| |
| |
| |
[Deel 1]
| |
Een kunstjuweel
Slapend een middeneeuwschen slaap gewiegd door dichterlijke droomen, ligt Brugge te midden van onze moderne wereld als een kunststuk uit het verleden. Eén kunststuk - want alles is één in deze stad, stralend van de zelfde schoonheid, ademend den zelfden bovenaardschen vrede, ingetogen in de zelfde vroomheid, dragend het zelfde diep ingeprent karakter van mystieke zaligheid: de torens rijzend in de stille, sober gekleurde lucht, het roerlooze water, het hangende loof, de gothische nokken beschenen door gulden avondlicht.
O Brugge, levend gedicht in steen, geluidlooze zang, gebed gevat in onsterfelijke kunstvormen, gij zijt niet alleen het keurigste juweel van onze vaderlandsche kroon, in U is nog de bronader, het hart te zoeken van ons innigste Vlaamsch leven, dat leven gekneed uit vroomheid en vrede.
Vroomheid en vrede ging ik er ook zoeken. Mijn gemoed, geschokt door diepe zielesmart, haakte naar de lafenis van zoetvloeiende zangen, naar het vermeien in frissche kleuren: het congres van kerk- | |
| |
muziek, de tentoonstelling der oude meesters, ja, de stad zelve met hare innemende pracht lokten mij aan.
Hoe ging de werkelijkheid de verwachting te boven! Zang, kleur, gebouwen, alles smolt in een tot één geheel van artistieke schoonheid, van streelende bekoorlijkheid.
De muziek vooreerst: stijgend, zwevend, in elkander smeltend, en sluitend in de omhelzing der volkomene liefde, klonken de hemelsche tonen der zestiende eeuwsche meesters - Vittoria, Orlandus Lassus, Palestrina, - en ontvoerden de ziel op vleugelen van ideale schoonheid ten hooge, in de reine sfeer van 't bovenaardsche.
Hoe gelijk was de ingeving hier bij die der middeneeuwsche meesters van 't palet, der bouwmeesters van kerken, hallen en belforten! Verhevenheid, kuischheid, eenvoudige oprechtheid - die drie eigenschappen waren 's anderendaags zoowel te vinden in de tafereelen der Van Eycken, Memlings en Davids als in de slanke kerken, de machtige hallen, de kronkelende straatjes vol kunstverrassing en kunstverblijding,
de lommerige vaarten waarop de witte zwanen gerucht loos gleden, waar boven de torens en tinnen schooner, altijd schooner en schilderachtiger verrezen.
| |
| |
Kuischheid en verhevenheid der ingeving bij die vredevolle Maagden, met het reine, gewelfde voorhoofd, met den klaren, vlietenden blik - niet zonder een zweem van mystieken weemoed; in de stille, statige lijnen der gewaden; in de frischheid der kleuren - ééne blijdschap voor 't oog; in de pracht der stoffeering; - eenvoudige oprechtheid in 't opnemen van de fijnste nauwkeurigheden in achtergrond en blauwend verschiet.
Kuischheid en verhevenheid in de architecturale lijnen, stijgend in zuilen
en transen tot den éénen kus van 't gewelf, gelijk de muzikale lijnen elkander ontmoetten in 't bevredigend slotakkoord - en alles, alles verbeeldend de eindomhelzing der ziel met haren zaligmakenden God. - O Heer! wat is uwe aarde schoon, wanneer de straal der kunst er op speelt, wanneer de taal der ziel - muziek, kleur, bevleugeld woord - het innigste van 't gemoed, de bede, ten hooge voert!
Want bij al dat wemelen en schemelen van tinten, bij al de pracht en warmte van 't koloriet, bij de lachende naïeveteit en goedmoedige huislijkheid der waarneming, is toch de grondtoon van 't Brugsche wezen, zoowel in de kunst als in 't volk zelf, met zijn zedig donker kleedsel, eene teedere mystiek.
| |
| |
Geen geweld, geene schreeuwende kleurenmengeling, geene hortende tegenstelling. - Vroomheid en vrede heerschen zoo goed in de kunst als in de geschiedenis. - Kent men reiner glorie dan die der Brugsche vrijheidshelden? Onbesmet is hun roem. Bij al hunne vrijheidsliefde, hun worstelen en strijden om de dwingelandij te keer te gaan, hunnen haat voor vreemden dwang en opgelegde praal, blijven de Bruggelingen vrienden van den vrede, getrouw aan hun vroom, mystiek ideaal. Bij hen geene woestheid, geene ruwheid, geen willen zoeken naar oproer en onlusten gelijk zoo dikwijls in de stad der Artevelden en Witte Kaproenen. Zij schijnen te vermijden al wat hun inwendigen droom kon stooren.
Hetzelfde voor de kunst. - De Van Eycks, Memling prijken met heerlijke kleuren, even frisch na verloopen eeuwen alsof ze gisteren slechts gemaald werden. - Heeft Rubens er wel rijker? - Maar hoe verre verwijderd is het reine ideaal der Brugsche
meesters, met hunne stille, ingetogen maagden, met hunne beschouwende heiligen, met hunne zingende gelukzaligen, en martelaressen lachend nog in de folteringen en in den dood, van het geweldige, van de kracht, van de levensuitspatting des Antwerpschen meesters!
Zou dit enkel waar zijn voor het verleden? Is de Westvlaamsche aard veranderd en Brugge maar het museum meer van eene doode kunst, van eene uitgeleefde beschaving? - De mystieke Gezelle zal ons antwoorden, Gezelle, de zoetgevooisde vinder, de
| |
| |
zangerige tolk van de Westvlaamsche ziel, die in zijn onophoudelijk meeleven met de natuur, in zijn opmerken van al hare geringste schoonheden en prachten, altijd den innig vromen toon aanslaat der minnende bede; die, bij al zijn door en door Vlaamschzijn, zijn dweepen met Vlaanderens leven en Vlaanderens verleden, toch zulk een vijand bleef van geweld en schreeuwerij, zoo wars van zelfs rechtmatige beroering.
De ziel van Brugge - want
deze stad heeft eene ziel - is gewend naar vroomheid en vrede. Die mystieke atmosfeer omzweeft u uit kloosters en kerken, uit stille straten en lommerige lanen, uit doorschijnende lucht en smeltend verschiet. Deze mystiek spreekt tot u uit de dracht zelf der kuische Brugsche vrouwen,
uit hunne wezens, niet bloeiend en blozend gelijk die der andere Vlaamsche dochters, maar blank en fijn, uit hunne zoete, niet hortende taal - eene echte muziek in de ooren - uit de onsterfelijke kunstschatten vooral, die de sluimerende Schoone tooien en sieren. Eéne verschijning van schoonheid is Brugge, sprekend tot het innigste der ziel, haar
| |
| |
omgeurend met den middeneeuwschen geest van een Thomas a Kempis.
En die levende gedachte, die openbaring van schoonheid is tegelijk de heerlijkste uiting van ons Vlaamsch leven.
Zulk leven, zulke kunst. De kunst is het opbloeien, de schitterende ontluiking van het leven. Wat een leven moest het dan niet zijn, dat zich veropenbaart in de Brugsche kunst, hoe innig, hoe diep, hoe verscholen in God, hoe trachtend naar een hoog ideaal en vreemd blijvend aan alle trivialiteit en gemeenheid - vooral hoe door en door Vlaamsch! Want in Brugge spreken de steenen zelf Vlaamsch. Vlaamsch is het merk, het teeken van heel die stralende kunst, van heel dat roemrijk verleden. Als in eene heilige stad voelt men zich, in 't hart van het dierbare Vlaanderen, dat de slagader is van het volle Vlaamsche leven.
Tot eene vrome bedevaart kan dan een bezoek in Brugge worden, een droomen en dwalen langs
zijne sluimerende waters en lommerige lanen, een slenteren naar de ruischende Burchtplaats, en het dichterlijke Minnewater, en als men zich vermeid heeft in alle deze zaken van schoonheid, en treedt onder de slanke en statige gewelven der Salvators-kerk, zoeke men dan
| |
| |
een rustig plaatsken, achter het Koor, bij de kapel van 't Allerheiligste, en geknield voor de rijve van den Z. Karel den Goede, storte men heel zijn gemoed uit in eene innige bede: - ‘O vrome vorst, zuivere glorie onzer Vlaamsche geschiedenis, voorstander van recht en vrijheid, beschermer van de kleinen en geringen, en medelijdende leniger van hunnen nood, waak over het Vlaamsche volk, dat in 't verleden zoo vroom en rechtschapen en vrij heeft geleefd! Laat het niet ontaarden. Leer het zijne eigene grootheid prijzen, en, opdat het weerdig blijve van zijn verleden, maak dat zijn heden eruit spruite, maak ons volk getrouw aan zijnen vromen oorsprong, aan het kuische en fiere en vrije ideaal der voorouders! Zalige Karel de Goede, bid voor ons.’
Zulk een gebed steeg uit den diepsten grond van mijn hart, wanneer ik, in die onvergetelijke dagen, knielde voor de rijve van een onzer eerste Vlaamsche graven, van den patroon onzer gilde van Eigen leven, en gedacht hoe zijne zaligverklaring samenviel met het herstellen van den godsdienstigen en maatschappevrede in ons vaderland; gedacht het Westvlaamsch bloed en Westvlaamsch gemoed, dat ik van mijn vader heb geërfd en voelde hoe het wortel schoot, dieper en altijd dieper, in de vereenigde liefde van mijn God en van mijn volk.
Brugge-Antwerpen, 12 Oogst 1902.
M.E. Belpaire.
|
|