Dietsche Warande en Belfort. Jaargang 1903
(1903)– [tijdschrift] Dietsche Warande en Belfort– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 495]
| |
Waar met de humaniora heen?Beschouwingen op eene Bijdrage van Hgl. E. Hubert.Ga naar voetnoot(1)Wie zoude in een tijdschrift van geneeskunde eene verhandeling over de humaniora opzoeken? En nochtans stond in de october-aflevering der Leuvensche Revue medicale eene belangrijke bijdrage van Hgl. E. Hubert over la Réforme des Humanités. Wijze liên zullen er ongetwijfeld uit afleiden, dat zeer vermoedelijk de Heer Hgl. den toestand onzer humanistische studiën hoogst gevaarlijk acht, daar hij dus niet aarzelt ‘hun geval’ tusschen allerlei andere ziekten te bespreken: zij zouden wel kunnen den nagel op den kop slaan. Het vervele echter onze lezers niet, dat wij bij deze studie ook een oogenblik stil-blijven. Trachten wij ze te ontleden, zooals wij vroeger met de bijdragen van de Heeren Kurth en Mansion gedaan hebben. Het geldt hier eene redevoering in de Kon. Academie van Geneeskunde, den 27n September 1902, | |
[pagina 496]
| |
uitgesproken door Hgl. Hubert, haren onder-voorzitter. De Heer Hubert is een bevoegd geleerde en knap stylist: zijn oordeel kennen over het brandend twistpunt onzer dagen mag ons zeker niet onverschillig laten. Van welk standpunt gaat hij uit? - Wij vernemen het uit zijne eerste woorden: ‘Mijne Heeren, het landsbestuur vraagt ons welke voorbereiding ter schole best past voor den jongeling, die zich tot de geneeskunde voorbestemt.’ - Er is hier dan spraak over de studiën, welke die jongeling doen zal, eer hij, bij de groote kruisstraat des levens staande, de baan zijner toekomst zal kiezen. Ik meen ook, dat de Heer Dr, sprekende, de officiëele school vooral in 't oog houdt. Maar het vrij onderwijs leidt insgelijks tot het doktersambt. Dienen wij dan ook niet op 's mans wenken acht te geven? Voorzeker! En eene eerste vraag die aanstonds oprijst: Welk is het doel der humanistische studiën? - ‘Zij moeten van den kleinen wilde een beschaafd mensch maken, faire du petit barbare un civilisé, hem smaak voor het werk doen opvatten, hem de wijze van werken meêdeelen, zijn verstand verheffen, zijne verbeelding versieren, zijn geheugen verrijken, zijn karakter versterken, en, bovenal, zijn hert en zijne rede ontwikkelen’. Voor de toekomstige geneesmeesters, zegt Dr Hubert, vervullen de humaniora de hun opgelegde taak niet, en hij beroept zich op het gezag van den Heer Kurth, die de oude-humaniteitsstudiën voor ‘une religion qui se meurt’ houdt. In een vorig artikel zeiden wij hetgene we daarover denken. Waar ik nu den Leuvenschen Hgl. zich o.a. hoor afvragen: | |
[pagina 497]
| |
‘Wat blijft er toch den student in de geneeskunde van die zoo wondere talen der oudheid, welke zulk lang onderricht vereischen, wat blijft er hem over, en van welk nut was hem - of kan hem nog zijn - het weinige dat hij er van onthield?’ - waar ik den Heer Hubert aldus over het doel der humaniora hoor spreken, kan ik met hem niet instemmen. Mijns dunkens streeft dat doel naar hooger en is het niet louter utilitarisch: in den grond blijft het wat het vóór jaren en jaren was, en al kan de tijd wel eenige bijbedoelingen aanraden of die zelfs opdringen, toch zijn de humaniteiten hoofdzakelijk maar gelast met den jongeling tot de hoogere en bijzondere studiën voor te bereiden door de regelmatige ontwikkeling zijner zedelijke, verstandelijke en lichamelijke vermogens. Zóó verstond men de kwestie vroeger... Edoch, nu dat men veel-leeft, wil men ook gauw-leven, en wordt alles gewikt en gewogen ingevolge de onmiddellijke of verwijderde opbrengst. Ach, eerlang zoude men wel dezelfde mate op de universiteitsstudiën kunnen toepassen... want, men bekenne het voluit, veel ook wordt den jongelingter hoogeschool opgedraaid, waar hij nimmer de eerste letter zal van noodig hebben. Moest daar ook alleen de utilitarische reden maar gelden, wat gewierd er dan van wetenschap en hooger geestesonderwijs? Welnu, met het doel der humaniora tot een armzalig ‘waartoe noodig?’ te verlagen, breekt men, van den eerste af, de harmonische orde, welke bij de opleiding der jeugd streng diende gevolgd en tot het einde toe onderhouden. Weiden we daar nochtans niet verder meer over uit. Ware het geene boter aan de galg? Prof. Hubert somt vervolgens eenige feiten op, | |
[pagina 498]
| |
bewijzend dat onze studenten der humaniora geen Grieksch en kennen op het einde der rhetorika, doch ook geen Grieksch van noode hebben in den loop hunner hoogere studiën van geneeskunde. En hij besluit: ‘De uren welke de toekomstige geneesheeren aan de studie der taal van Hippocrates besteden, zijn dus verlorene uren’. - In utilitarisch opzicht, en van 's Heeren Professors standpunt vertrekkende, zal men daar met een ‘ja, 't is zoo!’ op antwoorden; doch ik zei het reeds, mijns erachtens valt over het doel der humaniteiten anders te oordeelen... Niettemin verdienen M. Hubert's woorden onze aandacht. Kennen onze studenten geen Grieksch, o zegt me, waarbij zou dit komen? Dit mag, en moet zelfs eerst en vooral onderzocht, zoo men verbeteren wil wat mis is. Men zou dra moeten denken, dat de afkeer van Athene's taal min of meer in 't bloed van 't jonge volk zit: althans is het zeker, dat ons geslacht niet het eerste is, het welk aan die studie een' ekel heeft. - Doch anderdeels mag ook gevraagd, of de leeraars in dien afkeer geene schuld hebben? Wordt het Grieksch wel onderwezen met de vereischte hoedanigheden in den professor? volgens de leerwijze die voor eene doode tale past? wordt er gelet op de verschillende hulpmiddelen, die dit onderwijs moeten aantrekkelijk, gemakkelijk en leerrijk maken? Zonder twijfel kan in al die dingen veel verholpen, en, al zoude men dan ook geen Grieksch kunnen praten met een' Kretenser der XXe eeuw, onder ons ergens verdoold, dan toch zou de studie dier taal haar deel bijgebracht hebben tot de algemeene ontwikkeling der schooljeugd, - en haar eerste doel ware dus bereikt... Getroost men zich echter de | |
[pagina 499]
| |
moeite niet het Grieksch te onderwijzen gelijk het behoort, en geeft men den brui van al wat de onderwijskunde der begaafde meesters tot onze beschikking stelt, och ja, schrapt dan die studie maar van het programma der leervakken: de tijd, 't is waar, is al te kort, om hem wetens en willens te verspillen, en maar te gebruiken om den studenten tegenzin voor ernstig werken te doen opvatten. Hoogst lezensweerdig daarover is de bijdrage van Hgl. Collard, in de Revue générale, Juni 1902, en in de Revue pratique de l'Enseignement à l'usage des établissements d'éducation du diocèse de Bruges, Januari 1902.... Wat men nu ook te onzent tegen het Grieksch in 't schild voere, toch mag worden aangestipt, dat men in Duitschland er heel en al anders over oordeelt, en men daar veeleer de studie er van schijnt te willen versterken. Doch laten we voortgaan. Hoe staat het met de kennis van het Latijn? vraagt zich de Heer Hubert af. Iet of wat, maar weinig beter, en ten slotte: ‘Voor zijne studiën van geneesmeester heeft de student al zoomin de taal der quiriten als de taal der archonten noodig; - het Fransch is uiterst voldoende.’ Hoe is het echter met de vree mde talen gesteld? - ‘Zij aan wie men in het college een weinig Duitsch, Engelsch of Italiaansch laten zien heeft, zijn verplicht op hun eigen de studie dier talen te herbeginnen, om zich in Weenen, in Londen of in Bologna uit den slag te kunnen trekken; - even gelijk zij, die in de afdeeling der mijnen of in de militaire school willen aangenomen worden, verplicht zijn veel wiskunde opnieuw te studeeren.’ - Maar bekomt men dan geen beteren uitslag voor | |
[pagina 500]
| |
de moedertaal? - ‘Zij die haar nauwkeurig, - laat daar nog, sierlijk, - schrijven, maken zeker de meerderheid niet uit... en, wat nog droeviger is te erkennen, men is er niet in geslaagd hun de geestdrift of nog zelfs niet den smaak voor kunsten en letteren in te boezemen: de studenten lezen niet meer... en wanneer zij lezen, ziet toch eens wat zij lezen!’... ‘Ik spreek onbewimpeld door,’ zegt de Heer H., ‘en ik veroorloof mij enkel te klagen over hetgeen ik waarneem, omdat ik het vergelijk bij hetgeen ik zou willen dat bestonde.’ Dat de Heer Hgl. de zaken zwart inziet, lijdt geenen twijfel; maar, zonder te beweren dat hij te verre gaat, belijd ik toch, dat zijne woorden stof tot nadenken opleveren. Les étudiants ne lisent plus... et quand ils lisent encore, voyez donc ce qu'ils lisent! - Dit onderstelt bij de massa der jongelingen - je parle de la masse, schrijft de Heer Professor, - gebrek aan eigen-werkzaamheid. En dat gebrek bestaat, ja, en vooral in de steden. Alles wel beschouwd, moet dikwijls de eerste schuld daarvan aan de misselijke opvoeding in 't ouderhuis geweten worden. Vader en moeder zetten te gemakkelijk de deur open voor allerhande verstrooienis en vermaak; zij nemen de knapen meê naar schouwburg, cirk en soirées; zij vullen al te ras hun beursje met klinkende munt: zij zijn te goedig... hoe wilt ge dat die opwassende jongeling, die niets dan den schoonen, verleidenden kant des levens leert kennen, den moed gevoele het speelziek hoofd op droge boeken af te matten? dat hij kunne weêrstaan, als des winters het trommelken slaat en des zomers het zonneken schijnt? dat hij wat anders leze dan hetgene er op de leestafel der ouders ligt, wat zoutelooze feuille- | |
[pagina 501]
| |
tons en erg-riekende romans? Met zulke karakters, in broeikassen opgekweekt, zet men later niet veel uit... Strenger en matiger moest het kind behandeld: dat ware tevens christelijker, en dan zou naderhand de leermeester ter schole, vooral de man die het wel meent, zoo dikwijls niet overhoop liggen met de al te teergevoelige mamatjes... Geen wonder dan ook, dat in die gestichten, waar de buitenjongen nevens den stedeling op de bank komt zitten, de prijs van eigen-werkzaamheid, van wilskracht en volherding doorgaans toekomt aan den wat ruwer geschaafden, doch meer aan huiselijke tucht en ontbering gewonen knaap van te lande. O ik weet wel, dat er loffelijke uitzonderingen geboekt staan.... en des te beter! want nog ellendiger zou het er uitzien, moest geen enkel christene ouder ter stede meer begrijpen, hoe thuis zijne kinderen opgebracht... Kortom, is het getal der eigenlijke werkers onder de studiejeugd niet grooter, dan ligt de eerste oorzaak daarvan in de verkeerde en onvoorzichtige handelwijs van vele ouders zelven. Want ja nog... uit vaders al te lichtzinnige woorden doen de knapen vaak begrippen op, die afkeer van de studie inboezemen; met die gedachten loopen de kleinen naar het gesticht, en wat helpt al het ijveren des leeraars? het botst af op de al te vroeg gestijleerde vraag in den kindermond: ‘Waartoe dient dat? Dat heb ik niet noodig! Wat kan ik daarmeê doen? Dat moet ik van papa en mama niet leeren?’ Zoo gebeurde en gebeurt nog in Brussel, dat knapen ter schole komen met ‘vaders complimenten’: ‘Mijn zoon weze ontslagen van den leergang van Vlaamsche taal’;... en in Antwerpen zijn de moeders niet zeldzaam eischende, dat hun dochterken den Franschen catechismus leere... om- | |
[pagina 502]
| |
dat... doch laten we zwijgen... Het ligt in den geest der eeuw, dat kikvorsch wil stier spelen, maar als 't er op aankomt te werken, niets anders dan wat kwaken kan. Edoch, claudatur parenthesis, mijne uitweiding is al vrij lang: er zijn echter van die dingen, die soms van het hert moeten kost wat kost! Nog één woordje. Waarom geene eigen-werkzaamheid? - Het ligt soms aan de kortzichtigheid der leermeesters zelven. Daar zijn nog menschen, die aan de betoovering van ‘vrouw Routine’ - eene helleveeg! - niet kunnen weêrstaan; die lamlendig langs den grond heenkruipen, met twee handen steunende op versleten of afgedankt getuig van jaren, jaren vroeger; die zelven moeilijk eene eigene, nieuwe gedachte kunnen opvatten, geenen duim breed buiten het voorschrift des handboeks zullen gaan... doch ook niet gedoogen, dat de leerling iet anders dan ‘zijn’ werk, het werk der klas, aanvange; - en dat is mis! Den leerzuchtigen jongeling moet wat vrijheid gegund onder de leiding des meesters, en waar een bijzondere aanleg voor dit of geen vak zich in den kleine openbaart, moet die over 't algemeen bevorderd en geholpen. Wat wint ge met de natuurlijke geschiktheid in den knaap te dwarsboomen? met hare ontwikkeling te belemmeren? Gaat men er voorzichtig en redelijk meê te werk, dan is er geene vrees, dat de leerling de studie der andere vakken zal verwaarloozen, o neen! Ik heb altijd ondervonden, dat de jongen die in zijn lievelingsvak wijselijk aangemoedigd wordt, ook uit dankbaarheid de lessen des meesters gewillig aanveerdt; dat hij al gauw inziet, hoe noodzakelijk de studie der andere vakken voor hem is, en hoe zijne volmaking zelve in eenig uitverkoren vak dit vereischt. | |
[pagina 503]
| |
En moet er bijgevoegd, hoe onschatbaar in zedelijk opzicht eene lievelingsstudie voor den rijperen jongeling wordt? Die drift, een goede drift, dwingt vele andere driften tot zwijgen, en ware 't maar van de werkeloosheid alleen dat zij den ontkiemenden jongeling vrijwaarde, o! zij haalde toch 's duivels oorkussen onder zijn hoofd weg, en dát, dát mag tellen!... Zelf-werkzaamheid kweekt ‘specialisten’, kweekt begaafde, gewaardeerde jongelui, waarvan één alleen meer goeds verrichten zal dan een dozijn doodbrave zielen, die op uur en stond doen wel wat opgelegd is, doch, van den 61n minuut af, wederom Gods water over Gods akker laten loopen... Nu ik weet, dat mijn spreken voor eenigen wat hard kan klinken; doch hoe ouder ik in ondervinding word, hoe dieper ook overtuigd... en inrichting en bloei van het vrij onderwijs zullen er nimmer te slechter om varen, zoo ons een ruim getal ‘specialisten’ ter beschikking staat.... Doch laten we tot onze schaapjes terugkeeren: Les étudiants ne lisent plus... Ei, waarom lezen zij niet? Is het omdat hun de tijd daartoe niet vergund wordt? dan heeft de overheid ongelijk. Omdat het lezen hun wordt te moeilijk gemaakt? nog heeft men dan ongelijk. Omdat zij den lust tot lezen niet hebben? o, dan zage ik naar middelen uit om hun dien lust te geven, en rechtstreeks of onrechtstreeks zoude ik hen tot lezen dwingen. Ik zou het lezen in verband brengen met het studiewerk der klas, en het gebruik van de bibliotheek der school zou het onderwijs der klas zooveel mogelijk volledigen en opklaren. 't En mag niet zonder onderscheid wezen, dat men de boeken ter lezing uitdeele; de leeraar onderzoeke wat voor zijne | |
[pagina 504]
| |
jongens past, zonder nochtans niet al te zeer hunne keus te miskennen en bepaald gevraagde boeken te weigeren. Zoo men van zulk standpunt uitgaat, dan wordt het gebruik eener boekerij nuttig; dan levert het lezen degelijk voordeel op; dan wordt wellicht de leeslust vanzelf geprikkeld. Luisteren wij nu voort naar den Heer Hubert. Met eene andere gelegenheid zeggen wij breedvoeriger wat wij denken over het lezen. De vraag rijst thans op: Le niveau des intelligences a-t-il baissé? zijn onze kinderen nu minder vatbaar voor studiën dan het de vaderen waren? - Och neen! luidt het antwoord; maar al te groote ijver is dikwijls bijzichtig, en met jaar-in jaar-uit het programma der leervakken te herzien, te ‘verbeteren’ en te volledigen, heeft men vergeten wat ‘praktisch zijn’ heet. - ‘Men heeft al te veel zaden op de schoolvelden rondgestrooid, om hun tijd en plaats te kunnen geven tot een krachtvol opschieten, en de bijhoorige planten, - ik zei bijna, de versierplanten, - verstikken de gewassen van allereerste noodzakelijkheid.’ - Tegen hetgene de Hr. Professor nopens die ‘surcharge’ of overlading zoo keurig en kranig schrijft, is weinig of niets in te brengen, en daaruit volgt nu rechtstreeks zijne hoofdvraag: Hoe dien toestand verbeterd? - De programma's dienen gewijzigd: de overtollige takken en bladeren moeten weggekapt en weggekeerd. Doch waar en hoe de hand aan 't werk gelegd? Ik stip hier M. Hubert's voorafgaande bekentenis aan: ‘Er is nu kwestie van gerechten te bepalen en te kiezen. Je ne m'arrêterai pas longtemps à l'opération. Si mon incompétence dans les questions | |
[pagina 505]
| |
de cuisine pédagogique m'oblige à rester prudemment dans les généralités, quelque expérience acquise dans la pratique de l'enseignement supérieur me permet au moins d'indiquer ce qui, vu de loin, pour ne pas dire de haut, me paraît pouvoir être avantageusement réformé.’ Laten we er om het even naar luisteren. Dr Hubert begint met de basis der humaniora te verplaatsen: Hij wil de grondige studie der nationale talen en letterkunde, l'étude approfondie des langues et de la littérature nationales, tot grondveste. ‘Het is de Belgische ziel die op te voeden valt, en zoo die noodig heeft met het genie van ééne oude taal vertrouwd te wezen, dan zal men toch niet houden staan, dat zij al die talen moet kennen, noch zelfs rechtveerdigen, dat zij er twee kennen moet... Ik schrap dus het Grieksch van het programma weg, je supprime le grec, sans remords, en de openstaande uren, die ik daardoor ter beschikking krijg, besteed ik gedeeltelijk aan het Hoogduitsch, dat als werktuig van taal-gymnastiek misschien wat minder weerde heeft, doch hedendaags noodzakelijk moet gekend wezen door al wie van dichtebij den vooruitgang der geneeskundige wetenschappen wil volgen.’ En wat met het Latijn gedaan? De studie van het Latijn behoudt de Hgl. van Leuven op den vakwijzer, volgens de bewoording, en dus ook in den zin - une certaine connaissance de la langue latine - van den Heer Kurth... Nog een weinig Latijn uit ‘compassie’, och arme! Onnoodig thans de beschouwingen te herhalen welke ik, vóór twee, drij maand, in dit tijdschrift neêrschreef bij het bespreken van het stelsel des Hooglee- | |
[pagina 506]
| |
raars van Luik. Wat Dr Hubert na den Hr. Kurth over het Latijn getuigt,, o ja, klinkt zóó schoon, ik zei het vroeger reeds.... doch die ‘termes magnifiques’ slachten, hier bijzonder, van die nietige maar verrukkendlieve zeepblaasjes uit onze kinderspelen, voornamelijk wanneer ik ze vergelijk met hetgeen hooger zoo kras uitgedrukt staat: ‘Pour ses études de médecine, l'étudiant n'a pas plus besoin de la langue des quirites que de celle des archontes, - le français suffit amplement’. Zoo dàt waar is, wat belet mij dan te besluiten: Ook dat ‘nutteloos’ Latijn schaf ik af... Immers, al de beweegredenen welke men gelden doet om nog ietwat van Rome's taal op het programma te behouden - ‘une certaine connaissance’ heet het, - zijn van louter theoretischen aard, en brengen geen praktisch nut aan, tenzij die taal wederom de wereldtaal der geleerden worde. Bijgevolg... - Nu, ook ten voordeele van het Grieksch zoude ik even ronkende volzinnen kunnen opdisschen, en wanneer men nadenkt, dat menig punt in de Romeinsche beschaving duister blijft, zoo de kennis van Griekenland het niet helpt ophelderen, zoude men insgelijks, en met reden, ‘une certaine connaissance de la langue grecque’ kunnen vereischen. Dit ware zeker niet onlogisch. Wat er ook van zij, ik kan niet aannemen, dat men het Latijn enkel bestudeeren zou om de beschaving der vroegere eeuwen beter te begrijpen en te doorgronden. En waarom niet? Als men beweert, gelijk er gedaan wordt, dat men zich de glansrijke beschaving der Hellenen bij middel van vertalingen kan eigen maken, waarom zou dat ook niet lukken, wanneer er kwestie van de Romeinen is? Het Latijn studeeren met alleen historische be- | |
[pagina 507]
| |
doeling heet ik van de bijzaak het hoofddoel maken; - en ten anderen, om in den zin der utilitaristen te spreken, wie, onder den gewonen man, wie op honderd, op duizend studenten die het Latijn met dat eenig inzicht zouden geleerd hebben, wie zit later, in het dagelijksch leven onzer tijden, met den godsdienst, met de letterkunde, met de wijsbegeerte, of de wetenschap der oudheid nog in? Veel redelijker komt mij dan de zienswijze der traditioneele school over de studie der oude talen voor, zonder dat ik daarom stelselmatig oog en oor sluite voor deze of gene wijziging, welke de gang des tijds noodzakelijk maakt. In dien zin ook onderteeken ik volgeerne de woorden van Frederik Godefroy, vóór een twintigtal jaren geschrevenGa naar voetnoot(1): ‘Deux choses sont également indispensables: comprendre et maintenir avec fermeté les grandes traditions et, partant de la tradition sainement entendue, introduire et appliquer d'une façon régulière, efficace, les réformes nécessitées par les changements des temps et par des besoins nouveaux. L'heure est venue où les esprits timorés ne doivent plus s'effrayer du mot de réforme: la réforme, c'est, après l'abus, après l'oubli, après l'affaiblissement, la rentrée dans le bon usage, la reprise des bonnes pratiques. Il n'est plus permis de patauger dans la routine, sous prétexte de vouloir suivre la tradition.’ Overeenkomstig daarmeê juich ik anderdeels volmondig toe hetgene Prof. Hubert betrekkelijk onze moedertaal verlangt: ‘Ik zou willen, dat men het | |
[pagina 508]
| |
Vlaamsch in alle onze colleges onderweze’. Ik voeg er bij: En grondig onderweze... ‘België is immers een tweetalig land, gekend om zijn gezond verstand, waar men het kind verplicht twee doode talen aan te leeren.... en waar de helft der bevolking de levende taal der andere helft mag onkundig blijven. Is dat betamelijk, is dat verstandig, is dat vaderlandsch?’ En voegt hij er bij: ‘J'affirme qu'on amènera, quand on le voudra, nos collégiens wallons - comme mon collègue Verriest m'y a amené moi-même - à se sentir plus profondément et plus délicieusement émus par un petit poème de Guido Gezelle que par une ode de Pindare ou une ciselure d'Horace.’... Zou dit geen al te schoone droom zijn om te kunnen waarheid worden?... Wat de Heer Hgl. voor het onderwijs der geschiedenis wenscht, meen ik dat heden over 't algemeen gedaan wordt; ik meen ook, dat de tijd voorbij is, toen men zich met eenige datums en eigen-namen kon tevreden stellen, en de afwisseling der beschavingen in den donkere liet. Eenige uren moesten ook besteed worden aan teeken-lessen, zegt Dr Hubert nog; - en, rechtuit erkend, daar mocht in ons vrij humaniora-onderwijs meer belang aan gehecht, en de beginselen, op de lagere school aangeleerd, mochten later wel eenigszins beter benuttigd en ontwikkeld. Ook de wiskunde, naar 's Hoogleeraars wensch, moest in hooger eere staan. Maar 't gevaar van ‘overlading dan’?... En natuurlijk mag de studie van den godsdienst niet worden verwaarloosd: ‘C'est l'étude maîtresse pour les esprits qui ne conçoivent pas l'éducation | |
[pagina 509]
| |
sans la morale, et la morale solide sans la religion’. Wat ik echter betwist, is de volgende bewering: ‘De oude humaniteiten, door hunne eigen werken veroordeeld, blijven niet meer staande dan door de kracht der traagheid: andere tijden, andere leerstelsels! Ik heb de overtuiging, dat bij het einde der studiën waarvan ik de proeve voorstel, de jongelingen de hoofdzakelijke grondkennis zullen opgedaan hebben, noodig voor welk hoogeren leergang ook, - auront acquis le fond commun nécessaire à toutes les spécialisations, - en beter zullen bereid wezen dan zij nu zijn, om de studie der geneeskunde aan te vangen.’... Laten wij dit voor rekening van den Heer Hubert: ik zal voorzeker de eenige niet zijn, die naast zijn oordeel ‘mis, Hr. Dr!’ schrijven zal. Luisteren wij voort naar zijne desiderata: ‘Ik zou willen, dat men den tijd der uitspanning verlengde.’ En dit is mijn geringste wensch niet, zegt hij: ‘Après une heure passée dans l'air confiné de la classe il faut, aux jeunes cerveaux et aux jeunes poumons, de la détente et de l'ozone.’ De speeluren zou men besteden aan allerhande oefeningen om de lichaamsspieren te versterken, ten einde alzoo echt volmaakte menschen te vormen met gezond verstand in een krachtig gezond lichaam: ‘Nous aurions moins de myopes rabougris, cherchant des emplois de scribes dans les administrations, et plus de forces vives à lancer en avant vers toutes les conquêtes!’ Zonder mij rechtstreeks met die kwestie in te laten, mag, ja, wel eenigszins beleden, dat men somwijlen wat onbezonnen met de vereischten der | |
[pagina 510]
| |
gezondheidsleer omspringt. Ik zal niet gewagen van de verluchting en verwarming der klassen, van den aard en de plaats der lessenaars, enz.; maar slaat men naar behooren wel acht op de houding der jongens onder het schrijven, onder het antwoorden, onder de verschillende oefeningen der klas? Och, 't en zijn geene nietigheden, o neen! Uiterlijke vorm en flinke houding passen den jongeling opperbest, en, daar christene beleefdheid bij, hoe schoon! De huiselijke opvoeding, vooral op den buiten, prent in dat opzicht menigmaal slechte gewoonten in: 't is jammer, en er dient uit alle kracht tegen ingegaan, waar en wanneer dit gevoeglijk kan gebeuren! En, voegt er de Heer Hgl. nu bij: ‘Men zou den jongeling nog den gang, de gymnastiek, het zwemmen en het wapen-oefenen aanleeren. Ieder volwassen jongeling moet in staat zijn die plicht te vervullen, waaraan het ongeoorloofd is dat een vrij man zich onttrekke, de plicht in persoon de orde en het recht, zijnen heerd, zijne autaren en zijn land te verdedigen. Tijdens de zes jaren humaniteitsstudiën heeft men kans genoeg om te gelijkertijd een' student van rhetorika, een struisch mensch en een soldaat te vormen.’ - Van die stelling zal ik in zekeren zin het gegronde niet betwisten... en kon er naar geluisterd, God dank, dan ware het getal onzer verwijfde jonkertjes zeker zoo groot niet. Maar, ei lieve! moet dit alles in 't college onderwezen worden? En gij hebt dan geen schrik meer van dat hatelijk spook, dat ‘overlading’ heet? Want tot nu hebt ge maar drij, vier arme uurkens Grieksch met iet of wat Latijn afgeschaft... En wat al wilt ge te gelijk in de plaats daarvan! Dacht ge er wel op na? O schoon van | |
[pagina 511]
| |
verre, maar verre van schoon zoude uw programma zijn! - ‘Le maniement des armes, les marches, toute “l'école du soldat” appris en jouant, nos humanistes n'auraient plus à les apprendre péniblement plus tard dans les casernes...’ Hemel! waar ijlt gij heen, Heer Professor? Alle andere beschouwing nog daarlatend, vraag ik: Waar haaldet gij den tijd?... Iet onpraktischer zag ik nooit in zake van onderwijs voorgedragen... En nu ten slotte. De Heer Hubert spreekt voor toekomstige geneesheeren. Wanneer echter zou de jongeling zijne keus voor dien levensstaat moeten bepalen? Dit gaat zoo gauw niet! En wat ondertusschen gedaan?... Zekerlijk kunnen die humaniora, naar des Hoogleeraars stelsel ingericht, niet voldoende geacht worden voor den toekomstigen priester... Vandaar reeds in onze vrije gestichten een harrewar zonder uitkomst voor de regeling der studiën, een harrewar voor leerlingen, die niet aanstonds hunnen levensstaat bewust zijn... Overirigens - ik schreef het reeds - nimmer zal het woord des Pausen op het gebied van ons vrij-onderwijs miskend worden. Bijgevolg zullen steeds de hervormingsplannen, die het wezen zelf der humaniora aanranden, op een ‘onmogelijk!’ afschampen. Beraamt men dus wijzigingen, dan moet men praktischer te werk gaan, de grondvest der traditioneele humaniora eerbiedigen, en enkel voorleggen wat kan en moet verbeterd worden in gevolge van tijd en plaats. In dien opzichte verdient het voorstel van den Heer Mansion allereerst onze aandacht. De Heer Hubert, evenals de Heer Kurth, wil al te driftig met de bijl aan den boom. Doch al te radikaal werk slaagde in | |
[pagina 512]
| |
België nooit... Daarbij om te gelukken, moet het kunnen gelukken, en de onpraktische zijde van Dr Hubert's stelsel valt al te ras in de oogen. Dit belet echter niet, dat onder zijne beschouwingen er menige is, die ernstig dient overwogen, ja, want het goede kan nimmer te gauw gedaan worden.
Mechelen. Kan. J. Muyldermans. |
|