Dietsche Warande en Belfort. Jaargang 1903
(1903)– [tijdschrift] Dietsche Warande en Belfort– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina t.o. 337]
| |
[pagina 337]
| |
De pausFeestrede uitgesproken in de hoofdkerk van Antwerpen den 8n Maart 1903.A Domino factum est istud, In alle landen der wereld is thans uit ontelbare harten een eindelooze jubelzang gestegen. Getrouw aan een heerlijk verleden van onwankelbare verkleefdheid aan uwen godsdienst, zijt gij, op uwe beurt, katholieken dezer machtige stad Antwerpen, met duizenden in uwe eeuwenoude hoofdkerk samengestroomd, om, in de tegenwoordigheid van den God onzer tabernakelen, eene plechtige en diepgevoelde hulde te brengen aan den grijzen jubelvierenden Opperpriester, Leo den dertiende, Paus en Koning! Om hier, vóór zulk een gehoor, de beteekenis van zulk eene gebeurtenis te doen uitschijnen, vind ik, op dit oogenblik maar een enkel woord dat, in zijne eenvoudigheid, de voldoende vertolking kan zijn van 't geene in onze harten omwoelt. 't Is het woord van den koninklijken Propheet, in den lofzang waarin hij de zegepraal voorspelt, door Christus en zijne Kerk over al hunne vijanden behaald: A domino factum est istud et est mirabile in oculis nostris! De Almachtige | |
[pagina 338]
| |
heeft dit gedaan, en het is wonderbaar in onze oogen! En inderdaad, het is straks negentien eeuwen geleden dat Christus de Gekruiste, die den dood stierf der slaven, aan een armen en onbekenden visscher van Galilea, eene wondere belofte deed: ‘Gij zijt Petrus, zoo sprak Hij, dat wil zeggen: steenrots, en op die rots zal Ik mijne Kerk bouwen en de machten der hel zullen tegen haar niets vermogen.’ Sedert die woorden uitgesproken werden, zijn menigvuldige volkeren uitgestorven of veroverd, tallooze koningstronen uiteengevallen of omvergeworpen, ontelbare dwaalleeringen verdwenen of vervangen door anderen waar ook niets van overbleef. En toch is een enkele troon blijven staan, al was hij dan ook het mikpunt naar hetwelk de list en het geweld, door alle eeuwen henen, onophoudend al hunne aanvallen richtten. 't Is de troon van den opvolger van Petrus, den armen Visscher uit Galilea! En nu is de wereld, verleden Dinsdag, getuige geweest van een onvergetelijk schouwspel: Uit alle streken van den aardbodem zijn de vertegenwoordigers der volkeren en de afgezanten der koningen samengekomen in den ontzaglijken tempel die praalt boven het gebeente van Petrus, den Apostel. En in dat machtig gebouw heeft men eenen stokouden en bijna onstoffelijken grijsaard van drie-en-negentig jaren langzaam rondgedragen. Zegenend heeft de grijze man zijn beenderige hand over eene onafzienbare menigte uitgestrekt. En onder de breede Sint-Pieterskoepel hebben englenstemmen van kinderen en forsche mannenstemmen, begeleid door het indrukwekkend geluid der zilveren bazuinen, het woord | |
[pagina 339]
| |
gezongen dat eenmaal Christus sprak aan Petrus, den onbekenden visscher: ‘Gij zijt Petrus, dat wil zeggen steenrots, en op die rots zal ik mijne Kerk bouwen, en de machten der hel zullen tegen haar niets vermogen!’ Wie is dan toch de sterveling, gemaakt uit vleesch en bloed gelijk wij, die iederen morgen, op zijne borst kloppende, bekent dat hij gezondigd heeft gelijk wij, en dien wij nochtans, zonder den minsten schroom, durven vergelijken aan de rots tegen dewelke al de machten der hel nooit iets zullen vermogen? 't Is de man van wien een roemrijke dichter, die onlangs gaan sterven is in de eeuwige Stad wier grootheid hij zoo meesterlijk had bezongen, zeggen mocht in het eerste zijner gedichten: ‘De Paus! Wie onzer heeft dat machtig tooverwoord
Ooit zonder kloppend hart en roerloos aangehoord!
De Paus! Wat meesterstuk, door Christus' heilige hand
Te midden van den tijd, voor allen tijd geplant!
De Paus! Op hem alleen, het aspunt dezer aarde,
Rust vrijheid, rede en recht, en deugd en menschenwaarde.
De Paus! Europa, zie, u wordt de keus gegeven
Of voor, of tegen hem! Bij hem is licht en leven,
Is kracht die eeuwen tart!.......’
Ja, Christenen, bij den Paus is kracht die eeuwen tart, want uit dien man is ten allen tijde, gelijk uit den goddelijken Meester dien hij vertegenwoordigt, een kracht gegaan die menschen en volkeren genezen kan en opbeuren. ‘Virtus de illo exibat et sanabat omnes!’ | |
[pagina 340]
| |
Om den invloed der Pausen, en voornamelijk de werking van Leo den dertiende naar waarde te leeren schatten, moeten wij ons herinneren over welke vijanden de Pausen sedert bijna negentien eeuwen de zegepraal hebben behaald.Ga naar voetnoot(1)
De eerste en altijd heropstaande vijand der Pausen is het geweld der Kerkvervolgers, voor dewelke alle middelen wettig zijn als zij er maar hun doel mede kunnen bereiken. Gedurende twee honderd vijftig jaren, tot op het tijdstip van 't plechtig vredeverbond met Constantijn den Groote in 313 gesloten, zijn bijna al de opvolgers van den gekruisten Petrus onder het zwaard, op de folterbank, in de gevangenis of in de ballingschap gestorven. En telkens dat de stille lijkstoet in de sombere Catacomben 't ontzielde en bebloede lichaam van den gemartelden Opperherder ten grave droeg, was 't laatste woord van den priester die de nederige grafplaats sloot, een woord van sterkende en onwankelbare hoop. Hij wist immers dat de opvolger van den grijzen maartelaar hetzelfde geloof met denzelfden heldenmoed zou belijden en desnoods met hetzelfde heldenbloed zou bezegelen. Met het ophouden der algemeene en bloedige vervolging, verdwenen echter de vijanden niet van de vrijheid en de onafhankelijkheid der Kerk. Om de uiterlijke bescherming der Kerk beter te | |
[pagina 341]
| |
verzekeren of om grootere onheilen te voorkomen, hadden de Pausen aan de Keizers zekere voorrechten toegestaan, waar deze maar al te spoedig misbruik van maakten. Ter belooning hunner uiterlijke bescherming beginnen de Vorsten met zich rechten aan te matigen op het inwendig bestuur der Kerk, tot dat zij op den duur de tijdelijke en de geestelijke macht teenemaal schijnen te verwarren. De Pausen vermanen, bidden, smeeken, bedreigen, lijden, sterven gevangen of gebannen, maar buigen niet. ‘Niemand, schrijft Paus Gelasius aan keizer Anastasius I, niemand kan zich stellen boven hem dien Christus gesteld heeft boven allen.’ Te Konstantinopel ligt, in 't jaar 654, de oude Paus Martinus de eerste afgemarteld en geketend op de kille steenen van zijn somberen kerker. Een laatste maal zendt de keizer hem een afgezant om toch eene toegeving te bekomen. ‘Doe met mij wat gij wilt, antwoordt de geboeide lijder, men kappe mij in stukken, maar nimmer treed ik met de Kerk van Konstantinopel in gemeenschap.’ Twaalf eeuwen later zal Pius de zevende, de edele gevangene van Napoleon, dezelfde taal met dezelfde krachtdadigheid spreken: ‘Gij moogt mij in stukken doen houwen, verklaart hij aan den trotschen veroveraar, maar van de rechten der Kerk doe ik geen afstand.’ Dezelfde onwrikbare wilskracht bezielde den onvergetelijken Opperpriester Pius den negende, toen de geest van oproer en van losbandigheid, door de hervorming en door de fransche omwenteling verspreid en in vele gemoederen voortlevende, er eindelijk | |
[pagina 342]
| |
den 20 September 1870 in slaagde, het grootste onrecht te plegen waar de negentiende eeuw getuige van was. Het tijdelijk gezag der Pausen, onmisbaar bestanddeel hunner onafhankelijkheid, verdween ten gevolge van den schandelijksten statenroof die de geschiedenis bezoedelt. Het blijft voor ons een sterkende troost te herdenken dat die wraakroepende schennis der heiligste rechten toch niet volbracht werd zonder den weêrstand te ontmoeten van het heldenleger in hetwelk zoovelen onzer landgenoten streden. De handen van de roovers der Kerkgoederen blijven roodgeverfd met het bloed der jeugdige strijders, wier lof, de pas gestorven dichter waar ik u zooeven van sprak, heerlijk heeft bezongen: ‘Zij vielen in des levensmorgen
Toen alles licht was voor hun oog
Toen nog de looden last der zorgen
De fiere leest niet nederboog.
Zij vielen, dat onze eeuw mocht weten
Dat nog de Christus niet vergeten
Dat nog zijn grootheid wordt erkend;
Zij vielen, - maar als martelaren,
De nederlaag dier heldenscharen
Is hunner zege monument!’
Tot op het einde zijns levens bleef Pius, de groote Lijder, krachtdadig verzet aanteekenen tegen de baldadigheden van den statenroof van 1870. Toen zijn gevierde opvolger in 1878 den stoel van Petrus beklom, meenden sommigen dat de nieuwe Paus inschikkelijker zou zijn en vrede hebben met een voltrokken en schijnbaar onveranderlijk feit. Doch de man die toen hij nog maar een jongeling was van 21 jaren, in een zijner gedichten geschreven | |
[pagina 343]
| |
had: ‘De benauwdheid die den lafaard beven doet, zal nooit mijn hart overweldigen, want dorstig naar het eeuwige vrees ik niets, zelfs niet den dood;’ de man die zoowel in jeugdigen als in rijperen leeftijd, en in al de gewichtige bedieningen welke hij bekleedde, tallooze bewijzen had gegeven van eene ontembare wilskracht, die man kon en zou nooit met Statenroovers een vredeverbond teekenen. In zijnen eersten en overal met ongeduld verwachten wereldbrief, acht weken na zijne kroning verschenen, brandmerkt hij reeds den Statenroof die niet enkel te Rome zijne vrijheid belemmert maar ook nog nadeelig is voor de algemeene belangen der volkeren die de onafhankelijkheid van den Paus noodig hebben. Plechtig verklaart hij, het voorbeeld herinnerende zijner voorzaten, dat noch de bedreiging, noch de vleierij, noch de beloften ooit van hem onmogelijke toegevingen zullen bekomen. Talrijke en veelbeduidende gebeurtenissen hebben sedert op onweerlegbare wijze bewezen, hoe het tijdelijk gezag het onmisbaar bestanddeel is van de onafhankelijkheid der Pausen, en zelfs van het geluk der volkeren. Wie herinnert zich bij voorbeeld niet dien akeligen nacht van den 31 Juli 1881, toen de overblijfselen van Pius den negende op aanvraag van het italiaansch bestuur, 's nachts en in stilte, naar hunne laatste verblijfplaats werden gedragen. Op verraderlijke wijze werd de stille stoet beleedigd en aangevallen door een onnoembaar gespuis dat met steenen wierp naar de lijkkoets, terwijl de verwittigde overheden opzettelijk verzuimden de laffe aanranders uiteen te drijven en aan te houden. ‘De woestheid | |
[pagina 344]
| |
van de wildste volkeren der aarde, verklaarde de Paus, zou het lijk van den edelen Opperpriester geëerbiedigd hebben’. En om het Opperhoofd der Katholieke Kerk op bestendige wijze te beleedigen en uit te dagen, deinsden de italiaansche overheden zelfs niet achteruit voor de walgelijkste der wandaden! In de stad zelf der Pausen, durfden zij een standbeeld oprichten, aan een razenden en ontuchtigen kerkvervolger! Ware er nog in de besturen der groote mogendheden een greintje van christen eergevoel en christen plichtbesef overgebleven, nooit waren zulke lafheden mogelijk geweest. Doch gij weet wat die besturen geworden zijn, nu dat het oudste en grootste gezag der wereld stelselmatig in zijne werking wordt belemmerd. Oh, 'k weet het wel, talrijke natiën en volkeren hebben sedert de laatste jaren op stoffelijk en wetenschappelijk gebied wondere uitbreidingen genomen. Doch sedert wanneer is het de stoffelijke macht alleen die een volk groot maakt en achtingswaardig? Ah! men heeft het gezag en de medewerking van den Paus niet meer noodig! en wij hebben gezien hoe het vermaarde Vredecongres, waar Hij uitgesloten bleef, bijna onmiddelijk een der onmenschelijkste oorlogen zag uitbreken! Men heeft het gezag van den Paus niet meer noodig! en in een naburig land zien wij de overheden hunne macht gebruiken om wêerlooze kloosterzusters na te jagen als struikroovers en de rechten der vrijheid voorbehouden aan lichtekooien en verspreiders van zedelooze schriften! Men heeft het gezag van den Paus niet meer noodig! en ginds aan een der uiteinden van Europa, | |
[pagina 345]
| |
hebben wij de stelselmatige uitmoording bijgewoond van gansch een christen volk. De groote Europeesche mogendheden, die zoo krachtdadig kunnen handelen als het er op aankomt hunne stoffelijke belangen te verdedigen of den moord van een gezant te wreken, hebben niet ernstig willen samenwerken om de ongehoorde gruwelen te beletten die daar plaats grepen: Oh, dat bloed van die ontelbare afgemartelde mannen, vrouwen en kinderen uit Armenië, oh dat woedend knarsetanden van die geboeide mannen die hunne vrouwen en hunne dochters zagen mishandelen en onteeren, oh dat radeloos handenwringen der moeders die hunne kinderen onder hunne oogen en somtijds zelfs op hunne knieën zagen doodfolteren, oh die roodgeweende oogen van die duizende ongelukkige schepsels die thans, in Turkije verborgen en opgesloten het speeltuig of het lastdier moeten zijn hunner beulen, hoe dikwijls rijzen zij niet voor mijne oogen op; en het is ten minste een ontlasting voor het priesterhart van uit den stoel der waarheid de nooit genoeg verachte karakterloosheid der groote regeeringen te mogen schandvlekken! En gij, edele Paus, wier voorzaten vroeger met een enkelen wenk de volkeren deden opstaan tot verdediging van het gekrenkte recht, en die thans machteloos de afschuwelijkste wandaden moet aanstaren, laat ons toe u eene verzekering te geven die uit het diepste onzer harten opwelt: Wij weten niet hoelang de Voorzienigheid het onrecht tegen U gepleegd zal laten zegevieren. Gij zelf hebt het gezegd aan de overblijvende strijders van het pauselijk leger: ‘Vroeg of laat zal het recht de zege behalen.’ Zoohaast het tijdstip door Gods wijsheid | |
[pagina 346]
| |
vastgesteld zal aanbreken, roep dan maar die Belgen, die gij zoo zeer bemint, omdat gij ze van nabij leerdet kennen. Met duizenden zullen zij opstaan om U te toonen dat het ras der Kerkverdedigers, God dank, nog niet uitgestorven is bij ons. Intusschen zullen wij voortgaan met in iedere omstandigheid protest aan te teekenen tegen het gepleegde geweld. Uw recht immers, o liefderijke Vader aller geloovigen, is het recht van God zelf. Welnu de rechten Gods verjaren nooit, en na twee en dertig jaren is de statenroof zoowel een diefstal als op den eersten dag!
De tweede vijand door den Paus gedurig bekampt en overwonnen is de onwetendheid op godsdienstig gebied: onwetendheid die vrijwillig is bij dezen die durven beweren dat geloof en wetenschap niet langer kunnen samengaan, onwetendheid die onvrijwillig is bij de verdwaalde of nog niet beschaafde volkeren. Moest ik het beproeven u in eenige oogenblikken te herinneren wat Leo de dertiende heeft gedaan om die onwetendheid te verdrijven, ik zou gelijken aan het onnoozele kind dat met zijn notenschelpje de zee in een putje wilde overgieten. Te midden der duisternissen, door de valsche wetenschap en de vooroordeelen over de wereld verspreid, staat de Paus daar vóór ons, als een glinsterende vuurbaak, naar dewelke wij gerust onze schreden mogen richten. Het helder flikkerend licht van die vuurbaak heeft, op onze tijden meer dan ooit, tot in de verst afgelegene landen hare stralen afgeworpen. Aan al degenen die rechtzinnig de waarheid zoeken heeft de Paus getoond hoe er onmogelijk verwarring of tegenstrijdigheid kan zijn tusschen geloof | |
[pagina 347]
| |
en wetenschap. En van die waarheid is hij zelf het welsprekendste der voorbeelden. Geestdriftig heeft hij de wetenschappen en de kunsten verheerlijkt, en hunne wondere ontdekkingen toegejuicht. Aan de hoogescholen, aan de geschiedkundige, wijsgeerige, natuurkundige, bijbelsche en staatkundige wetenschappen heeft hij onschatbare diensten bewezen. Aan de dagbladschrijvers heeft hij herinnerd, welke zware verantwoordelijkheid en welke verhevene zending hun opgelegd worden door den bijna alvermogenden indruk der hedendaagsche drukpers. En indien wij onze aandacht vestigen op hetgeene de Paus heeft gedaan voor de verdwaalde en de onbeschaafde volkeren, dan staan wij nogmaals voor een feit dat eenig is in de wereldgeschiedenis. Welke keizer of welke vorst heeft een zedelijken invloed die zelfs van verre kan vergeleken worden bij dezen waarover die zwakke grijsaard beschikt? Noemt mij een enkele natie wier toestand hij niet heeft doorgrond en aan dewelke hij niet de kostelijkste raadgevingen schonk. Volkeren, die sedert eeuwen met Rome geen betrekkingen meer onderhielden, heeft Hij tot Hem zien komen om Hem raad te vragen of hulde te brengen. Meer dan drie honderd bisdommen en duizende kerken heeft Hij opgericht. Uit alle streken van den aarbodem zijn bisschoppen, priesters en leeken aan zijne voeten komen knielen en gingen van Hem weg, het hoofd vol licht en het hart vol moed. Leo de dertiende, aan de uiterste grenspaal gekomen van 't menschelijk leven, zal, wanneer God hem zal roepen, gerust ten grave mogen nederdalen, zijne heerlijke wereldbrieven zullen blijven getuigen van | |
[pagina 348]
| |
een wonder vernuft dat maar werd geëvenaard door zijne brandende liefde tot de millioenen kinderen die God hem toevertrouwde!
De derde vijand, door den Paus met nooit verzwakte krachten bestreden, zijn de volksverleiders die in onze maatschappijen den geest van oproer en van wantrouwen ten opzichte der Kerk bijna overal hebben verspreid. Het volk willen onttrekken aan den Christus die de kleinen en de armen zoo hartstochtelijk liefhad, het volk willen verwijderen van de Kerk die sedert eeuwen door duizende werken en liefdadigheidsinrichtingen hare moederlijke bezorgdheid voor zijn welzijn had doen uitschitteren, het volk willen ophitsen tegen den Paus, den vertegenwoordiger van den volksminnenden Meester, die zelf als werkman wilde onder de menschen verblijven, oh, dat was zoo wreed en zoo onmenschelijk als de nagel te willen losrukken van het vleesch! Christus' stedehouder trilde van aandoening toen hij dat zag, en weldra zou gansch de wereld eens te meer vaststellen dat de groote volksvriend en de ware volksverdediger te Rome zetelt. Wonderwel was de Opperpriester voorbereid tot den zwaren strijd dien hij thans ging doorvoeren, want in zijn hart gloeide, van jongs af aan, een onverkoelbaar liefdevuur tot de kleinen en tot de armen. Toen in 't jaar 1837, de vreeselijke cholera Rome teisterde, zag men den jeugdigen Pecci met onvermoeibaren iever de ziekte bestrijden, en aan God de heldhaftige opoffering doen van zijn zooveel belovend leven. Een jaar later aan het hoofd geplaats van het pauselijk bestuur te Benevente, is een zijner eerste | |
[pagina 349]
| |
werken het afschaffen van belastingen die te zwaar op het volk wogen. In 1841, dezelfde bediening vervullende in de stad Perugia, waar hij later bisschop zou van worden, sticht hij er eene spaarkas, en bewijst aan het volk ontelbare diensten. Veel was er van zulk een man te verwachten eens dat God hem als algemeenen Vader en Herder zou aangesteld hebben van gansch het menschdom. Meer dan droevig was het schouwspel dat hij overal ontwaarde, wanneer hij den ellendigen maatschappelijken toestand van millioenen zijner kinderen wilde vaststellen! In het donkere Afrika, en op de uitgestrekte pleinen van Zuid Amerika, volgt hij met tranend oog de verwoestingen van den slavenhandel, met al zijne afschuwelijke en menschonteerende barbaarschheden, Bij 't lezen van zijn brief aan de bisschoppen van Brazilië, over de slavernij, weet men niet wat men het meest moet bewonderen, of zijn minnend hart dat trilt van innig medelijden met de ellende der slaven, of de verontwaardigde krachtdadigheid met dewelke hij hunne gevoellooze uitbuiters aan den schandpaal spijkert. Op zijn gebod en met zijne zegening versterkt, vangt de groote kardinaal Lavigerie zijn kruistocht aan door gansch Europa, en de menigten sidderen wanneer hij de schrikkelijke mishandelingen afschildert door de slaven verduurd. Zekeren dag, 't was in 1891, ontvangt de Paus eene afvaardiging van missionnarissen uit Afrika, vergezeld van eenige jonge negers. Bemerkende dat een voet van een der kleinen afgesneden geweest was, verneemt de Paus, uit den mond zelf van het arme kind, dat het die verminking heeft moeten onderstaan omdat het zijn godsdienst in | |
[pagina 350]
| |
't openbaar had beleden. En terwijl de kleine slaaf tot den grooten Paus spreekt, rollen tranen over de uitgemergelde wangen van den grijsaard: ‘Nog nooit, zegt hij, heb ik een martelaar omhelsd, maar nu zal ik het doen.’ En diep bewogen drukt hij den kleinen zwarten verstooteling tegen zijn hart. Oh, dat omhelzen van een armen verachten slaaf door den roemrijken Vader der Geloovigen! Welk onovertroffen zinnebeeld der verhevenheid van een geloof dat ons leert, dat wij allen, door 't zelfde Bloed zijn vrijgekocht, en dat er in Gods oog geen ander verschil is tusschen de menschen, dan dit der deugd en der verdiensten! Bijna even treurig als die der onbeschaafde volkeren, was het schouwspel dat de Paus in al de groote nijverheidslanden voor oogen had. Overal hoorde hij de volksmassa geweldig en luidruchtig spoedige en noodzakelijke lotsverbetering eischen. Sedert lang wist hij, hoe de plotselinge opkomst der groote nijverheid, samenvallende met de verderfelijke overheersching der liberale staathuishoudkunde, van ontelbare arbeidslieden werktuigen had gemaakt, die men gebruikte zooveel en zoolang men kon, en die men wegwierp zoohaast zij versleten waren. Het socialisme of de leering van den nijd, in zijnen hedendaagschen vorm ter wereld gebracht door het liberalisme, vond in het bestaan van onloochenbare misbruiken overvloedige stof tot overdrijving en tot ophitsing der gemoederen terwijl eene teugellooze mededinging de edelmoedige meesters maar al te dikwijls de slachtoffers maakte van de zelfzuchtigen. Uren lang zou îk u moeten ophouden, moest ik het gewagen u al de pogingen te herinneren door den | |
[pagina 351]
| |
Paus aangewend om die toestanden te keer te gaan. Doch te midden van al de blijvende gedenkteekenen zijner liefde tot het volk is er echter een dat hooger oprijst dan al de anderen, gelijk de machtige toren dezer kerk al de andere gebouwen uwer stad overheerscht. In den wereldbrief over den toestand der werklieden, aan dewelke gansch de wereld geestdriftig hulde bracht, sprak Christus' stedehouder van de onverdiende ellende eener al te groote menigte, van de onafwijsbare maatschappelijke plichten der begoede standen, van de noodzakelijkheid der beschermende arbeidswetgeving en van het nut der arbeidsvereenigingen. Aan de driedubbele gouden kroon van Leo den dertiende prijkt geen schooner perel dan die wereldbrief Rerum novarum. Voor ons allen is en blijft die brief te gelijker tijd het onomstootbaar gedenkteeken van 's Pausen liefde tot het volk, de grondwet aller christene werkers op maatschappelijk gebied en de tooverroede die ontelbare maatschappelijke werken uit den grond heeft doen opstaan.
Ik kan er op dit oogenblik zelfs niet meer aan denken u nog te herinneren wat de Paus heeft gedaan om de lauwheid te bestrijden, dien vierden en laatsten vijand, welke bij voorkeur de beste christenen aantast, en ze maar al te dikwijls overwint. Al wat de Paus heeft gedaan voor de godsvrucht tot het Allerheiligste Liefdesakrament en tot den H. Geest in ons aller harten verblijvende, al wat hij heeft gedaan voor Maria en haren Rozenkrans, voor den H. Jozef en de H. Familie, voor de derde Orde, voor de opleiding der | |
[pagina 352]
| |
jonge geestelijkheid, en voor den bloei der kloosterorden; dat alles was het uitwerksel van het goddelijk liefdevuur door de teederste godsvrucht in zijn hart ontstoken, en 't welk hij ook in de harten zijner kinderen wil zien blaken! Een laatste woord nog, christenen, alvorens te eindigen: In zijn wereldbrief aan al de volkeren en vorsten der aarde, herhaalt de Paus het hartroerend gebed, 't welk het laatste was van zijn goddelijken Meester: ‘Vermits Wij hier op aarde, zoo schrijft hij, den almachtigen God vertegenwoordigen die alle menschen wil redden en tot de waarheid geleiden, en daar de gevorderde ouderdom en de doorstane beproevingen Ons verwittigen dat voor Ons het einde van alle leven nadert, moeten wij het voorbeeld navolgen van Onzen Meester en Zaligmaker Jezus-Christus, die op het oogenblik dat Hij ten hemel ging terugkeeren, den Hemelschen Vader vurig smeekte dat Hij zijne kinderen in de eensgezindheid zou bewaren: ‘Ik bid U, Vader, zoo klonk de goddelijke bede, mochten zij toch altijd één zijn, gelijk Gij, o Vader, in mij zijt en Ik in U, opdat zij ook één zouden zijn in ons’! O katholieken dezer groote stad Antwerpen, het weze aan eenen priester die u hoogschat en bemint toegelaten, de hoop te koesteren dat gij toch nimmer die opperste bede van Christus' Stedehouder zult vergeten. Machtig zijt gij reeds op het zoo uitgestrekt gebied uwer werkzaamheid, doch veel machtiger nog zoudt gij zijn, waart gij allen zonder uitzondering, tot alle zelfopofferingen bereid om, kost wat kost, de laatste sporen te doen verdwijnen van die overblijvende misverstanden, van dat nog niet teenemaal ver- | |
[pagina 353]
| |
dwenen wantrouwen, van die overdrevene gehechtheid aan persoonlijke zienswijzen, die uwe werking te veel belemmeren. Bemint, verstaat, helpt en verdraagt elkander gelijk de eerste christenen wier liefde de bewondering afdwong hunner hardnekkigste vijanden. Neemt allen het onwrikbaar besluit de opperste bede van ons aller Vader niet te verstooten, en welluidender nog, zal dan uwe stem wêerklinken, in het grootsche Kerkgezang, dat vandaag uit alle steden en dorpen van ons vaderland ten Hemel is opgestegen, en de englenkooren zelf heeft moeten verrukken: Dominus conservet eum et vivificet eum! God beware hem, en beziele Hem, den roemrijken Grijsaard, den Plaatsvervanger Gods op aarde, den Stedehouder van Christus, het Opperhoofd der zichtbare Kerk, den Vader der geloovigen, den Vorst des vreden, den Koning van Rome, den Paus der Werklieden!
Antwerpen, 8 Maart 1903.
P. Rutten. o.p. |
|