Dietsche Warande en Belfort. Jaargang 1905
(1905)– [tijdschrift] Dietsche Warande en Belfort– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 1]
| |
[Nummer 1] Constance Teichmann
| |
[pagina 2]
| |
te Antwerpen, maar ook's anderendaags te Brussel, in eene kerkGa naar voetnoot(1). Eene verrukking was het voor Constance die muziek te zingen, en in het huis van haren Meester! Met haar gewone naïeveteit en oprechtheid laat zij dit blijken in haar dagboek. Eenige aanhalingen van dien tijd zullen ons deze ziel in hare veelzijdigheid en nauwlettendheid op zich zelve laten waardeeren.
‘Zondag 27 Meert.
Ik ben gelukkig, mijn welbeminde, ja, ik ben gelukkig, want al mijne angstvalligheden zijn verdwenen.... Dit geluksgevoel was zoo hevig (gisteren) als ik u in mijn hart zag, dat ik mij voelde weenen. Gelijk Silvio zegt: Quell'io che si difficilmente piango proruppi in lagrime. Dezen morgen zijt gij in mij teruggekomen. Gij hebt gedoogd dat ik die hemelsche muziek van het conservatoriumGa naar voetnoot(2) hoorde: de symphonie in ut mineur van Beethoven. Wat was het schoon! Ik verbeeldde mij het tooneel wanneer gij de spraak teruggaaft aan den bezeten stomme en dit mirakel door uwe vijanden toegeschreven werd aan den prins der duivelen; de vreugd zijner ouders, en misschien zijner broeders en zusters; de bewondering van 't volk. den haat en nijd der phariseërs, de droefheid welke dit u veroorzaakte en de verontweerdiging der engelen die u door de ondankbare stervelingen zagen verstooten en miskennen. En eindelijk heb ik mijne kuischheidsbelofte hernieuwd bij den klank dezer sublieme muziek. Noch Mr Fischer noch Mr Soubre heb ik gezien. En nu beweert men dat Mr Fischer ons in St Gudula hoopt te doen zingen. Ik kan dat niet gelooven en wil er niet aan denken: het zou te veel geluk en eer zijn voor ons. Ik ben den heelen dag nogal ingetogen geweest: ge bleeft me doorgaans bij, Jezus, gij dien ik gekozen heb tot mijn geliefden en eenigen vriend. Amice ad quid venisti? Die woorden hebben mij zoo getroffen dezen morgen. Neem mij tot vriendin, zoo ge wel wilt, in de plaats van dien ellendelingGa naar voetnoot(3). 't Is onder dien zoeten naam van vriend dat ik mij uw bijzijn herinnerde. Vergeef mij mijne fouten, mijn vriend. Ik betrapte mij op dit concert wat te veel rond kijkend, en ik moet mijn heel wezen voor u bewaren. Maar, Jezus, ben ik dan blind om met een zweem van behagen de talrijke dommerikken te aanzien die daar waren (Brassin | |
[pagina 3]
| |
meegerekend of niet) ik die u bemin, u de schoonheid zelve? Maar om mij te vernederen, geloof ik, laat gij toe dat ik soms blind zij, of voor zijn minste bijziende, en het is niet dat er u iets ontbreekt om eindeloos minnelijk te zijn, dat er gevaar kan bestaan, maar omdat ik zoodanig dwaas ben.’
Men besluite niet uit deze lijnen dat Constance Teichmann als een kwezeltje met neergeslagen oogen bleef zitten. Elders zegt zij zelve hoe zij zulke manieren niet kon verdragen. Opmerkelijk is het integendeel hoe zij de grootste natuurlijkheid, volkomen vrijheid van handelen in de wereld kon paren met een zoo naijverig waken over den schat harer maagdelijkheid. Grootsch was hierin hare opvatting, zooals in alles. De ongeschapen Schoonheid, die haar bekoorde, wierp in de schaduw alle vergankelijke schoonheid. En nochtans over deze oordeelde zij ook gezond en grondig. Zoo schrijft zij op eenen anderen dag over JoachimsGa naar voetnoot(1) spel: ‘Dat is de kunst, de ware kunst, niet de kunstelarij in eeniger wijze. Dit heb ik altijd gedacht: het toppunt van alle artistieke volmaaktheid en van alle volmaaktheid is de eenvoudigheid.’ Deze zin alleen ware voldoende om haar leven te verklaren. Die zelfde eenvoudigheid, die haar als hoogste schoon bleek en die het waarlijk is, was de bron van hare grootschheid en van hare nederigheid. Nederigheid, ja, want het zal den lezer niet ontsnappen hoe, bij al hare gaven, deze ziel uiterst ootmoedig was door hare volkomen oprechtheid tegenover zich zelve.
‘Dijnsdag 19 April.
Mijn vriend, ik koom terug van dit feest voor mijn hart, van deze uitvoering der Zeven Woorden in uwe tegenwoordigheid, of bijna in uwe tegenwoordigheid, want men zegt dat ge niet in de kerk waart. O mijn vriend wat was het schoon! wat was het zoet aldus te zingen! 't Is bijna gelijk in den hemel! want degenen die daar beneden waren en naar omhoog keken, ik geef om | |
[pagina 4]
| |
hun niet meer dan om vliegen. Maar waarom is vader Fétis niet gekomen? Dat is niet wel. En Samuel? Ik heb van hem hooren spreken, maar hem niet gezien. Dezen morgen was mijn goede vriend Mr Soubre daar: ik zag dat hij over mij tevreden was en ik had er zelfs wat te veel blijdschap van. Wat wilt ge er aan doen, mijn vriend? Ik ben van de artistensoort en de eigen-liefde kruipt in alles tusschen bij mij. Ik heb geen zweem meer gehad van deze domme vrees die alle kracht beneemt en de bezieling dooft. Misschien hebt gij mij voor eens in mijn leven dit oogenblik van opperst geluk willen schenken. Ik aanveerd het in dank en ook de herinnering die mij, en misschien anderen, er zal van bijblijven. Wie weet of een zalige indruk niet eene lauwe of verdoolde ziel kwam treffen? Ach! dat zulks kon! Zij zijn ook eene prediking, deze zangen zoo vol geloof en godsvrucht. Met dit alles heb ik mijn Lauden nog niet uitgelezen, om 9 1/2 uren 's avonds, en ik ben erg vermoeid,... Ik hoop, als ik sterven zal, te mogen zingen gelijk heden: in uwe handen, Heer, beveel ik mijnen geest! Deze zin komt mij dikwijls in 't gedacht, zelfs buiten den tijd dat wij hem zingen. Welnu, mijn goede Meester, vooraleer te gaan bidden, dank ik u uit voller ziel voor het geluk dat gij mij hebt geschonken. Wij zeiden dat tot elkander, deze goede artisten en wij, toen wij afscheid namen. Waarom kan ik niet, zooals ik hun de hand drukte, een oogenblik uw aangebeden hand drukken, mijn verloofde! Maar dat is voor later, als wij daarboven de groote symphonie zullen uitvoeren...’
Wie, bij deze innige uitboezemingen, zou kunnen twijfelen aan de wezenlijkheid van het liefde-verkeer dezer ziel met haren God? Zulke gemeenzaamheid, zulke voortvloeiende ingeving geput in de samenspraak en de omhelzing met de eeuwige waarheid, met het goddelijk ideaal, kan onmogelijk voortkomen uit hersenbegoocheling of verbijstering; of zou in dat geval niet gansch een leven geduurd hebben. Welk een levenskracht ook in dat gemoed, welk eene levensblijheid! De straal der schoonheid speelde voor haar in alles en verguldde tot zelfs gebrek en ellende. Weinige zielen hadden zulk geloof, zelfs in het tijdelijke leven, of gaven zulk een levend beeld van het zegevierende geloof in het eeuwige. Optimiste van natuur, waren haar vreugde, kunst en leven de hoogste werkelijkheden. Met die eerste uitvoeringen van Haydns oratorio, was het voor Mej. Teichmann eene behoefte geworden, niet alleen haar jaarlijksch concert der Damen van Liefdadig- | |
[pagina 5]
| |
heid te hebben, maar ook haar toonavond van gewijde muziek tijdens de Goede week. Dikwijls liet zij op die soirées motetten van Palestrina of Roland de Lattre zingen, die toen nog weinig in den smaak vielen, maar voor hare uitstekende kunstenaarsnatuur hooge schoonheid behelsden. Hierin ook was zij baanbreekster, en in die nederige beginsels mag men de kiem bespeuren van haar later streven tot hervorming van den kerkzang. Zoo stonden op het program van het jaar 1861 de volgende stukken: Ave verum (Mozart), Aria (Bach), Stabat Mater (Winter), Kyrie, Credo (Orlandus de Lassus), Ave Maria (Mendelssohn), Psalm (Marcello). De mystieke en bevleugelde muziek der zestiendeeuwsche school moest volle bevrediging brengen aan eene zoo reine, zoo vrome en zoo verhevene ziel; ja, als de eigene taal dezer ziel mag zij gelden. Doch een andere vorm van schoonheid gaf haar ook dezen indruk van volkomenheid: de rijke polyphonie van den kolossalen Bach. Eene ware voldoening voor hare tot klankschoonheid aangelegde natuur, waren deze ingewikkelde vormen die aan enkelen droog-mathematisch, ja dor-protestansch schijnen. Zij integendeel ontdekte er het vrome mystische in dat, naar het oordeel der kunstkenners, er onder schuilt. Deze voorliefde voor beide de Palestriniaansche school en die der achttiende eeuw vond bevrediging in de Duitsche muziekfeesten, waarvan Mejuf. Teichmann eene trouwe bijwoonster was. Zooals men weet hebben die feesten plaats op de drie Sinxendagen, beurtelings te Dusseldorf, te Aken en te Keulen. Het was in 1856 dat Constance voor de eerste maal van die hooge kunstvreugde genoot, in gezelschap van den musicoloog, ridder de Burbure, en van de kunstlievende jufvrouwen de Baillet. Eene ware veropenbaring waren haar de ontzaggelijke koren-massa's, het orkest zoo volkomen geoefend, zoo fijn-volgend, heel deze klankenvloed, zwellend als de baren eener diepe zee, waarin de ziel kan duiken en zich verloren voelen in gelukzalig genieten. Welke werken kreeg zij al niet voor dezen eersten keer te hooren! Niet alleen den Samson van Händel, den Elias van Mendelssohn, maar ook - de negende symphonie van Beethoven! Onvergetelijk was de indruk, en van dan af | |
[pagina 6]
| |
droomde Mej. Teichmann zulke feesten in haar vaderland te zien inrichten. Dit werd een harer levensdoelen. Dikwijls kon zij er zich de verwezenlijking nabij denken, nooit meer dan in 1876, toen Benoit dezelfde negende symphonie op het Antwerpsche festival bestuurde; doch steeds moest dit schoon plan tot de droomwereld blijven behooren. Hoe dit ook zij, de dagen die Mej. Teichmann in Duitschland beleefde, waren dagen van onzeggelijk artistiek geluk, van leven in den hoogsten zin van het woord; zoodat zij als een ware ramp aanzag er van beroofd te worden en dan verklaarde: ‘dat zij een jaar van haar leven had verloren’Ga naar voetnoot(1). Daar leerde Mej. Teichmann de groote partities der Duitsche meesters kennen: Bach, Haendel, Haydn, Mendelssohn, Schumann. Daar werd kennis gemaakt of hernieuwd met allerhande artisten of muzikale vriendenGa naar voetnoot(2). Een zekere heer Van Houtte, medestichter dezer Rijnsche feesten, ontmoette zij er bij den eersten keer en knoopte met hem en zijne dochter vriendschapsbanden aan. Wat een vreugde voor Constance als zij aldus een bekende gestalte ontwaarde! Welke uitroepingen en warme welkomsgroeten! Maar zij ook was op die plechtigheden eene bekende figuur, daar zij ze bijna 40 jaar lang bijwoonde. In 1895, het voorlaatste jaar haars levens, ging zij nog naar het muziekfeest te Keulen. Een bad van muziek nam Constance bij die gelegenheid, want niet alleen het concert, ook de ‘probe’ woonde zij bij. En des Zondags, als er geen herhaling plaats had, hoorde ze in Keulschen of Akenschen dom de eene of de andere mis van hare geliefde zestiendeeuwsche meesters. Gerust mag men beweren dat Mej. Teichmann in Duitschland hare bijzonderste muzikale gedachten putte. Immers | |
[pagina 7]
| |
de St Gregorius-vereeniging, die zij later hielp stichten was eene navolging van het Duitsche Cäcilien-Verein. In 1860 werd zij naar Holland gelokt door een dezer groote muziekplechtigheden. Zij had vernomen dat, te Arnhem, onder leiding van Verhulst, Haendels Samson en Mendelssohns Lofgezang uitgevoerd werden. Mevrouwen Offermans en Cuypers Alberdingk-Thym waren de vrouwen-solisten. Met mijne moeder trok Constance over de Noorder-grens en na een plezierig rondreisje door de artistieke schatten van Den Haag en Amsterdam, na hare geliefde zee te Scheveningen beschouwd te hebben, hoorde zij eene puike uitvoering van groote meesters en legde zij den grondsteen harer vriendschap met den toondichter Verhulst. Dikwijls moest Verhulst later als gast ontvangen worden door de familie Teichmann. Ook Mev. Offermans ondernam den volgenden winter de reis naar Antwerpen en kwam kosteloos haar talent ten dienste stellen der Damen van Liefdadigheid. Al die bijzonderheden vind ik vermeld in de dagboeken mijner moeder, veel uitvoeriger wat gebeurtenissen aangaat dan die van Constance. Men zal mij niet ten kwade duiden daar eenige bladzijden aan te ontleenen:
‘Maandag 11 Meert (1861).
... Zaterdag heeft een concert van Mev. Schumann plaats gehad, waar ik met mijne zusters naartoe ging. Deze vrouw is bepaald eene groote artiste. Wij hebben ze Zondag avond weer gehoord bij de Jufvrouwen de Baillet, waar eenige personen vereenigd waren en waar Mev. Schumann twee uren aan een stuk gespeeld heeft. - Dewijl er 's morgens een matinée in 't gouvernement werd gegeven door Brassin, den pianist, die kwartetten (?) gespeeld heeft met vier Brusselaars, en dat ik Constance en Marie moest chaperonneeren, heb ik deze twee laatste dagen alles uitgerekend, van 6 tot 7 uren piano-muziek geslikt. - Ik die er zot naar ben! 't Is eene penitentie gelijk eene andere voor den VastenGa naar voetnoot(1)... Wij zijn al in de repetitiën voor ons concert der Dames van Liefdadigheid, dat aanstaanden Maandag plaats heeft. Wij zullen Laub den violonist hebben en | |
[pagina 8]
| |
Mev. Offermans van Den Haag die we in Arnhem gehoord hebben en die voor niet komt, aangezien, schrijft haar gemaal, de Belgen zoo mild zijn geweest voor de slachtoffers der overstrooming in Holland, dat zij gaarne dien lichten dienst wil bewijzen aan de armen van België...’
Op dezelfde levendige wijze, geeft mijne moeder eenige dagen later verslag over het afgeloopen concert. Daar niets beter geschikt is om Constance in haar gewoon kader te plaatsen dan deze ongekunstelde en intieme beschrijving, kan ik den drang niet weerstaan om ze mee te deelen:
‘Donderdag 21 Meert.
Welke drukte, mijn dierbare vriendGa naar voetnoot(1), welke bezigheden! wat al repetitiën, wat al tegenkantingen, maar ook welk succes voor ons concert van verleden Maandag! Ik had geen oogenblik meer vrij, zelfs om de dagbladen te lezen en op de hoogte te blijven van de politiek, want te gelijk met het werk dat mijn titel van voorzitster meebrengt mag ik aan mijne functiën van toezichtster over de studiën der kinderen niet te kort komen, noch de godsdienstoefeningen verzuimen die voor mij zoete gewoonte zijn geworden. Dat fameus concert moest dan Maandag van stapel gaan en de herhalingen van de twee koren, dat van Martha van Flotow en van Athalie van Mendelssohn, volgden dicht opeen, terwijl men de medewerking vroeg van Laub den violonist en van Mev. Offermans van den Haag. Alles ging dus zijnen gewonen gang, toen. gelijk alle jaar, de Bestuurder van den Schouwburg ons moeilijkheden berokkende met Mme Cabel te doen komen en eene vertooning voor Maandag aan te kondigen; zoo waren wij ons orkest en, vreesden wij, een deel van ons publiek kwijt. Daarop groote ontroering, geloop bij de eenen en de anderen, artikels in de gazetten, vuur en vlam-spuwen van NiGa naar voetnoot(2), meer ingehouden verontwaardiging van mijnentwege, en onophoudelijke demarchen van al onze damen om meer dan ooit het succes van ons werk te verzekeren, en eindelijk volledige zegepraal der goede zaak. Op den Zaterdag heeft de laatste repetitie plaats met begeleiding van piano en dubbel quatuor, wat het missend orkest | |
[pagina 9]
| |
zeer voordeelig vervangt, waarna, om 9 uren 's avonds, Mr Bessems Laub aan zijn hotel gaat halen om hem naar 't gouvernement te brengen, voor de herhaling der kwartetten die zij er den Zondag zullen spelen. Want ge moet weten dat wij, met onze gewone behendigheid, een akkoord getroffen hebben met dezen artist, gansch in 't voordeel van beide partijen. Dat wil zeggen dat Laub, mits 500 frs. Zondag eene zitting van klassieke muziek moest geven en Maandag op ons concert spelen. Ehwel, Zondag alleen hadden wij reeds genoeg volk bijeen gekregen om 380 frs. te verzamelen; en daarenboven was al dat volk uiterst tevreden over den artist en de door hem gespeelde muziek. Wij hadden over een en ander den zelfden indruk van den Zaterdag avond. Laub speelt op verrukkelijke wijze de kwartetten van Haydn, Mozart en Beethoven. Nooit heeft een artist ons zulk genoegen verschaft, een genoegen echt, volledig, zonder vrees of achterdocht; en voeg daarbij dat hij als mensch de beste man der wereld is, de naïefste, drolligste brave Duitscher, en gij zult de vreugd van Constance in 't bijzonder begrijpen, als zij den klank van zijn viool hoort en 't ongelooflijke charabia dat bij hem Fransch moet beteekenen. ... Zondag... na dit sermoon, keeren wij gauw, gauw naar 't gouvernement terug, want wij moeten nog dejeuneeren, de kwartetten-matinée bijwonen en dan moet ik om twee uren aan de statie zijn om Mr. en Mev. Offermans te ontvangen. ... Ik alleen kan deze lieftallige Hollanders verwelkomen, vermits, behalve Constance en ik, niemand ooit Mev. Offermans heeft gezien... Wanneer de trein uit Holland aankomt, zoek ik de dame te herkennen, die ik te Arnhem heb hooren zingen. Welhaast ontwaar ik ze in een der rijtuigen, ik treed er naartoe haar bij haren naam noemend, ik zeg haar den mijnen, mijne titels en weerdigheden en van den eersten oogenblik zijn wij de beste vrienden van de wereld. Ik herken ook Mr. Offermans door hem opgemerkt te hebben in 't orkest te Arnhem, en gelukkig spreken man en vrouw genoeg Fransch opdat ik niet verplicht zou zijn mijn abominabel Vlaamsch uit te pakken. In het rijtuig stel ik ze op de hoogte van de samenstelling onzer familie..., ik spreek hun van de zaal, van den bijval die Mev. Offermans wacht, enz, enz... Papa, mama, de overige familieleden ontvangen op de vriendelijkste wijze de twee vreemdelingen, die er zeer gevoelig aan schijnen. Weldra komen Laub en Mr. Bessems... De diner gaat aangenaam en hartelijk over. Papa is heel vroolijk, spreekt Hollandsch met Mev. Offermans, redeneert over muziek met haren echtgenoot, drinkt met Laub | |
[pagina 10]
| |
die Constance ten deele is gevallen. Deze lacht dat ze schokt met de koddige uitvallen en de vreemde spraak van dit aardig ventje..... 's Avonds komen eenige muziekliefhebbers: Mr. en Mev. Kreglinger, Jufv. Isaure, Victorine de Baillet, Edouard Weber, de Callaertsen, enz. Maandag... moet men de repetitie bijwonen, zich bevallig toonen voor de artisten. de Philharmonie-zaal schikken, gekapt worden, dineeren, naar het concert gaan. De zaal is niet proppensvol zooals op andere jaren, maar redelijk goed bezet met opgeschikte damen, die een liefelijk schouwspel bieden, waarover de Hollanders zich verwonderen. Alles gaat allerbest. Brassin, aan wien Constance op het laatste oogenblik geschreven heeft om hem twee stukken te vragen, heeft haren oproep beantwoord. Op deze wijze krijgt het Antwerpsch publiek drie artisten van eerste gehalte te hooren. Deze worden beurtelings uitbundig toegejuicht. Mev. Offermans, door een laatst zeer moeilijk aria, met cadansen verrijkt, verwekt een ware geestdrift. Er wordt over niets anders gesproken, Mme Cabel, zegt men, kan er niet tegen aan; hoe bleef zulk talent onbekend voor de Belgen, zoo dichte naburen van Holland? Kortom, Mev. de Voorzitster hier tegenwoordig acht zich uitterharte gelukkig zulk verdienden bijval verwekt te hebben met Mev. Offermans naar Antwerpen te roepen. De avond wordt gesloten door een roerend tooneeltje, dat het publiek bekoorde. Na het laatste aria van de zangster, toen ik op de estrade stond om haar een prachtig bloemtuil aan te bieden, hebben wij in eene opwelling, ik van bewondering, zij van vreugd, elkander hartelijk omhelsd, terwijl het publiek warm toejuichte. - Dit tooneel was een waardig slot voor het concert, dat tusschen haakjes ons tot hiertoe 2500 frs. heeft opgebracht.’
Het is niet alleen om de gulheid en hartelijkheid van den stijl, waar de natuur doorstraalt, dat ik geerne uittreksels ontleen aan de dagboeken mijner moeder, maar omdat niets beter geschikt is om het familieleven op 't gouvernement te doen kennen; en niet alleen het familieleven, maar ook de uitgestrektheid van den werkkring buiten het huis. Voor de dames Teichmann was heel de stad als eene wijde familie waarover zij toezicht hielden, waarmede zij belast waren, waar zij lief en leed moesten mee deelen. Warm waren zij hunne geboorteplaats toegedaan, met ieder een bijzonder temperament. Mijne moeder verloor zich niet in bespiegelingen, in | |
[pagina 11]
| |
mystische verzuchtingen; zij was de politiekster der familie. Wat al wanhopen als de kiezingen bij voorbeeld tegenvielen! Wat al uitbundig gejuich integendeel, als de katholieke partij de bovenhand had! Constance leefde in een ander sfeer, bewoog zich in de hoogere kringen van godsdienst en kunst; belangrijk is het echter het leven rond haar te schilderen, dat leven dat wel eenig mag heeten door zijn ineenmenging van wereldschheid en vroomheid, van openbaarheid en innigheid, door zijn doordringen van bedrijvige levenslust en hoogere bezieling. Overigens de glans van het jaar 1861, die zijn toppunt bereikte - wij zullen het zien - in de artistieke Augustus-feesten, was de laatste flikkering eener dalende zon. Niet lang na het concert, dat mijne moeder met zooveel brio en zelfbehagen vertelt, werd gouverneur Teichmann met eene beroerte geslagen. Wel herstelde hij, ja, volkomen; maar het liberaal ministerie dat geen vrede had met den grooten invloed der familie, zocht hem op zij te schuiven en onder voorwendsel van zijn hoogen ouderdom, werd mijn grootvader, in 't voorjaar van 1862, in zijne bediening vervangen. Wij moeten hem nochtans nog eerst zien voorzetelen bij de onvergetelijke feesten van 1861 en daartoe bijzonder zullen de opteekeningen mijner moeder mij nuttig zijn. De verjaring van het Landjuweel van 1561 wilde men in Antwerpen met ongemeenen luister vieren. Daartoe werd een congres ingericht, muziekplechtigheden moesten plaats hebben en uit alle landen werden kunstenaars en kunstkenners uitgenoodigd om deze feestelijkheden bij te wonen. Doch niet gewoonweg in hotels zouden deze hun intrek nemen; neen, in bijzondere huizen, bij de aanzienlijkste familiën der stad werden zij onthaald. Deze feesten hadden plaats op de Kermisdagen 18, 19 en 20 Oogst. De beschrijving mijner moeder luidt als volgt:
‘Donderdag, 22 Augustus.
't Is bezadigde zinnens dat ik u de bijzonderheden onzer schoone Antwerpsche feesten koom vertellen, mijn geliefde vriend. - Ja, ik mag ze wel schoon noemen; zij waren het voorzeker én innerlijk én uiterlijk, want het gedacht van al die | |
[pagina 12]
| |
vreemdelingen bij de inwoners der stad te herbergen heeft een wonderen uitslag bewerkt van hartelijkheid, van gulheid, van eendracht onder menschen van verscheiden landen, die anders de feesten van buiten hadden aanschouwd, maar onze bevolking in 't geheel niet gekend hadden. Nu was het een schouwspel, nieuw en roerend, eenerzijds de voorkomenheid, de attentie te zien der Antwerpenaars tegenover hunne daags te voren nog onbekende gasten en anderzijds de dankbaarheid der aldus onthaalden. Op 't gouvernement bij voorbeeld hadden onze goede Duitschers tranen in de oogen, toen zij van ons afscheid namen. - Het waren de heeren: Dietz, ober-president van de Duitsche Kunstenaars-vereeniging, woonachtig te Munchen, lieftallig man van een jaar of 50, sprekende genoeg Fransch om gemakkelijk verstaan te worden en groot redenaar in 't Duitsch. 2o Mr Heyden, portretschilder te Berlijn, mijn lieveling voor de wellevendheid en bevalligheid die hij aan den dag legde gedurende heel zijn verblijf; insgelijks een man tusschen de 45 en 50 jaar, sprekende Fransch. 3o Mr Dracke, een zeer bekende beeldhouwer van Berlijn, die zijn danbaarheid enkel kon uitspreken met de taal zijner oogen en de expressie van zijn open gelaat, met grijzen baard omgeven. Wij noemden hem den grijze. 4o Mr Krehling, schoonzoon van den beroemden Kaulbach, jong, vinnig als buskruid, geen woord Fransch kennende of willende kennen, uit haat voor Frankrijk, maar gemakkelijk te verstaan door zijne vele gebaren en omdat hij een weinig Hollandsch sprak: deze was de lieveling van Constance, die hij hartelijk deed lachen... 5o Mr Grüner, etser te Dresden, droog, mager manneken, maar gentleman door zijne manieren... 6o Mr Pélissier, gewezenvoorzitter der Duitsche vereeniging, ouderling van buitengewone belezenheid, sprekend gelijk een meester en geleerd in al wat de kunsten in 't algemeen aangaat. Constance met wie hij de moderne tentoonstelling doorloopen heeft, kon niet genoeg zijn kennis en verstand bewonderen. - Eindelijk Mr De Roer, kunstliefhebber en -beschermer te Berlijn, die ons wat onbeduidend scheen, Ook de Heeren Soubre en Fischer logeerden in 't gouvernement. Van den Zaterdag af was de stad in rep en roer... Ik vergeet te zeggen dat op Vrijdag eene betalende herhaling van 't concert allerbest was afgeloopenGa naar voetnoot(1). Juf. Artot had het talrijk auditorium | |
[pagina 13]
| |
geëlectriseerd en Joachim - wat ontzaggelijk talent! - had geestdriftige toejuichingen verwekt. De koren zongen met kracht en volkomen ensemble Zondag... na de Hoogmis, gaan we allen samen naar de stad en onderwegen treden wij in de Variétés om de banketzaal van 1200 personen te zien - allerschoonst, prachtig, grootsch van schikking en, hierbij vermeld, aller bewondering wegdragend. Voor alle tien plaatsen stond een commissaris in, die met de verzorging belast werd. Constance komt met ons naar het paleis om de processie te zien... De heeren Pélissier en Heyden, alhoewel protestanten, kunnen niet zwijgen over het grootsch schouwspel van deze godsdienstige plcchtigheid: de zegen gegeven van af het altaar op de Meir:... In de tentoonstelling ontmoeten wij eene menigte kennissen en worden ons beroemde personen voorgesteld, onder andere de bouwmeester van Munchen en Muller de schilder van St Appolinaris-kerk, dien ik op mijne beurt voorstel aan Constance, zijne groote bewonderaarster. Maandag... om 8 uren... nieuwe herhaling voor het concert voor eene opgepropte zaal. Wij komen uit den schouwburg bij eene schitterende zon, die niet opgehouden heeft te schijnen, gansch de feesten door.. (Om 11 uren) Te Deum in de hoofdkerk voor de opening van het kunstcongres. Wij gaan een gedeelte der discussiën hooren en worden bijna onmiddelijk kwaad tegen deze onverbeterlijke Franschmannen, babbelaren en wijsneuzen, die alles naar hunnen zin willen regelen, maar die Mr. Loos met zijne Vlaamsche koelheid, de Duitschers en Belgen met hun gezond oordeel, eindelijk doen zwijgen, nadat ze menige zottigheid hebben uitgekraamd... ('s Avonds) is de concertzaal schitterend schoon. Het program wordt puik uitgevoerd, de Walpürgisnacht prachtig gezongen... De Koning van Beieren, reizend door Antwerpen, woont het eerste vrouwenkoor bij. Papa en Mama zetelen daar tegenover in hunne logie omringd met hunne gasten, die ons van verre hunne vriendschap en bewondering toeknikken... Het algemeen gedacht is dat nooit zoo volmaakt muziekfeest in België gegeven werd. De Hollandsche toondichter Verhulst, bij Mr. Oomen gelogeerd, klapt frenetiek in de handen, teeken doende aan Constance. Wij gaan naar bed met het zoet gedacht dat de artistieke | |
[pagina 14]
| |
roem onzer goede stad Antwerpen voor goed verzekerd is, bijna gansch Europa door... Den Dijnsdag... moeten wij op het gouvernement dineeren met onze gewone gasten en een vijftiental nieuwe beroemdheden, kunstenaars en letterkundigen... Tegen 5 uur is al dat volk verzameld en tegelijkertijd komt men zeggen dat de stoet met den reus van Antwerpen voor 't gouvernement gaat voorbijtrekken. Wij loopen naar boven allen ondereen, wat alle dwang en stijfheid reeds uit het gezelschap helpt verbannen; maar wat voor goed het ijs breekt en een schaterlach verwekt, is dat de kapoen op den Walvisch gezeten, zonder ontzag voor de overheid, meedoogenloos bespuit Mr. den Gouverneur, die argeloos voor het open venster was getreden. Na deze heldendaad daalt men arm in arm naar de feestzaal, loftuitend over de vrijheid, die men in België geniet en de bonhomie waarmede papa zijne begieting verdroeg. Hetgeen men ook bewondert is de pittige en merkweerdige kop van onzen besten vader, die hier niet anders dan Excellenz genoemd wordt. Ik ben gezeten tusschen een smelter van Munchen en den Hollandschen dichter Hofdijk, met wien ik veel conversatie houd, hij zijne moedertaal sprekend en ik het Fransch, dat hij zeer goed verstaat... Het maal wordt vijf, zes keeren onderbroken door redevoeringen in 't Duitsch, Fransch en Hollandsch, en heildronken aan papa, aan mama, aan hun huisgezin, aan de Antwerpsche damen, wier lof men zingt in levendige en poëtieke taal. In een woord, mijn geliefde vriend, nooit zal deze vergadering uit mijn geheugen gewischt worden, zoo vol was zij van bekoorlijkheid, gulheid, openhartigheid tusschen menschen, die daags te voren elkander niet kenden en die, na een eerste bijeenkomst, zich aangetrokken voelen de eenen tot de anderen gelijk oude vrienden. Ja leve, leve de broederlijkheid onder de volkeren, als zij aldus verstaan wordt!’
Nevens deze geestdriftige opteekening mijner moeder is het interessant die van Constance in den zelfden tijd te leggen:
‘Maandag, 19 Augusti
Mijn lieve Meester, ik heb u vandaag niet ontvangen... Enkel om 11 uren ben ik naar O.L. Vrouwen naar het Te Deum kunnen gaan... Sedert gisteren avond word ik min of meer met hoogmoedsgevoelens geplaagd. Weet gij waarover? Over dingen, te schoon om te herhalen, die Verhulst mij vertelde. Dikwijls werden mij die zaken gezegd, maar als het van | |
[pagina 15]
| |
snullen komt, treft dat niet. Hier was het een artist: een broeder en daarbij een man met zulke gezonde gedachten, zulke oprechte en verheven gevoelens, dat het mij ontstelde. Het is eene groote zwakheid van mij, geliefde Meester, een reden te meer, dunkt mij, om mij te verachten... Ik heb mijne vespers en completen uitgelezen onder den azuren hemel, waardoor witte wolken wandelen, bij de populieren met ritselende bladeren. Mijn vader slaapt nevens mij, mijn goede vader! Hij is gansch wel nu, gelijk vroeger, reeds sedert langen tijd. Maar, och God! welke droefheid dezen te zien oud worden, die men bemint! Voor mij vooral, die het oud-worden haat. Dat herleidt ons tot de noodzakelijkheid van een leven, ontslagen van zulk gebrek. Maar dan word ik weer aangegrepen door mijne wanhoop dat rampzaligen, al ware 't maar één, deze eeuwige bestemming vergeten en straf en dood vinden in stede van leven! Zie, mijn vriend, ik kan bij die gedachte niet stilstaan zonder duizelig te worden. Wat is alles weinig, niets, als men dát bedenkt! Red ons, ontferm u onzer, Heer!
Grootschheid, verhevenheid blijven de grondtoon van die ziel in welke omstandigheden ook en bij al den ernst van hare gedachten, scheen uitwendig niet ééne rimpeling het stille water van haar gemoed te storen.
M.E. Belpaire. |
|