Dietsche Warande en Belfort. Jaargang 1903(1903)– [tijdschrift] Dietsche Warande en Belfort– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd Vorige Volgende [pagina 619] [p. 619] Een zonnestraal Wanneer de regenvlaag is droevig uitgedruppeld en 't weenen bigglend hangt aan ieder bloemenoog, hoe frisch en lustig zoent een straal der lieve zonne den weemoed uit de lucht en al de tranen droog! De botten zijn vergaan met bloemen in hun boezems, de hoop op vruchten viel met duizend bloesems af, nog groene bladeren en afgeknakte stengels zijn uit hun eersten bloei gerukt in 't moddergraf. De hooge nesten liggen vol gebroken eitjes en lieve vooglentaal is in de keel versmacht, in elke bloemenkruin ruischt zacht en vol mysterie het deinend-rythmisch lied van eene stille klacht. En toch een zonnestraal, één zonstraal is voldoende: de droefheid krinkelt weg als mist die henendrijft; nu nog een zonnestraal: het schijnt en schittert weder tot slechts de 'erinnering van 't onweer overblijft. Gelouterd in den weedom vinden al de boomen in hun gewonde ziel weer liederen van moed, op zijn verheven nest, zingt nog de droeve vogel te midden zijnen rouw een zang van licht en gloed. [pagina 620] [p. 620] En nieuwe botten zullen nieuwe bloemen baren een nieuwe kroon groeit haast om den verminkten boom, nog zullen vruchten, versche stengels prachtig groeien uit 't stijgend sap van eenen nieuwen levensstroom. O ware 't ook den mensch gegund aldus te dragen den regen van het leed en vlagen tegenspoed en kon hij na den val van duizend, duizend droomen nog staan, lijk de natuur, met immer jongen moed. Kon hem, wanneer in smart zijn zang is weggestorven, wanneer zijn groene hoop en jonge bloeikracht viel, een enkle zonnestraal vol nieuwe vlammen gieten de doove lamp die treurig uitkwijnt in zijn ziel. Vorige Volgende