Dietsche Warande en Belfort. Jaargang 1904
(1904)– [tijdschrift] Dietsche Warande en Belfort– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 282]
| |
Derde bedrijf.TOONEELSCHIKKING: De woonkamer bij Leo Koen.
Een fraai gemeubeld vertrek. Links op derde plan eene deur die naar den gang leidt. Rechts op het voorplan, schouwlijst met spiegel en garnituur; op het achterplan eene deur. Te midden van den achtergrond eene vleugeldeur, toegang verleenende aan eene tweede kamer. Aan den wand een kanarievogeltje in eene kooi. Te midden van het tooneel eene ronde tafel met groen tapijt overdekt; op de tafel een paar kandeleers waarin waskeersen steken, de drupschaaltjes omzoomd met gekleurde papieren kraagjes. Verder eene buffetkas, een zetel, stoelen, enz. De middendeur staat open, zoodat men in de tweede kamer zien kan. | |
Eerste tooneel.
Leo, Rina.
Rina.
(Zij staat in de tweede kamer met een doosje in de hand, waaruit zij een gouden uurwerk neemt en bewondert. Nu en dan kijkt zij bevreesd naar voren.) | |
[pagina 283]
| |
Leo.
(Hij komt langs de deur links op het tooneel; - zondagsche broek, bloothoofds en in de hemdsmouwen. Hij neemt de kandeleers van de tafel, en wil er mee buiten. Zich bedenkende.) Rina!
Rina.
(Zij bergt het doosje weg.) Ehwel?
Leo.
Mag ik het licht buiten zetten?
Rina,
(naar voren komende.) Zeker. Is 't in orde?
Leo.
Heel mooi. (Hij zet de kandeleers terug op de tafel.) Ik sprak daar even met den wijkdokter.
Rina.
Zoo! En wat zij hij?
Leo.
Dat mijn vrouwken weldra hare goesting zal hebben.
Rina.
Dat is wel; heel wel, mannetje.
Leo.
(Rina gadeslaande, die in de tweede kamer blikt.) Maar wat heb ik aan u? Ge komt mij zoo verdacht voor vandaag!
Rina.
Ik!
Leo.
Uw loopen links en rechts, en...
Rina.
Wel, 't is immers de groote dag voor Gheel, St-Dymphna feest; en wanneer men zooals ik...
Leo.
(Hij sluit haar den mond.) Zwijg, ik raad wat gij alweer oprakelen wilt. Ge zijt mijne vrouw en ik wil niet dat ge nog aan dit akelig verleden denkt.
Rina.
En niet meer lachen ook! (Zij duwt kem zacht in den zetel en zet zich nevens hem.) Kom, zet u en vertel mij wat de dokter u zegde.
Leo.
Niet veel. Ge moogt alles in gereedheid brengen voor onze pensionnaire.
Rina.
Is 't waar? Onze eerste pensionnaire? Dat klinkt toch schoon, hé man?
Leo.
Ik weet niet...
Rina.
Aan de geburen kunnen zeggen: wij krijgen onze eerste pensionnaire.
Leo.
Morgen zijn hare proefdagen in de Infirmerie uit. Eene stille, sufferige zieke, zegt de dokter.
Rina.
(Zij zoent Leo.) Ik moet u toch eens omhelzen, omdat ge daarin mijn zin hebt gedaan.
Leo.
Gij eigenzinnig vrouwtje. Hoe kunt ge toch blij zijn om een last...
Rina.
Zoo! Maakt moeder er een last van... en de honderd anderen. Zet nu toch eens een blij gezicht, man. Het geschil tusschen uw vader en nonkel Helmus, niet waar? | |
[pagina 284]
| |
Leo.
Ik kan dat niet vergeten; hij heeft ons te erg beleedigd.
Rina.
Och Leo; ge moet vergeven en vergeten.
Leo.
Ware moeder er niet tusschen gekomen, ik had zijn zoon doen vervolgen. En nu we zwijgen durft hij nog eischen, dat wij het bewijs zouden vernietigen.
Rina.
(vleiende.) Mijn mannetje mag zoo koppig niet zijn. Wat kunnen wij nog met dit papiertje aanvangen?
Leo.
Geen woord meer daarover. (Hij staat recht.) Geef mij de solfers. (Rina neemt het doosje van de buffetkas en ontsteekt de keersen.) | |
Tweede tooneel.
De vorigen, Truiken.
Truiken.
(Zij komt op het tooneel langs de deur links; - bruin gestreept katoenen kleedje, oûwerwetsche neusdoek, zwart pijpmutsken. rozenkrans.) Dàààg kinderkens. Wat weerken; als honig, kinderkens.
Rina.
Dag Truiken. Prachtig weer voor den ommegank.
Truiken.
(Zij neemt een snuifken.) En alles gaat hier goed? Ja, ja, 'k zie het wel.
Leo.
Laat haar eens drinken, Rina. (Hij neemt de keersen op en verlaat het tooneel langs de deur links.)
Truiken.
Braaf man gij, 'k zal voor u bidden, ja, ja... | |
Derde tooneel.
Truiken, Rina.
Rina.
Gij gaat met de processie mee, Truiken?
Truiken.
Ja, kindeken. Schoon nestje, hier. en onder ons gezegd, veel stuivertjes thuis getrokken, hé!
Rina.
Weet ge dat wij onze eerste pensionnaire krijgen?
Truiken.
Jemmekens lief, wat ge zegt. (Zij zet zich op een stoel in de houding eener commeer, die haar gemak neemt.) Ja, ja, ge staat op het wit blaadje bij den directeur, 'k weet het, kindeken. Toch jammer van Helmus met dat gevalletje, niet waar? zijne zieken kwijt en op 't schandeboek... (Fluisterend.) Wij moeten het kwaad verbidden, kindeken.
Rina.
't Is onze schuld niet, Truiken. | |
[pagina 285]
| |
Truiken.
O, ik weet het kindeken. Maar zet u eens nevens mij. Wij mogen onder ons wel eens iets zeggen.
Rina.
Ik heb geen tijd, Truiken, en...
Truiken.
Ta, ta, ta, een horlogetikje... Zet u. (Rina zet zich neer.) Er is vete tusschen de Koens; dat kan schrikkelijke gevolgen hebben.... ja, ja schrikkelijke gevolgen, zoo waar als ik leef.
Rina.
Hoe dat?
Truiken.
Thijs heeft schuld bekend, op een papiertje, niet waar kindeken?
Rina.
Hoe weet ge dat?
Truiken.
O, als men gelijk ik alle huizen in en uit gaat weet men zooveel, schaap. (Fluisterend, na een snuifje te hebben genomen.) David heeft dat papiertje aan den bestuurraad getoond en daarop zijn Helmus' zieken elders geplaatst. Dat is zoo erg, kindeken, als kreegt ge een brandmerk op den rug... Ja, ja.... Helmus is 't zondebokje in 't dorp geworden.
Rina.
Ik weet het, mensch: maar hoe kunnen wij dat veranderen?
Truiken.
Ik zal raad geven, mijn engeltje. We zijn toch allemaal christen menschen en moeten voor malkaar wat doen, niet waar? Jemmekes lief, als ik David en Helmus malkaar zoo zie bekijken gelijk wolfhondjes schudt mijn hart, kindeken. Ja, ja, 't zou eens kunnen losspringen en dan... (Heel geheimzinnig.) Hebt gij dat papiertje nog, schaap?
Rina.
Leo houdt het daar in de kas gesloten, (zij wijst naar de buffetkas), maar voor niets ter wereld zal hij het willen vernietigen.
Truiken.
Bidden, kindeken, bidden. 't Zijn koppige mannen de Koens. We moeten kunnen vergeven en vergeten. niet waar! (Zij neemt de snuifdoos.) Een snuifje? Neen!... Ge moet de mannen zien bijeen te brengen... 't is een werksken van barmhartigheid. (Zij staat recht). Ik zal een handje helpen. Thijs is nu nog van uwe familie en als Truiken iets voor u doen kan...
Rina.
(Met bekommernis als tot zich zelve). Schrikkelijke gevolgen... brandmerk... | |
[pagina 286]
| |
Truiken.
Wij zullen bijtijds het gevaar afwenden; - dàààg schaap.
Rina.
Drink toch eens en eet een boterhammeken, Truiken. (Zij gaat naar de deur rechts.)
Truiken.
Goed mensch; ja, ja, 'k heb het altijd gezeid, ik en.... (Rina en Truiken af deur rechts.) | |
Vierde tooneel
David, Heintje, Tone, Leo.
(Zij komen in zondagsgewaad langs de deur links op het tooneel.)
Heintje.
(Luidruchtig lachende.) Zou hij niet, zou hij niet, ha, ha, ha! Dat zal wel gaan, David.
David.
Hij kon daarmee nog wel een jaar gewacht hebben. Hebben zij het noodig?
Leo.
Och vader, ge weet immers dat het enkel voor Rina is.
David.
Juist voor haar zoudt ge moeten wachten. Eene krankzinnige in huis wanneer uwe vrouw voor de eerste maal in 't kraam is gekomen! Waar is toch uw verstand!
Heintje.
Ba, ba, 't zal wel schikken. Hebben wij het niet lastiger gehad? Spreek Tone?
Tone.
Ik moet David toch eenigszing gelijk geven.
Heintje.
Veel te groen, gij. Ga uw gang Leo, en als Heintje, ge weet...
David.
Zet u toch neer. Doe uw frak aan Leo, dat wij vertrekken. (Leo af, deur rechts.) | |
Vijfde tooneel.
De vorigen, min Leo.
Heintje,
(nadat allen zich hebben gezet.) Ge moet al wat toegeven, David. Jonggetrouwden hebben...
David,
(aanvullend) zijn te dwaas in hunne handeling, zeg dat.
Heintje.
Toe, toe, we waren ook zoo. Ge zijt in den laatsten tijd veel te zwartgallig geworden. Waarom met Helmus geen vrede bewerkt?
Tone.
Spreek daar niet van, vader.
Heintje.
Ei, waarom niet? En als ik raad kan geven. Zeg eens David indien Helmus... | |
[pagina 287]
| |
David.
Ik ken dat volk niet meer.
Heintje.
Allo, twee broers, Koens, die altijd best overeen kwamen en nu ... twee tijgers. Luister eens naar Heintje.
David.
Heb ik de ruzie gezocht? Ben ik een broodroover, een eeredief, zooals hij mij verweet! Hij hadde beter gedaan zijnen zoon streng te straffen, nadat hij wist van waar de schandige leugens kwamen op het gedrag van Leo.
Heintje.
Da's allemaal waar; doch, laat Heintje eens spreken, Gij zijt te oploopend, David, veel te oploopend.
Tone.
Vader.
Heintje.
Zwijg gij, Thijs heeft slecht gedaan, 'k heb het hem al meer dan eens gezegd, maar... David, ga eens in u zelven: door uwe schuld werden Helmus' zieken midden in den dag schandelijk hem ontnomen, zijn naam werd van de lijst der verplegers geschrabd... Da's een brandmerk... mocht mij dat gebeuren, 'k zou ook niet weten waar mijn kop staat. En gij, Tone?
Tone.
Da's zoo.
David.
Heeft hij het niet verdiend?
Heintje.
Thijs ja, maar uw broer niet. Allo, die ruzie in de familie heeft lang genoeg geduurd. Helmus wil 't eerste woord geven; hij zal gedurende den ommegank u aanspreken.
David.
Nooit. Hij heeft mij te grof beleedigd.
Tone.
Kom, kom, David. Men mag niet blijven onthouden.
Heintje.
Zoo is 't, zoo is 't. Die oude zaak moet in den vergeethoek; de kinderen leven hier gelukkig met elkaar, laat Helmus binnen komen en ge zult zien, dat gij ook vroolijker zult worden. Wilt ge?
David.
Toegeven... na al het gebeurde!...
Heintje.
(Korzelig.) Ge moet met uw kop zoo niet blijven spelen. Allo, zeg een goed woord.
Tone.
Doe wat vader vraagt, David.
David.
(Hij staat recht.) We zullen zien.
Heintje.
(Verheugd de hand van David drukkende.) Geef me de hand daarop, zie dat is nu een woord. Alles zal goed gaan, reken er op... en eens dat oude zaakje in orde... | |
[pagina 288]
| |
Zesde tooneel.
De vorigen, Rina.
Rina.
(Zij komt vroolijk op het tooneel langs deur rechts.) Ha, daar zijn de mannen!
Heintje.
Ei, ei, ons tortelduifje. (Hij drukt de hand van Rina.) Hoe gaat het?
Rina.
Best, Heintje. Ge gaat in den ommegank?
Heintje.
De oude gewoonte kind. En gij?
Tone.
Maar vader, ge weet immers wel...
Heintje.
Ja, ja, 't is waar. Oude menschen, hé Rina, ha, ha, ha!
Rina.
Zoudt ge geen druppeltje nemen? (Zij neemt het noodige uit de buffetkas en schenkt.) Ja, niet waar?
David.
(Hij staat recht en gaat moedeloos naar den achtergrond.) Voor mij niet.
Heintje.
Doe maar, Rina.
Tone.
Vader!
Heintje.
Ei, wat! Dat versterkt de beentjes. | |
Zevende tooneel,
De Vorigen, Veere, Anna, Wilm.
Wilm.
(Hij komt vroolijk binnen gevolgd van Anna en Veere.) Dezen namiddag, Anneken; wij zullen op de hei gaan luisteren.
Veere.
Zie, Heintje en Tone zijn ons reeds voor.
Heintje.
Ja moeder, en ons tortelduifje onthaalt ons op een lekker druppeltje. Gezondheid! (Hij tikt met Tone en drinkt.)
Rina.
Zeg eens, moeder, ge moogt niet lang wegblijven, hoor. En gij ook niet, vader.
David.
Ik zal Leo roepen, en nog even den kleine omhelzen. (David af, deur rechts.) | |
Achtste tooneel.
De vorigen, min David.
Heintje.
(Lachende.) Alweer iets dat gij ons verbergt, hé huisvinkje!
Rina.
Gij moogt het wel weten, Heintje; 't is vandaag Leo's naamdag en dezen middag... | |
[pagina 289]
| |
Heintje,
(lachend invallende.) O, o! Heintje verstaat u. Ge wilt hem bederven... ja, ja!
Wilm.
(Hij heeft Anna tot den zetel geleid en vermaakt zich stil met haar. Luide:) Koe-koek!... Koe-koek! (op gewonen toon) da's 't liedje van den koekoek. En dees is van den karkiet... (den roep van den vogel nabootsende): ‘Karre-karre-karrek-i-e-t!
Ik woon in 't riet!
Ge kunt mij niet vinden om den duivel n-i-e-t!’
Anna.
(Zinneloos lachende.) Ha! ha! ha!
Heintje.
't Gaat opperbest met het kind!
Wilm.
(Vroolijk tot Heintje.) Ik heb haar leeren tellen ook, Heintje!
Heintje.
Is 't waar, ventje?
Wilm.
(Tot Anna, vier vingeren tot haar opstekende.) Hoeveel staan er, Anneken?
Anna.
(Vroolijk maar dwaas.) Vier.
Wilm.
(Twee vingeren toonende.) En nu?
Anna.
Twee!
Heintje.
(Rechtstaande.) Maar dat is wonder! Sapper, sapper, 't zal nog goed komen, Veere.
Veere.
(Moedeloos.) 'k Geloof het niet, Heintje.
Tone.
Dat is in alle geval toch ernstige beternis.
Rina.
(Bij Anna.) Zij is ons suikerkindje, niet waar.
Veere.
(Meer bepaald tot Heintje en Tone) De dokters hebben geen hoop. Alleen door een vreeselijken schok, door eene pakkende gebeurtenis, zeggen zij, zouden hare zenuwen... | |
Negende tooneel.
De vorigen, David, Leo.
David.
(Hij komt met Leo, die nu geheel aangekleed is, op het tooneel langs deur rechts.) Blijf daar niet langer dralen. 't Is hoog tijd dat wij optrekken. (In de verte beginnen de klokken te luiden.)
Veere.
Kom Willem; Rina zal Anneken gezelschap houden, Tot straks, kind.
Wilm.
Dag Anneken.
Rina.
(Tot Leo.) Om 12 ure te huis Leo! | |
[pagina 290]
| |
Leo.
Wees gerust, vrouwtje. Ik zal de keersen komen weg nemen na den doortocht der processie. Kom, vader.
Heintje.
(Terwijl Veere, Wilm, David, Leo en Tone het tooneel verlaten langs deur links.) Met Leo al eens gesproken over de zaak, kind?
Rina.
't Zal niet lukken, Heintje.
Heintje.
Ja wel, ja wel, moed houden. Heintje zal ook zijn best doen. De Koens moeten verzoenen. (Hij geeft een tikje op de wang van Anna.) Dag, bleek mondje! Braaf zijn, hoor! | |
Tiende tooneel.
Rina, Anna, Truiken.
Rina.
(Terwijl zij de likeurflesch en de glaasjes in de buffetkas zet.) Wij gaan ons in den tuin eens lekker vermaken, niet waar, Anneken? 't Zonneken schijnt zoo heerlijk. (Zij doet Anna recht staan.) En voor Leo een schoonen bloemruiker plukken, kom. (Tot Truiken die op het tooneel komt langs deur rechts.) 't Boterhammeken heeft u gesmaakt, Truiken?
Truiken.
Lekker, kindeken, lekker. God zal 't u loonen. Ik zal een vaderonsken voor u bidden.
Rina.
Wilt ge nog een ruikertje meedragen? Ik heb zoo'n schoone paaschbloemen.
Truiken.
Braaf, kindeken, braaf. (Zij volgt Rina naar deur rechts.) Arm menschken ik, en in de Meimaand, we moeten al iets doen voor ons zielken. Onder ons gezegd.... (Al pratende af met Rina en Anna.) | |
Elfde tooneel
Helmus, Thijs.
(Zij komen schoorvoetend binnen langs deur rechts, zien de kamer rond en blijven eene poos sprakeloos staan.)
Thijs.
(De kanarievogel begint te zingen. Hij verschrikt geweldig en wendt zich om.) Dat ellendig beest, ik zou het kunnen wurgen.
Helmus.
Houd u stil.
Thijs.
Wat komen wij hier eigentlijk verrichten?
Helmus.
Als wij den eersten stap doen, zij Heintje; moet ik het u nog herhalen? | |
[pagina 291]
| |
Thijs.
Waarom juist hier, bij haar?
Helmus.
Zwijg. Zij heeft geene schuld en Leo wenscht de verzoening, zegde Heintje.
Thijs.
Ik geloof er niets van en 't spijt mij naar u geluisterd te hebben.
Helmus.
Ge zult u buigen naar mijnen wil. Ge hebt de schande in ons huis gebracht en ge zult onze eer helpen goed maken.
Thijs.
Onze eer! Omdat we onze zieken kwijt zijn, en...
Helmus.
Ongelukkige, denk toch na: de zieken afgenomen wil zooveel zeggen als ge zijt geen deftig volk meer. De menschen laten dit genoeg blijken, en 'k zeg het nog eens, ge zult doen wat ik u zal opleggen.
Thijs.
En hier mijn vonnis zitten afwachten.
Helmus.
Schuld bekennen, dan zal Leo dat ellendig geschrift vernietigen, zei Heintje.
Thijs.
Zei Heintje; waarom is hij hier niet? En als dat geschrift vernietigd is...
Helmus,
(aanvullende) dan zijn alle bedreigingen uit en zal alles wel op zijn effen komen.
Thijs.
't Is dus meest om dat geschrift dat ge toegevingen doet?
Helmus.
Dat laat me rust noch duur. Waarom zijt ge zoo dom geweest? (Poos. - Thijs zwijgt.) Zonder dat bewijsstuk ware de gansche zaak doodgebleven. Niemand zou geweten hebben dat een Koen...
Thijs.
Gij zult het hebben en zwijg nu. | |
Twaalfde tooneel.
De vorigen, Truiken.
Truiken.
(Zij komt - met een ruikertje in de hand - op het tooneel langs de deur rechts). Jemmekes lief, Helmus en Thijs! Gij komt voor de mannen?
Helmus.
Is Leo te huis, Truiken?
Truiken.
Heel 't nestje leeg. Naar de processie. En onder ons gezegd, de Koens mogen wel een sikkepitje bidden. Niet kwaad Thijsje, ik zeg het voor uw geluk.
Thijs.
Ik spreek u niet aan. | |
[pagina 292]
| |
Helmus.
Dan zullen we gedurende den ommegank de mannen wel ontmoeten. Kom Thijs.
Truiken.
Luister eens Helmus; ge moet met Leo niet te hard zijn. Stilletjes, stilletjes,... geen gedreuzel. (Zij neemt een snuifje) En Helmus, 't Is eigentlijk geen kwaad spreken, maar dat papiertje...
Helmus en Thijs.
(Te zamen met nieuwsgierigheid.) Ehwel?
Truiken.
Niet opvliegend. Ja, ja, dat zou uit de wereld moeten. Maar...
Thijs.
Wat is er van?
Truiken.
(Fluisterend.) Vijanden met elkaar verzoenen, 't is een werksken van barmhartigheid... Ja, ja! 't Ligt daar in de kas... (Helmus en Thijs zien schielijk naar de buffetkas. Thijs blijft er strak op kijken.) 'k Heb een woordje voor u gesproken, maar alles moet zijn tijd hebben. Toegeven, Thijsje, toegeven.
Helmus.
En wat zegde hij?
Truiken.
Wachten, Helmus, wachten! (In de verte klinkt de processiebel.) Jemmekenslief, daar is de processie. (Zij strompelt van het tooneel langs deur links.)
Helmus.
Kom Thijs. (Hij volgt Truiken.)
Thijs.
(Hij beziet de kas met gloeiende oogen, blijft zoo eene poos staan en verlaat dan het tooneel.) | |
Dertiende tooneel.
Thijs, Kerkzangers, dorpelingen en zinneloozen (achter de schermen).
Kerkzangers.
(Achter de schermen.)
Zang:
Ave Jesu, Pastor fidelium,
Ad auge fidem omnium,
In te credentium.
Thijs.
(Gedurende den zang steekt hij het hoofd binnen langs deur links, ziet rond en komt voorzichtig binnen.) 't Nest is leeg. (Hij nadert voorzichtig de kas, wil er aan, verschrikt en gaat luisteren aan de deur rechts. Dan komt hij terug en opent de lade der kas. Haastig doorzoekt hij den inhoud.) Hein! Zou hij het weggesloten hebben? | |
[pagina 293]
| |
Dorpelingen en Zinneloozen.
(Achter de schermen.)
Zang:
De koning biedt u staf en kroon,
En wil u op zijn eigen troon
Als koningin en gade groeten.
Het hof strooit rozen aan uw voeten,
En noodigt u met zang en luit
Tot minnen en genieten uit.
O Dymphna! Uitverkoren maagd,
't Is Satan, die uw ziel belaagt.
| |
Veertiende tooneel
De vorigen, Anna.
Anna.
(Bij het begin van het koor komt zij langzaam op het tooneel langs deur rechts. - Paaschlelieën in het haar en op het kleed. Zij bemerkt Thijs, - hare oogen beginnen wild te flikkeren; een hevige schok doet geheel haar lichaam sidderen.)
Thijs.
(Hij wendt zich om en verschrikt hevig. Haastig wil hij vluchten.) De krankzinnige!
Anna.
(Een snijdende kreet. Zij vliegt naar Thijs en houdt hem bij de keel.) Ha! ha! ha!
Thijs.
(Hij worstelt te vergeefs om te ontsnappen.) Laat mij los.... Ongelukkige, laat mij los.
Anna.
(Zij houdt hem bij de keel, terwijl Thijs hare haarlokken losrukt.)
Thijs.
Moet ik u vermoorden! Handen af! Gij wurgt mij... Weg... of... (Hij doet eene uiterste poging om zich los te rukken, doch Anna sleept hem naar de andere zijde der kamer.)
Anna.
Dief!... Hulp! | |
Vijftiende tooneel
De vorigen, Leo.
Leo verschijnt met de brandende kandeleers in de deur links en deinst verschrikt achteruit.
Thijs.
(De krankzinnige nijpt hem schier de keel te worgen. Hij heeft zijn mes boven gehaald en steekt in de ruimte zonder te treffen.) Laat af... mijn leven... of het uwe. | |
[pagina 294]
| |
Leo.
(Hij zet de kandeleers haastig neer eu schiet toe om Thijs te verlossen.) Anneken, wat doet ge? Laat los, kind.
Thijs.
(De zinnelooze, bij het hooren van die stem, laat Thijs los. Deze, in woede steekt toe en zonder te weten treft Leo in volle borst.) Verdoemd, mij vermoorden, gij...
Leo.
Ach! (Hij valt plomp op den grond neer.)
Thijs.
(Vol afschuw over zijne daad.) O, God!... hij! (Hij vlucht haastig van het tooneel.) | |
Zestiende tooneel.
Leo, Anna, Rina.
Anna.
(Zij ziet eene poos dwaas naar het lijk en dan, zinneloos lachende.) Ha! ha! ha! (Zij rukt de bloemen uit haar kleed, knielt bij het lijk en steekt de bloemen in Leo's haar.) Leo... bloemen... schoon maken.
Rina.
(Vroolijk achter de schermen.) Anneken!... Anneken! (Op het tooneel komende.) Zijt gij hier?
Anna.
Ha! ha! ha!
Rina.
(Een snijdende kreet.) Ach! Wat zie ik? Leo!... Dood!... (Kermend.) Leo! (Rechtstaande en Anna woest aangrijpend.) Gij!... deedt gij dat!... Ongelukkige!
Anna.
(Wild lachende.) Ha! ha! ha!
Rina.
(Zich op het lijk latende vallen.) O God!... oooo... GORDIJN.
|
|