Dietsche Warande en Belfort. Jaargang 1905
(1905)– [tijdschrift] Dietsche Warande en Belfort– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 1]
| |
[Nummer 7]Dr. August SniedersSchrijven over den voortreffelijken naam, die reeds in alle dagbladen en tijdschriften van Noord en Zuid met lof en eere werd gevierd, dat zal misschien als overtollig of versleten voorkomen. Maar de beteekenis van zulken volksgeliefden schrijver dwingt ons meer en meer tot nadenken. Zijne kunst is geen ijdel praalvertoog; in zijne voorstellingen ligt eene overweldigende kracht, die heilzaam werkt, in democratische liefde, in hoogere beleering van alle standen, tot nut en ontwikkeling van alle edelmoedige en rechtschapene gevoelens en begrippen. Hier mogen wij nog eens de woorden herhalen, welke in 1895 de Jury der vijfjaarlijksche prijskampen toepaste op zijn verdienstelijk werk: ‘Snieders verkeert nog steeds in de goede meening, dat 's volks honger niet gestild wordt met gebakjes uit het poffertjeskraam, zijn dorst naar het dichterlijke niet gelescht met een vingerhoedje “zoet” of een slokje prikkelend “'k weet niet wat”; maar dat zijn lezer eerst en vooral noodig heeft een smakelijke bete broods voor den geest en een frisschen teug bronhelder gevoel voor het hart.’ In deze lofspraak ligt de geijkte weerde van het degelijk willen en weten, dat August Snieders heeft belichaamd in zijn letterkundig beeldwerk. Zijn eigen beeld sta helder vòòr onze oogen, opdat wij duidelijk zouden oordeelen wat onze tegenwoordige letterknnde heeft gewonnen en verloren, en hoe zij het verlorene doelmatig zal terugwinnen. In dit levensbericht, in deze studie op de veelzijdige beteekenis van den onvergetelijken volksschrijver, kan zeker iedere bladzijde geen aanspraak maken op nieuwigheid of oorspronkelijke vinding; maar indien er hier of daar, bij | |
[pagina 2]
| |
jeugdige talenten, een hooger gevoel wordt opgewekt, eene strijdveerdigheid voor het goede, dan zal er toch ons Vlaamsche, vernederde volk bij gewonnen hebben. De aristocratische kunst heeft geen monopolium van rechten; wij zullen haar huldigen en vieren in zooverre zij 't verdient; maar dat bij onze katholieke jeugd toch nooit het woord van Horatius op de lippen zweve: Odi profanum vulgus et arceo. Moge deze rechtzinnige liefde voor 't Vlaamsche volk nog menigeen aanzetten om Snieders van naderbij te leeren kennen. De onpartijdigheid is een eerste vereischte, maar wij, katholieken, mogen dat woord niet verwarren met onzijdigheid. Het deftige in de letterkunde verdient alleen onze volle waardeering, omdat het deftige alleen bij ons deftig volk mag toegang bekomen, omdat het deftige alleen voor ons ten volle genietbaar is. Het beeld van Snieders rijst hier nogmaals voor onzen geest, en geerne brengen wij hem onze rechtzinnige hulde. Hij, de flinke schrijver van 't Christen, Vlaamsche volk, heeft manmoedig durven bevestigen, - tot spijt van wie 't benijdt -: ‘Mijn boek heb ik de zending opgelegd den eigen landaard te doen beminnen, dezen te ontwikkelen en aan te moedigen. Dat is mijn geluk. Ik heb geen enkel beeld de wereld ingezonden, waarover ik te blozen heb.’ | |
Bladel‘August Snieders werd geboren te Bladel, in Noord-Brabant, den 9den Mei 1824; maar afschoon Noord-Nederlander van afkomst, is hij Vlaming, Antwerpenaar vooral. daar hij reeds als jongeling ten onzent verblijf koos en aanstonds een werkzaam deel nam aan den taal- en letterstrijd, door Hendrik Conscience, Jan De Laet, Theodoor Van Rijswijck en anderen in de Scheldestad zoo moedig begonnen.’ Laat ons nog alle kritiek en betwisting ter zijde schuiven, om eerst en vooral de geschiedenis ordelijk voor te stellen. Bladel is een dorp uit de Meierij van 's Hertogenbosch. 't Ligt twee uren van Arendonck en Postel verwijderd, in Oostelijke richting, vlak over de onafzienbare heide die zich uren en uren verre langs de grenzen uitstrekt. Bladel | |
[pagina 3]
| |
maakt deel uit van de Achtzaligheden; aldus worden eenige dorpen genoemd, die aan elkander palen en wier benaming den uitgang heeft op sel: Duisel, Eersel, Hulsel, Knegsel, Netersel, Reusel en Steensel. - Bladel wordt bijgevoegd om het getal acht te voltooien. De schrijvers, Renier en August, geven hoog op van Bladels aloude befaamdheid. Deze bewering staat misschien in verband met eene mededeeling van L.H. Houben, in zijne Geschiedenis van Eyndhoven: ‘Te Bladel, Casteren, Hoogloon en Hapert werden zoowel Romeinsche als Germaansche voorwerpen opgedolven.’ Om verder over de familie Snieders eenige inlichting te bekomen, vinden wij het noodige in de Geschiedenis van Bladel en Netersel, naar de archieven van Postel's abdij, door Th. Ign. Welvaarts. ‘Deze familie was in de laatste vijftig jaren meer dan ooit het middenpunt der gemeente; hare geschiedenis was dan ook met deze laatste van vader tot zoon vergroeid. Driehonderd jaren woonde die familie in 't zelfde huis, en al had de naam dan ook veranderingen ondergaan, toch schenen in dien kring de grondbeginselen van den stamvader altijd voort te leven. Naar een bericht van Ida von Duringsfeld was Nicolaas Cuyli een veldoverste, die zijnen dienst opzegde, en in vrijwillige ballingschap zich terugtrok, daar hij als katholiek de zaak der Reformatie niet kon verdedigen, en als Hollander tegen zijn eigen vaderland niet wilde strijden. - Van dezen adellijken familietrots heeft August Snieders eene schildering geleverd in De Wolfjager. Cuyl voerde tot wapen: een rooden klimmenden leeuw op een veld van zilver, bekroond met den gesloten helm, en daarboven het alpha en omega, | |
[pagina 4]
| |
‘De familie Snieders stamt, langs moederlijke zijde, van dezen Cuyl af. Zij is dan ook eene der oudste, zoo niet de oudste van geheel het zuidelijke gedeelte der provincie. Van het oude huis blijft weinig over; op eene groene deur van den achterbouw staat er nog te lezen: Bierbrouwerij: De roode Leeuw; en ten einde van de nieuwe woningen achter de oude inrijpoort staan nog de overgroote schuren van de oude afspanning en van de boerderij. In den tijd was dat een heerlijk gedoen, met eene drukbezochte aanlegplaats op de groote baan tusschen Turnhout en Eindhoven. Thans heeft het dorp ook merkelijke veranderingen ondergaan, Maar eindelijk moeten we terugkomen op August. Hij was de jongste van 't huisgezin. Uit eenen brief van den heer Loos, die vroeger onderwijzer was te Bladel, kan ik het volgende ontleenen: ‘De jongens der voornaamste ingezetenen van Bladel gingen destijds in de week naar den kostschoolhouder, den heer Hoosemans, te Lage-Mierde alhier in de buurt, en kwamen geregeld des Zaterdags middags thuis om den Zondag bij de familie door te bregen. Genoemde heer Hoosemans werd te Bladel tot openbaar onderwijzer der gemeenteschool benoemd en bracht daarheen ook zijne kostleerlingen over. Daardoor waren de leerlingen uit Bladel geregeld bij hunne familie thuis. - Zoo ook was August Snieders, die daar verschillende jaren de dorpsschool bleef bezoeken en bijzondere lessen van den heer Hoosemans ontving, die van August getuigde dat hij hem niets meer kon leeren. Onder zijne makkers stond hij als een eerste bol bekend.’ Uit eenen anderen brief, van den tachtigjarigen pro- | |
[pagina 5]
| |
testant Meyer, tegenwoordig in Eindhoven gevestigd, zien wij het voorgaande nog duidelijker worden. De vader van dezen heer Meyer was notaris te Bladel. ‘Als jongens hebben wij jarenlang naast elkander op de schoolbank gezeten. Onze leermeester was Mr. Hoosemans, een knap man voor zijn tijd, had vroeger voor priester gestudeerd, was buitengewoon streng en regeerde met den stok, zooals in dien tijd het gebruik was. August was altijd nr 1 in de klas, zeer vlug van begrip; de moeilijkste sommen waar ik geen raad meê wist, schreef ik eenvoudig van hem af. Was het werk klaar, dan was het verzen maken op de lei, waar hij een liefhebberij in had. 't Kwam er niet op aan op welk onderwerp, overal wist hij een vers op te dichten. Zoo heb ik vele dichtstukken van hem gehad, die ik dan aan mijnen vader en aan den Predikant liet lezen, die verbaasd stonden en voorspelden: “Van dien jongen komt nog iets groots!” In Bladel heeft hij niet kunnen leeren dan Fransch en wat Latijn.’ Over de aanmoediging door den heer Van Beusekom geschonken, staat er te lezen in Mijn eerste Zangen en ook in de Klokketonen, - Op de Braacken: ‘Wij gingen wêer in mijne verbeelding naast elkander; hij corrigeerde mijn eerste gedichtjes, die daar nog voor mij liggen en het jaartal 1843 dragen. Het waren kleine luimige stukjes. Ik was toen zoo wat zestien jaar. Eenige versjes van voornoemden leermeester werden opgenomen in Klokketonen. Van Beusekom was een geloovig protestant. ‘Uit eene adellijke familie gesproten, had hij een huwelijk volgens zijnen rang aangegaan. Doch helaas! er lag weldra eene wereld tusschen beide echtelingen.’ Hij verongelukte op de jacht, ten jare 1845. | |
[pagina 6]
| |
Met voorvaderlijke fierheid zou de familie Snieders geerne eenen harer zonen tot de priesterlijke weerdigheid zien opklimmen; maar de oudste, Renier, had eenen anderen weg ingeslagen, Jozef bleef thuis wanneer hij twee jaren lang in 't seminarie had doorgebracht. Frans was een uitmuntend student in de klas van Mgr. Godschalk en Mgr. Van der Wee, maar hij ook liet zijn Latijnsche studie varen. Wat gedaan met den wispelturigen August? In 1843 was vader Snieders overleden. Deels om zijne moeder te behagen ging de jongste in ditzelfde jaar het letterzetten leeren in de drukkerij der firma Van Santen te 's Hertogenbosch. Bij dien aanvang had hij nog geen bepaalde uitkomst in 't zicht, maar hij wilde zijn eigen in 't vak bekwamen. Onder de oude papieren van August Snieders bevindt zich het volgende stuk: taal- en letterlievend genootschap Naar 't schijnt was het op aanraden van Renier, dat August naar Antwerpen overkwam, bij de stichting van 't Handelsblad door wijlen J.P. Van Dieren en den pleitbezorger Dillen. 't Jaar nadien zou hij plaats nemen in den Opstelraad. Lees nu zelf in zijne Klokketonen, in De Geest van het Vaderhuis, hoe de jonge August naar de Scheldestad vertrok; en verlies daarbij niet uit het oog wat prachtig beeld hij, met dankbare hand, geteekend heeft van zijne bewonderensweerdige moeder. Met hoogen lof hoorde ik menigmaal spreken van deze verstandige en goedhartige vrouw, en hare wel-geschreven brieven getuigen van eene verzorgde opvoeding. In zijne Snideriën vertelt de schrijver: ‘Het was in 1844 dat ik, in een oude Kempische diligencie verborgen, letterlijk weggestopt, naar Antwerpen trok, naar de stad der dichters. | |
[pagina 7]
| |
De lezer kent welzeker de Herinneringen uit het Vlaamsche Leven en ook de Silhouetten. Eene korte aanhaling moge hier nog plaats vinden: ‘Pas in Antwerpen aangekomen (1844), had ik mij als lid der Ongeachten laten voordragen. Ik moest alvorens mijn meesterrecht te bekomen mijn proefstuk leveren.’ De eerste gelukwenschingen dienen geboekt te blijven met de namen van Jozef Dierckxens of Eugeen Zetternam en Lodewijk Gerrits. | |
HandelsbladNederig was het begin van deze Antwerpsche uitgave.Ga naar voetnoot(1) In de eerste jaren verscheen het Handelsblad driemaal per week, in klein formaat. De rustelooze en fijngesneden pen van August Snieders heeft deze aantrekkelijkheid doen | |
[pagina 8]
| |
groeien tot eene reuzenkracht. Het veelgelezen en onbetaalbare dagblad werd onmisbaar in den handel. In menige aanvraag of betwisting had dikwijls een belanghebbende veel gewonnen als hij mocht rekenen op de ondersteuning en verdediging van Snieders in 't Handelsblad. ‘Snieders was een meesterlijk dagbladschrijver, en de herlezing der artikels door hem geschreven in 't heete van den strijd, is voor zijne opvolgers en voor allen die de politieke geschiedenis van ons land in 't algemeen en van Antwerpen in 't bijzonder willen bestudeeren, een waar genot.’ Snieders bleef werkzaam tot in Juli 1900. De dankbaarheid van de eigenaars volgde hem in zijne rust. In het jaar 1895 werd Snieders' 50jarig beroepsjubilee gevierd, te zamen met het 50jarig bestaan van het Handelsblad. De Bond der Belgische Drukpers bracht hem, den Nestor der Belgische dagbladschrijvers, het eerst zijne hulde, op een feestmaal door dagbladschrijvers van alle gezindheid bijgewoond, en kort daarna waren het zijne politieke geestverwanten die hem eene politieke hulde brachten in de zaal van den Burgerkring. Het Davidsfonds bleef niet ten achter. De Vlaamsche belangen hebben altijd in Snieders eenen kloeken verdediger gevonden, en zijn dagblad heeft die manmoedige taal nog niet ontleerd. ‘Als hoofdopsteler van Het Handelsblad heeft Snieders een werkzaam deel genomen aan den politieken strijd in onze stad en, sinds het ontstaan der Meetingpartij, stond hij immer tusschen de eersten op de bres om het program van het Huis van Antwerpen te verdedigen. | |
[pagina 9]
| |
ten van het Katholicism tegen dwaalleer en ongeloof vooruitzette en voor de oprechtheid zijner overtuiging den eerbied zijner tegenstrevers wist af te dwingen. De dagbladen van alle gezindheden brachten eene rechtzinnige hulde aan de nagedachtenis van den ouden strijder. In La Chronique van Brussel stond er deze volzin te lezen: M. Snieders était un homme des plus aimables et d'une courtoisie charmante. Eene korte vertaling uit de Etoile Belge is niet zonder beteekenis: ‘Gedurende meer dan vijftig jaren was deze uitstekende dagbladschrijver op de bres; kloeke, vurige en ontzaggelijke schrijver, heeft hij voor zijne partij gestreden met eenen moed die enkel faalde op het oogenblik dat de pen door ouderdom uit zijne hand viel. Het was een meester in het dagbladschrijven, | |
[pagina 10]
| |
en aan de katholieke partij bewees hij overgroote diensten. In de letterkunde bekleedt hij eene schitterende plaats en zijne werken zullen blijven als voorbeelden van goeden smaak en schrijftrant.’ Alleen de Nouveau Précurseur brengt eenen wanklank in 't midden. Het schepencollege ging besluiten, dat eene straat den naam van Snieders zou dragen. Daar tegenin komt deze aantijging: ‘A l'annonce de la mort d'Auguste Snieders, tous les libéraux ont fait taire leurs justes ressentiments contre un homme, dont la plume et le talent n'avaient servi qu'à attaquer chaque jour par les plus blessantes personnalités tous ceux qui ont reconstitué notre parti à Anvers et ont défendu au prix des plus lourds sacrifices les droits imprescriptibles de la liberté et du progrès. Mais si l'oubli s'est imposé alors, ce n'est pas un motif pour glorifier maintenant celui qui, trop souvent, a jeté l'outrage sur tous ceux qu'Anvers a honorés et aimés. 't Heeft misschien wel eenig belang, dat wij hier den huldegroet mededeelen van den Bien Public. ‘Depuis quelques années déjà, ses forces trahissaient son zèle et la vaillance de son âme. Puis survint la mort de la fidèle compagne de sa vie. Ce fut pour Auguste Snieders le coup fatal: il ne vécut plus depuis lors que pour pleurer celle qu'il avait inopinément perdue, pour prier pour elle et pour aspirer à la rejoindre au ciel. Ce champion si courageux dans la lutte avait été vaincu et brisé par la douleur. Laat ons nog eenige regels uitknippen in Het Fondsenblad van Gent. | |
[pagina 11]
| |
‘Niet alleen in de Vlaamsche drukpers, maar ook in de Zuid-Nederlandsche letteren maakt het overlijden van Dr. Snieders eene leemte die niet gemakkelijk zal aan te vullen zijn.... 't Was echter vooral als dagbladschrijver dat Dr. Snieders kwistig gebruik maakte van een talent en eene strijdvaardigheid welke zelfs de bewondering zijner tegenstrevers afdwongen, terwijl hij zich door de vinnige steken zijner pen geducht maakte in hunne rangen.’ | |
GedichtenAugust Snieders waagde zijne eerste stappen naar letterkundigen roem met de uitgave van zijn bundel: Mijn Eerste Zangen. Het zal ons wellicht opvallen, hoe meestal de toekomstige schrijvers hunne krachten beproeven in het gedicht, vooraleer zij het proza goed aandurven. Dat verschijnsel staat in verband met de wordende letterkunde van alle volkeren. De jongere geest wil zijn blijheid of weemoed, zijn haat of bewondering lucht geven, in opwellenden wildzang. 't Is een natuurlijk verschijnsel, dat wij in verdere oorzaken zouden kunnen opsporen; maar hier geldt het de vraag: ‘Welk zijn de gedichten van August Snieders, en gaan zij werkelijk met verdiensten gepaard?’ Buiten Mijn Eerste Zangen liggen er nog eenige links en rechts verspreid. Onlangs kreeg ik een kerkboek in handen van zijne Moederzaliger, een Hemelsch Palmhof of Groot Getijdenboek. Daaruit mag ik dezen piëteitvollen huldegroet mededeelen: Aan mijne Moeder.
O Moeder, wen Gij in 't gebed verslonden
Uw kwijnend oog ten blauwen hemel richt,
Wanneer uw hart, aan de aard niet meer gebonden,
Reeds als een offer voor den troon des Heeren ligt.
Bid dan voor mij, die voortzwalpt in deez' wereld,
(Zoo mild door valsch gebloemt ompereld)
Bid voor den scheepling op dien wijden hollen vloed,
Want weet: een moederbeê galmt in den hemel zoet.
Antwerpen, 17 September 1848.
August.
Uit het Gentsche Jaarboekje van 1853 vertaalde Ida von Düringsfeld: Aùf Wiederseh'n; uit de Lektuur voor de Huis- | |
[pagina 12]
| |
kamer: Am Eingang der Kirche. Buitengewoon vleiend is de beoordeeling van deze begaafde schriftstellerin. Het liedeken Ha! Ha! Ha! werd voor de eerste maal gedrukt in het Taalverbond; en Hansje en Elsje werd uit het Jaarboekje overgenomen in gemeld tijdschrift, door professor Heremans. In verschillige jaargangen van den Muzenalmanak staan er nog bijdragen te lezen van Aug. Snieders: poëzie en proza. Om den uitdrukkelijken wil van den overledene te eerbiedigen, mag al het oude niet opgedolven worden; nochtans durf ik gerust verwijzen naar een enkel nummer, gedagteekend 1850: Aan het venster eens Rijken. Deze versbouw doet ons denken aan L. Ten Kate, onder wiens toezicht ook deze 42e jaargang werd uitgegeven, in 1860. Gekend is nog zeker de naam van het zangstuk Blancefloer, en vooral de zangerige Yolande, getoondicht door Em. Wambach. Als ik bedeesd-weg een verzoekschrift mocht zenden naar de liefdadige personen, die op schitterende muzikale feesten het goede door het schoone willen vereeren, dan zou ik even de vraag in het midden brengen, of er geene plaats meer voor Yolande kan ingeruimd worden. Het ware eene welverdiende hulde aan den overleden dichter, een lauwer op zijn graf. Een enkel woord nog over Mijn Eerste Zangen. In zijnen bundel schrijft de dichter een nawoord met dezen aanhef: Goede Reis.
Goede reis, mijn lievlingsdroomen,
Met uw kunsteloozen zin!
Goede reis, gaat zonder schromen,
Onbevreesd de wereld in.
Klopt gerust aan iedre woning,
Bij den arme, bij den Koning!
Huppelt guitjes, huppelt nu,
's Vaders zegen rust op u!
In ernstige levensjaren heeft August Snieders deze liederen beschouwd als eene lichtzinnigheid van onbezonnen jeugd. Zij komen niet meer voor in de verzamelde werken. Menige stroof van den dichter brengt ons het woord verzen-maken op de lippen, alhoewel ze behoorlijk zijn sa- | |
[pagina 13]
| |
mengevoegd. Andere zangen verraden een frisch-luimig gevoel, een oorspronkelijke ongedwongenheid, die sierlijk afsteekt op den gewonen, stijven bouwtrant van die vroege jaren. Uit lateren tijd krijgen wij nog fraaie strofen te genieten, bij de herinnering van den Fransch-Duitschen oorlog. Arme Moeder heeft misschien wel gemeenschap met een gedicht van Victor Hugo, of van François Coppée; maar toch liggen er eigenaardige, vlijmende klanken in deze romance. Arme Moeder werd overgenomen uit de Belgische Illustratie in de Stijl- en Letterkunde van Frans Willems. ‘Groot is Pruisen, groot is Pruisen!
Pruisen krijgt een keizerstroon!’
Hoort den feesttoon galmen, bruisen....
Zij, zij vraagt: ‘Waar is mijn zoon?’
(Vervolgt.) A. Verheyen. |
|