch volk teweeg brengen! Miles. | |
[pagina 533]
| |
Uit het verleden der Antwerpsche Balie,een historische schets door den heer advokaat V. Jacobs. Antwerpen. Buschmann, 1905. Deze studie werd geschreven voor het gedenk-album, uitgegeven door de Vlaamsche Conferentie der Balie van Antwerpen, ter gelegenheid van haar twintigjarig bestaan. Het doel van den schrijver was, in de oorkonden van vroeger eeuwen het ontstaan der advokaten-orde in Antwerpen op te sporen. Ongelukkiglijk werd het archief der stad gedeeltelijk verbrand in 1576, tijdens de Spaansche Furie. Al wat aan den brand ontsnapte heeft de schrijver met een taai geduld doorsnuffeld, alles wat nog bestond van charters oorkonden, rekwesten en ordonnantiën, al hetgeen over rechten en kostuymen in vroeger eeuwen of nu gedrukt en uitgegeven werd, heeft V. Jacobs zorgvuldig doorbladerd en met talent weten te benuttigen. Het te doorwroeten veld was uitgestrekt: de talrijke bibliographische aanteekeningen, onder bijna ieder bladzijde staande, geven er ons een duidelijk denkbeeld van. Doch nog meer dan de onvermoeibare ijver in zijne menigvuldige opsporingen, is de echt wetenschappelijke manier te prijzen, waarop schrijver zijn Benediktijner werk voltooid heeft. En nochtans, bij al den overvloed van inlichtingen is toch geen langdradigheid noch afschrikkende lijvigheid ontstaan. Het werk beslaat een vijftigtal bladzijden, in dewelke de geheele geschiedenis der Antwerpsche Balie gedurende de xvi, xvii en xviii eeuw vervat is. De oudste oorkonde, door den schrijver opgegraven, dagteekent uit 1574. Het is een rekwest der ‘gezworen advocaten ende Procureurs’ aan het magistraat van Antwerpen, hebbende voor doel, gezien de duurte van den tijd en van de levensmiddelen, dezelfde verhooging van loon te bekomen voor de subalterne rechtbanken, als reeds voor de hoogere schepenbank toegekend werd aan de practisijns bij ordonnantie van 28 Maart 1564. Dit vertoog had bijzonder voor doel vermeerdering van taks te bekomen bij de Lakenhalle (de belangrijkste der onderbanken) en dit om de zonderlinge reden van ‘het hooch climmen ende hoochde van voors. Lakenhalle’ (Jacobs, op. cit. blz. 1-29). Hierop volgt de geschiedenis van het opstellen der costuymen van Antwerpen, gedrukt op bevel van den Raad van 25 September 1582 onder den naam van Compilatio impressae en korter genoemd Impressae. Bij deze costuymen is gevoegd de ‘Ordonnantie ende verhael van den stijl ende manieren van Procederen voor Amptman, Borghemeester ende schepenen der stadt van Antwerpen van 29 november 1562.’ Het gedeelte betreffende de advokaten wordt op getrouwe wijze met gotische letter en op oud- geel register-papier hier overgedrukt. In 1630 - nog een jubeljaar! - stichtte men te Antwerpen de Confrerie van den H. Ivo, patroon der advokaten, Sanctus Ivo erat Britto
Advocatus et non latro
Res miranda populo.
| |
[pagina 534]
| |
In de volgende bladzijden (16 tot 19) geeft de heer Jacobs de geschiedenis van deze Confrerie: hij vertelt ons haren oorsprong, haren bloei, hare feesten en ceremoniën, haar liefdadig doel, hare organisatie en hare moeilijkheden, vooral wanneer het gold de geldelijke bijdragen der achterstallige of weerspannige leden te doen inkomen. De Confrerie verdween in 1778 of waarschijnlijk in den loop van 1779. De laatste bladzijden van het werk bevatten de bijlagen: rekwesten en ordonnantiën, ten getalle van twaalf, en meestendeels op de Confrerie van den H. Ivo betrekkelijk. Het werk, op meesterlijke wijze gedrukt door den bekenden Antwerpschen uitgever, is met een tiental teekeningen en phototypische reproducties versierd, door Mej. Jacobs en den heer Pellens bezorgd. De titelplaat bevat het volgende motto, aan de Antwerpsche Costuymen van 1582 ontleend: ‘Alle saecken 't sy civile ofte criminele moeten bedingt, ende alle judicieele acten gehouden worden in Nederlandtsche duytsche tale, nietteghenstaende dat partyen die niet en verstaen.’ Dr Jan Gessler. |
|