Dietsche Warande en Belfort. Jaargang 1902
(1902)– [tijdschrift] Dietsche Warande en Belfort– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermdEerste tooneel.
Giele, Berke, Rik.
(Als het doek opgaat staat Giele vóór het smisvuur; hij trekt den blaasbalg en staart in de vlam. Berke treedt op door de deur rechts; hij is in werkkleeding. Hij gaat doelloos tot bijna in het midden des tooneels, ziet vluchtig en als schuw Giele van terzijde aanGa naar voetnoot(1) en richt zich dan naar de werkbank. Hij neemt, afgetrokken, hier en daar een stuk gereedschap in de hand, beziet het gedachteloos en laat het terug op de werkbank vallen. Hij gaat zich dan op het blok neerzetten, eene vijl in de hand, de ellebogen op de knieën gesteund, en richt den blik strak voor zich. Giele intusschen, zonder zich bij de intrede van Berke om te keeren, laat den blaasbalg los, raapt eene tang van den grond en haalt een gloeiend hoefijzer uit het vuur, Berke van terzijde eens aanblikkende. Hij legt het op het aanbeeld in het midden en begint het te hameren. Rik treedt op, links van den landweg komende; hij rolt een karrewiel vóór zich dat hij rechts van de poort bij de anderen gaat plaatsen. Giele houdt op te hameren en werpt het hoefijzer in den koelbak vóór het smisvuur.)
| |
[pagina 388]
| |
Rik
(op het rad doelende, tot Giele).
Den band sluiten. 't Ding valt bijna uit elkander, maar boer Kamps zegt dat het nog zoo goed als nieuw is. Nu, hij zal er niet ver meer meê rijden. (Giele glimlacht, steekt een tweede hoefijzer in het vuur en trekt den blaasbalg.)
Rik
(terwijl hij zich het schootsvel herbindt; bij Berke).
Baas, de pastoor, dien ik daar straks ontmoette, deed vragen of gij morgen vroeg eens tot bij hem wilt komen; er is eene herstelling aan de kerkpoort.
Berke
(afgetrokken).
De pastoor?... ja.... (Rik gaat tot bij Giele.)
Giele
(tot Rik).
Gij kunt die haken maar voort afvijlen. Morgen gaan wij ze plaatsen. (Rik gaat naar de werkbank en begint te vijlen. Berke is traag opgestaan, werpt het stuk gereedschap dat hij in de hand hield op de werkbank en richt zich naar de poort. Hij wil rechts den landweg op, doch keert zich om. Weifelend, en als zijne gedachten voortzettend, tot Giele:)
Berke.
Giele.... heeft Stina u van Dolf gesproken?
Giele
(koei).
Ja. Hij had geschreven en kwam terug, zei ze.
Berke
(na eene poos; in gedachten).
Hij komt terug, ja.... nog dezen avond. (Hij keert zich om, ziet eens op naar de wolken en gaat langzaam af langs den landweg, rechts.)
| |
Tweede tooneel.
Giele, Rik.
Rik
(na eene poos, voortwerkena).
Hij maakt er niet veel beslag van, zou men zeggen. | |
[pagina 389]
| |
Giele.
Hij?... voor Dolf?... Dat geloof ik! Beslag!... Zoo lief hij Stina heeft, zoo weinig heeft hij altoos van Dolf gehouden.... Niet dat Stina geen braaf kind is, neen,... maar Dolf was het toch ook; braaf en oppassend. Hij hadde dag en nacht gewerkt als het zijn moest,... en van jongs af aan. Vermoeienis kende hij niet, daarbij, hij was sterk als een paard... Toen hij wegtrok was hij achttien jaar, en er was geen smid vijf uren in het rond die met den voorhamer weg kon zooals hij.
Rik
(terwijl Giele het ijzer uit het vuur haalt en op het aanbeeld legt).
Ja, dat heeft men mij nog verteld.
Giele
(hamert en werpt daarna het ijzer ietwat driftig in den koelbak).
Neen, van Dolf moest hij nooit hebben.... Hij liet hem niets ontbreken;... kleederen, zakgeld genoeg,... maar hij hield hem steeds op afstand, ja, in de laatste tijden vóór zijn vertrek ontweek hij hem. En dat tusschen vader en zoon!... Men zou waarlijk gezegd hebben dat hij bang was van Dolf.
Rik.
En kwam het daardoor nooit tot woorden tusschen hen beiden?
Giele.
Och neen.... De bazinne zaliger die toen nog leefde troostte Dolf zooveel zij kon... Dat was 'n goede ziel.... En, om zoo te zeggen onvriendelijk, dat was Berke toch niet als hij met hem sprak,... hij sprak liever gansche weken niet. Daarbij was Dolf 'n goede brok van 'n jongen,.... de goedheid zelve... Wanneer hij zag dat zijn vader hem meed, liep hij hem liever zelf uit den weg. Maar ge kunt wel denken dat dit voor hem toch niet plezierig was; het knaagde hem aan 't hart, en ware het voor zijne moeder niet geweest hij hadde veel vroeger het huis verlaten.... Maar voor haar, en ook voor Stina bleef hij. | |
[pagina 390]
| |
Rik.
Hield hij veel van Stina?
Giele.
Hij en zij, dat waren twee kersen aan één steel. (Hij is tot aan de poort gegaan, blikt den weg op en keert terug.)
Zie, ik herinner me nog den morgen van zijn vertrek.... Ik kwam hier in de smidse waar ik gewoon was hem reeds aan 't werk te vinden; hij was er niet en het bevreemdde mij. Een half uur later kwam hij uit de keuken, opgekleed en den gaanstok in de hand. Ik keek hem dom aan; 't was in het midden der week.... Hij kwam vóór mij staan,... juist daar zie, waar gij nu staat.... ‘Giele’ zei hij, ‘ik ga er maar op af, hoor’ ‘Waarop dat?’ vroeg ik.... ‘Wel naar 't leger.’ zei hij. ‘Of ik nu ga, of binnen een jaar of twee, dat komt ten eenen uit. Ik krijg zoo wat een tegenlust van 't smeden,’ zei hij. De waarheid was dat hij het hier niet meer kon uithouden.... Maar om op Stina terug te komen; ik bleef eerst nog wat verwonderd staan.... ‘Nu’ zei ik, ‘als het zoo is,... ik ga een eind met u mêe.’ En wij gingen;.. binnen zat moeder te schreien, ‘hij’ was weg... Wij waren hier den weg nog niet ten einde of daar kwam Stina afgeloopen... Ze moest wat mee, zei ze snikkend... Dolf had het haar verboden, maar zij moest hem nog het een en het ander zeggen, en spreken hielp er niet aan. En zoo trok ze mêe... - ze was toen veertien jaar... - door de brandende zon twee uren ver. Z'is nooit sterk geweest en hare voeten werden te moe om haar te dragen; ik nam haar op en zoo kwamen wij thuis.
Rik.
'n Goed kind. 't Komt overal niet voor dat broêr en zuster zoo aan elkander houden.
Giele.
En hij, later, al was hij ver weg en in het woelige soldatenleven, toch bleef hij steeds aan haar denken. Alle twee maanden kwam er een brief, doch korts na den dood zijner moeder hield hij plots op met schrijven. Hij was dan met zijn regiment Napoleon naar Rusland gevolgd en | |
[pagina 391]
| |
de tijdingen kwamen niet meer tot hier. Nu dezen morgen ontving Stina een brief: Dolf schrijft uit Rijsel dat hij heden avond met de diligencie tot Meenen komt. Ik zal hem daar met Stina afhalen. (Hij gaat naar het wiel dat Rik binnen bracht en bezichtigt het overal.)
Rik.
Hij zal heel wat veranderd zijn door dat ruwe leven. In Rusland hebben ze het hard voorgehad, vertelt men.
Giele.
Dat kunt ge denken.... Koude, honger en daarbij onophoudend moeten vechten. Bij zijne terugkomst heeft hij zes maanden in Frankrijk in het hospitaal gelegen, zonder dat wij er iets van wisten. Stina, ik en iedereen dachten dat hij dood was.... (Terwijl hij het wiel terug op zijne plaats zet.)
Wij zullen dit rad maar morgen bij Kamps terugbrengen. Het houtwerk is doodversleten en den band is ook geen sluiten meer aan. (Hij gaat tot bij Rik; beiden passen en meten de haken. Men hoort op den weg de stem van Jellen: Achter Turk! Turk! achter beest! Dan hoort men het geluid dat de schaapherders met den mond voortbrengen om hunne schapen voort te drijven: Brr! Brr! Pas op nu, Turk!)
| |
Derde tooneel.
Giele, Rik, Jellen.
Jellen
(op, links van den landweg, gekleed als schaapherder en met holblokken. Hij houdt in de eene hand eenen herdersstaf, in de andere een kort steenen pijpje. Hij treedt zijwaarts op, zijne kudde die verder graast in het oog houdend. Aan de poort:)
God vordere u!... (Komt binnen.)
Ik ga mijne pijp eens aansteken. (Hij gaat naar het vuur, neemt er met eene tang eene kool uit en legt die in zijne pijp.)
Rik.
Trekt ge met de kudde reeds naar huis, Jellen? | |
[pagina 392]
| |
Jellen
(met tusschenpoozen, terwijl hij zijne pijp in brand trekt).
Ja... 't is nog wat vroeg, maar er is zwaar weêr op handen... 't Is reeds een half uur aan 't ijllichten... (Vragend.)
Stina is naar 't meilof?
Giele.
Ja. Moet ge ze hebben?
Jellen.
Ik? Neen. Indien ge dat nog aan Rik vroegt. (De smeden glimlachen; Jellen gaat naar de poort en blikt den weg op naar zijne kudde; met den staf wijzend:)
Turk! pas op! (Hij verdwijnt een oogenblik.)
Achter Turk! achter! (Hij komt terug.)
't Beest is nog te jong. Hij zou de schapen op de vlucht drijven, zoo wild is hij. (Hij haalt eenen pijpenkop uit den zak en geeft hem aan Giele.)
Hier Giele, uw pijpenkop;... de naaste week begin ik er eenen voor Rik te snijden.
Giele
(bezichtigt met Rik den kop).
Prachtig, Jellen; ge zijt 'n meester in 't vak. (Bewonderend.)
Schoon! waarlijk. Daar zullen wij Zondag te zamen eene goede pint op drinken. (Hij steekt den kop weg en gaat links met de tang aan een stuk plaatijzer plooien.)
Rik.
Jellen, zorg voor den mijnen! (Hij gaat zich aan de werkbank onledig houden.)
Jellen
(leunt, op den weg staande, met den elleboog tegen den muur der poort rechts, links zijne kudde in 't oog houdend, rookend).
Toekomende week hebt g'hem... Maar zeg, ge weet hier nog niets van 't nieuws?
Giele.
Is er nieuws?
Jellen.
Wel ja, van den put. | |
[pagina 393]
| |
Giele.
Van welken put?
Jellen.
Ge kent toch wel den ouden waterput in de weide aan den boschkant? Hij ligt sinds vele jaren droog en de wanden zijn half afgebrokkeld.
Giele.
Ja wel.
Rik.
De ‘plek’ waar hij op staat is door boer Stevens ingekocht.
Jellen
(op zijn staf leunend).
Juist. Hij gaat er eene pachthoeve laten zetten en ze gingen den put verdiepen om aan water te geraken. Eerst moesten ze er al de steenen uithalen die van de wanden naar beneden gestort waren; de kinderen, die sinds jaren in de weide gespeeld hadden, hadden er nog andere steenen bijgeworpen en zoo had men reeds bijna twee karrevrachten naar boven gehaald, toen Dries Cuypers, de putmaker, die zich beneden bevond, opeens riep dat men hem moest ophalen. Toen hij boven was vertelde hij dat hij, bij het wegtrekken van een groot blok metselwerk onder in den put, eenen ganschen scharminkel had gevonden.
Giele
(verwonderd).
Wat! Van een mensch?
Jellen.
Ja. Men zond naar den meier en den veldwachter en toen deze aankwamen daalde Dries terug in den put. En toen haalde men met de mand, tusschen allerlei brokken steen, stuk voor stuk een gansch menschengeraamte boven.
Giele
(even).
Zoo! zoo!... (Na eene poos.)
En, men weet nog niet of men met eene misdaad te doen heeft? | |
[pagina 394]
| |
Rik
(bijstemmend).
Ja, weet men niet van wie het zijn kan?
Jellen.
Neen,... voor zoover ik weet toch niet. Ik heb de zaak maar hooren vertellen van Frans Eeman, en die wist ze op zijne beurt van iemand die ook bij den put niet geweest was. Maar in het dorp zullen ze er wel reeds het juiste van weten; 't zal er dezen avond vol van zijn. (Tot Giele.)
Komt ge niet eens tot in ‘de Kroon’?
Giele.
Neen. Van avond kan ik niet.
Jellen.
En gij, Rik?
Rik.
Dat zou kunnen; 'k wil er iets meer van hooren.
Jellen
(zich herzettend).
Ik ook. En zeggen dat ik honderde malen tegen dien put heb gezeten wanneer ik de schapen daar liet weiden, zonder te kunnen vermoeden dat die kameraad daar onder lag. Br!... 't is om er kiekenvleesch van te... (Dreigend naar zijne kudde.)
Turk!... (Men hoort het in de verte donderen.)
Hoort, daar zijn ze ginder ver al aan 't kegelen;... en er komt wind op ook. Als ik nog wat blijf ben ik vóór 't onweer niet meer thuis... Ehwel, Rik, tot straks in ‘de Kroon’ dan, he?
Rik.
Ja.
Jellen.
Giele, goênavond! (Af links van den landweg.)
| |
[pagina 395]
| |
Giele.
'n Avond, Jellen! (Men hoort de stem van Jellen op den weg:)
Hier Turk! Allo hop! hop! Brrr... Brrr... Toe Turk! (Zich verwijderend.)
Hop! Brrr... Brrr... Toe Turk! (Uitstervend:)
Brrr... Brrr... | |
Vierde tooneel.
Giele, Rik, een boer.
(Rik heeft zich weer aan den arbeid gezet; Giele is in de poort gaan staan en ziet Jellen wat achterna; daarna ziet hij naar boven. - Een boer, met vork en spade op den schouder, gaat op den weg van rechts naar links voorbij. In 't voorbijgaan:)
Slecht weer, Giele!
Giele.
Ja Wannes. Zou 't niet over trekken, denkt ge?
Boer
(maar doorgaande).
Neen, neen; wij krijgen er hier ook van.
Giele
(spreekt naar binnen, maar blikt den weg op).
Dan zullen wij geene aangename wandeling hebben, dezen avond. Als 't voortgaat kan Stina maar 't huis blijven. 't Lof is uit; daar komt ze. (Hij komt binnen.)
Rik, wij zullen het niet te lang meer trekken, hoor; 't is al aan 't donkeren en licht maken wij niet vandaag. (Hij rakelt de asch van het vuur wat op).
Wij kunnen morgen maar wat doorwerken. (Hij bereidt een stuk ijzer om het te heeten. Stina komt op van links den landweg; zij houdt een kerkboek in de hand.)
| |
Vijfde tooneel.
Giele, Rik, Stina.
Stina
(binnentredend).
'n Avond. (Zij richt zich naar de keukendeur en blijft dan staan).
Is vader weg, Giele? | |
[pagina 396]
| |
Giele.
Ja; hij is over een half uur langs den kouter opgewandeld. Hij had niet veel zin in 't werken, vandaag.
Stina.
En... zei hij niets van Dolf?
Giele.
Hij vroeg mij of gij er mij niets van gezegd hadt, en toen ik hem antwoordde dat ik wist dat hij afkwam, zei hij: ja, dezen avond. Dat was al; veel spreken doet hij nooit, dat weet ge.
Stina
(nadenkend)
Zoo... (verzoekend.)
Giele, ge moest maar aanstonds na 't werk alleen naar de stad gaan.... Ik kwam Valk tegen toen ik naar 't lof ging, en hij zei dat het wel mogelijk was dat de deligencie iets vroeger aankwam dan wij denken en dan zou Dolf niemand vinden die hem verwelkomt. Wilt ge?
Giele.
En waarom niet, Stina? 't Is zoo beter ook, dan moet gij niet zoover door het onwêer loopen....
Stina
(invallend).
Ja toch. Vader gaat vroeg ter ruste en dan kom ik u achterna met Valk.... Valk zal mij hier komen halen; hij heeft het mij beloofd.
Giele.
Maar, als 't onwêer wordt?....
Stina.
Och Giele, dat is niet erg. Ik trek de kap van mijn mantel wat dieper over 't hoofd en dan voel of zie ik niets... Dolf zou het immers vreemd vinden indien ik hem niet kwam afhalen of ten minste te gemoet kwam... Zult gij gaan, Giele? | |
[pagina 397]
| |
Giele.
O wees gerust; mij doet het weer niets, maar voor u...
Stina
(invallend).
Ja... En moest het zijn dat hij aankwam eer wij daar zijn, dan komt ge maar op langs de groote baan; dan ontmoeten wij elkander zeker. Tot straks dan... (Af deur rechts.)
| |
Zesde tooneel.
Giele, Rik,
Giele.
(Hij ziet Stina met licht hoofdschudden achterna; dan tot Rik:)
Ziet ge 't nu? Nog altoos dezelfde... Door een vuur zou ze er voor loopen,... nog veel meer door een onweer. Net of Dolf niet veel liever zou hebben dat ze thuis bleef.
Rik.
De haken zijn gereed. (Hij raapt eenig ijzerwerk te zamen, Giele gaat weder naar het smisvuur. Berke en Valk treden op van rechts den landweg. Valk, in veldwachterskleeding, met den stok in de hand en eene korte pijp in den mond, spreekt tot Berke; deze, de handen op den rug, blikt strak voor zich ten gronde.)
| |
Zevende tooneel.
De vorigen, Berke, Valk.
Valk
(tot Berke, in het opkomen).
Ja, wat zal ik u zeggen? Zooals ge weet waren het toen beroerde tijden en.... (Zij treden de smidse binnen; tot de smeden;)
Giele... Rik... Nog aan 't werk, jongens?... | |
[pagina 398]
| |
Berke
(eenigszins gejaagd, tot de smeden).
Ja... 't is donker... gij kunt er mêe ophouden voor dezen avond... Gaat maar naar huis... (Valk gaat zich op het blok neerzetten, den stok tusschen de beenen. Rik laat het ijzerwerk op de werkbank liggen en vertrekt links langs den weg, zeggende: Tot morgen! Giele legt het schootsvel af, trekt zijn vest aan, en terwijl hij zijne klak opzet:)
Giele.
'n Avond, Berke. (Tot Valk.)
Ik ga er henen. (Hij gaat af rechts van den weg.)
Valk.
Ja, tot straks. | |
Achtste tooneel.
Berke, Valk.
Valk
(wendt zich tot Berke die zich nadenkend, de armen over de borst gekruist, tegen het aanbeeld links heeft gezet).
't Waren toen beroerde tijden, zeg ik, veel erger nog dan nu. 't Land was in volle omwenteling; overal in Vlaanderen en Brabant grepen er opstanden plaats, en de heeren van het gerecht hadden wat anders te doen dan zich om eenen mogelijken moord te bekreunen. Misdaden die te veel onderzoek vergden werden eenvoudig in den vergetelhoek. geschoven ofwel werd het onderzoek ervan uitgesteld tot betere dagen. Er zijn zoo voorbeelden genoeg van misdaden waarvan de daders eerst na vele jaren aan het licht kwamen, juist dan als zij er aan dachten ongestoord en straffeloos te kunnen voortleven. (Berke is plots opgestaan, wandelt met zenuwachtigen stap tot aan de poort, blikt eens naar buiten en gaat dan tegen den rand van het smisvuur aanleunen.)
Maar hier stond de zaak nog anders; van onderzoek kon hier geen sprake zijn, want, was er hier of daar een die aan eene misdaad geloofde, het meerendeel was | |
[pagina 399]
| |
overtuigd dat Sander op reis was getrokken. Er kwam zelfs nieuws, van wáár weet ik niet, dat men hem te Breda, in Holland, bij de Belgische vrijwilligers had gezien.... De zaak werd dus als niet ernstig aanzien en van kant gezet.... En ook hier, in het dorp, werd ze, zooals alle dingen, stilaan vergeten. (Hij heeft zijne pijp laten uitdooven; hij gaat naar het smisvuur en doet ze met eene kool branden.)
Berke
(wandelt koortsachtig de smidse op en neder. Kleine poos; daarna gejaagd en zenuwachtig):
Maar.... is men wel zeker.... hoe weet men dat.... dat het Sander Bartels is die daar....
Valk
(gaat terug naar zijne plaats. Invallend, terwijl hij zijne pijp in brand trekt):
Ah! ja.... dat heb ik u nog niet verteld. (Berke komt wat naar voren, tusschen het aanbeeld en Valk staan, en slaat dezen van terzijde met onrustigen blik gade.)
Welnu, ik ben het die hem heb herkend, of liever: zijn overschot, en dat op eenvoudige wijze; wij vonden bij de beenderen twee bewijsstukken. Ge zult u misschien nog wel herinneren, - gij die Sander goed gekend hebt - (Berke gaat zich met eene zenuwachtige beweging op het aanbeeld zetten,)
dat hij, wanneer hij op zijn zondagsch uitging, een zilveren dekseltje op zijne pijp had van een gansch bijzonder maaksel. 't Was zoo'n soort van schildpad, en hij had het, met de pijp bij, van den toenmaligen kasteelheer ten geschenke gekregen. Herinnert gij u dat pijpendopje niet meer?
Berke
(eerst verlegen en dan eenigszins bits).
Ik?.... 'k Weet niet.... Neen.
Valk
(zonder acht te geven op de gemoedsaandoeningen van Berke).
'k Ben zeker, als ge 't ziet, dat gij het zult herkennen.... Nu, wij hadden reeds een aantal manden uit den put opgehaald, toen ik, bij het uitschudden, tusschen de brokkelingen een klein voorwerp bemerkte dat geen steen geleek. Ik nam het op en herkende schier aanstonds het pijpenhoedje van Sander; 't was wel misvormd en zwart | |
[pagina 400]
| |
uitgeslagen, doch nog zeer goed herkennelijk, temeer daar er zijne naamletters ingegrift stonden. Van de pijp zelve vonden wij niets meer, maar wat later haalden wij nog een knipmes op met beenen heft, en waarvan het lemmer door roest half vergaan was. Eerst herinnerde ik mij niets van dit mes, maar toen ik het daarna aan boer Theunis toonde, die ook een vriend van Sander geweest is, herkende hij het spoedig. Hij en Sander hadden op de kermis te Meenen elk zoo'n mes gewonnen, zei hij, denzelfden avond dat hij verdween; en dan schoot het mij ook te binnen.... Gij weet dat ik met Sander en Theunis dien avond naar Meenenkermis was gegaan; hij trok vroeger naar huis dan wij omdat hij zich niet wel gevoelde, zei hij;.... sindsdien zag men hem niet meer weer. (Kleine poos; Berke is weder opgewandeld. - Het blijft bij tusschenpoozen wecrlichten; donder dichterbij)
.... Ja, ja,,.. 't is nu bijna vijf en twintig jaar geleden, maar dit alles staat mij nog zóó klaar voor den geest alsof het eerst gisteren gebeurde. (Voor zich starend.)
't Is mij sinds dezen namiddag of ik Sander daar immer voor mij zie staan, met zijn flink voorkomen en zijn open gelaat, waarop zijn karakter te lezen stond;.... de goedheid straalde hem de oogen uit....
Berke
(heeft bij de laatste zinsneden van Valk teekens van zenuwachtige onrust gegeven; bij de laatste woorden valt hij onstuimig, en als ondanks zich zelve, in):
Ja, 't is goed.... 'n goede kerel was hij.... maar laat er mij nu gerust van.... 't is nu genoeg.
Valk
(keert zich eerst verwonderd naar Berke om; dan, eer stillend dan verwonderd).
Daar.... Gaat ge nu boos worden omdat ik u wat vertel?... Wat is dat nu?.... (Kleine poos.)
Gij hebt sinds eenigen tijd aardige grillen, Berke;.... waarom laat ge mij dan beginnen?
Berke
(als verlegen over zijne onstuimigheid, doch kwaad als om dit te verbergen).
Ik weet wat ik te doen heb.... (De smidse is nu gansch donker geworden.)
| |
[pagina 401]
| |
Valk
(schokschouderend, bedarend).
Och, dat is de zaak niet;.... dat komt hier niet te pas.... Ge weet wat ge te doen hebt, goed.... maar moet ge daarom zoo uitvallen?.... Onder oude kennissen zooals wij.... (Hij staat recht en nadert het smisvuur.)
Ik spreek te lang misschien,... of is het omdat ik Sander prijs? Ik weet wel dat gij nooit goede vrienden waart, maar nu dat hij....
Berke
(eensklaps weder onstuimig).
Zwijg!... 't Is nu genoeg zeg ik, met dien Sander.... (Zich zenuwachtig opwindend.)
Wij waren geene goede vrienden,... maar dierf men mij in het eerst niet aanwrijven dat ik Sander geld had gegeven om naar den vreemde te gaan?... Ja, ja.... ge weet dat, gij.... ge weet het.... Er werd zelfs nog meer geronkt, daar, onder die domme boeren.... maar mij.... mij durfden ze niets in 't gezicht zeggen, en ze wisten waarom.... Sander! (Plots met opbruisende gramschap.)
Verdoemd! z'hadden moeten ‘probeeren’;... de eerste die dierf... 'k had hem met 'n hamer den kop in stukken geslagen!.... (Hij is tot bij het aanbeeld in het midden genaderd; bij zijne laatste woorden grijpt hij eenen hamer die er op ligt en slaat hem woedend, met kracht op het aanbeeld. Hij schijnt afgemat, maar gaat, eenigszins kalmer, voort tot Valk die hem bedarend wil onderbreken.)
En gij.... gij weet dit alles;... gij, m'n vriend zooals ge zegt, gij komt me nog met die nesterijën den kop op hol zetten.... Is het om mij te tergen?
Valk
(kalm overredend).
Maar Berke toch, wie zou die zaak nu aangeroerd hebben ware vandaag die ontdekking niet gedaan? Nu spreekt iedereen ervan, en gij zelve hebt mij uitleggingen gevraagd toen wij naar hier kwamen. Is het niet zoo?
Berke
(is schijnbaar kalmer geworden, doch stapt, nog inwendig bewogen, op en neer).
Ja, ja,.... 't is nu goed.... spreken wij er niet meer van.... (Na eene kleine poos herneemt hij spottend als met ingehouden wrok.)
Ik aan Sander!.... hum! 't is belachelijk.... Wat ging | |
[pagina 402]
| |
mij Sander aan?.... en wat kon het mij schelen of hij in den vreemde was of hier? (Met terug opwellende drift.)
Was het misschien om Anne zaliger? (met kracht.)
Z' heeft hem nooit geerne gezien.... nooit, hoort ge?.... Dat weet ik!... Nooit! Mij zag ze geerne, en dat heeft ze gedaan tot ze stierf. Maar aan hem.... aan Sander?.... kom, 't is belachelijk,... belachelijk is 't.... (Hij is zenuwachtig aangedaan en strijkt met de hand over het voorhoofd terwijl hij nog herhaalt:)
Belachelijk is 't.... | |
Negende tooneel.
De vorigen, Stina.
(Stina is langs de deur rechts opgekomen met eene olielamp die zij aan de schouw gaat hangen.)
Stina.
Gij zit hier beiden nog in het donker? Waarom roept ge niet eens, vader?.... ik was in den stal. (Zij hangt de lamp op).
Daar. (Zij gaat naar Berke, die hare tegenwoordigheid niet schijnt te bemerken.)
Nu vader, wat is er? Gij schijnt zoo aangedaan.... (Zij legt de hand op den schouder van Berke, die licht opschrikt.)
Berke
(als onbewust van hetgeen hij zegt).
Niets, kind, niets.... ‘Miserie’ die ze mij zoeken, maar ik zal ze.... och.... 't is belachelijk....
Valk
(wien Stina vragend aanziet).
Vader is niet wel, Stina; hij zou beter naar bed gaan....
Berke
(als boven).
Niet wel?.... (poos.)
Neen, ik ben niet wel.... (De hand aan het hoofd.)
Het draait me hier alles zoo wild door elkander.... Neen, ik ben niet wel.... Ik ga maar slapen.... Stina, kom. (Hij neemt haar hoofd tusschen beide handen en kust haar op het voorhoofd.)
Goeden nacht.... (Hij blijft haar een oogenblik in die houding aanschouwen en wendt dan, haar
| |
[pagina 403]
| |
loslatend, den blik af.)
Ge moet me zoo niet aanstaren kind.... (Hij wendt zich naar de deur links.)
Valk, ik ga slapen; tot morgen.
Valk.
Ja Berke; wel te rusten.
Stina.
Kom, vader. (Zij troont hem zachtjes naar de deur links; daar keert Berke zich om.)
Berke.
Valk,.... ik ben daar straks wel wat ruw geweest zeker, maar ge moet....
Valk.
Och kom, zwijg er maar van. Wij kennen elkander immers beter, en ik zag wel wat het was. G'hebt wat de koorts nu, en morgen zijt ge weer goed.... Ga nu maar gerust te bed; wij gaan Dolf afhalen.
Berke
(zich herinnerend).
Dolf,.... ha ja, Dolf.... (Kleine poos.)
Goed, ja.... ga hem afhalen. Morgen is hij hier, en dan spreken wij van niets meer, Valk, dan laten wij alles rusten.... (Afgaande.)
wat rust.... (Stina volgt hem in de kamer links, doch komt na een oogenblik terug; in de deur zegt ze naar binnen: Wel te rusten, vader. Zij trekt de deur achter zich toe en komt tot bij Valk.)
| |
Tiende tooneel.
Valk, Stina.
Stina
(stiller).
't Is het weder dat hem zoo zenuwachtig maakt, Valk; ik had het reeds van in den namiddag bemerkt, en ik heb hem daarom niet meer over Dolf gesproken. | |
[pagina 404]
| |
Valk.
'k Weet het, kind, 'k weet het; sedert een jaar of twee heeft hij meermalen zulke buiën. (Geruststellend.)
Ge moet maar wat op hem passen als hij ‘zoo’ is en op de praatjes die ze in het dorp mochten vertellen niet te veel acht slaan; 't is alleen den dood van Anne, uwe moeder, die hem nog wat in het hoofd zit.
Stina.
Och, aan die praatjes stoor ik mij niet, Valk. Zij zien hem maar weinig meer op het dorp, en als ze hem zien is hij steeds somber en in zich zelve gekeerd. Vroeger sprak hij ook niet veel, maar hij ging toch meer met de menschen om en daarom denken ze nu, dat door den dood van moeder, zijn verstand zou kunnen geleden hebben. Maar ik, gij en elkeen die dagelijks met hem omgaan weten wel beter. Willen we nu gaan, Valk?
Valk.
Ja Stina. Gij zijt dan niet bang van het onweder? Anders ga ik hen alleen tegen.
Stina.
Neen neen, Valk: ik ga meê. Denkt ge nu dat ik bang ben voor wat regen of weerlicht? Wie weet of het nog niet wegtrekt.
Valk.
Ga dan maar uw mantel omslagen; ik zal de lantaarn doen branden. (Stina gaat in de keuken. Valk neemt in eenen hoek der smidse eene lantaarn en doet ze met een stukje hout aan de olielamp branden, die hij dan uitdooft. Stina komt terug met den mantel om en sluit de keukendeur achter zich toe.)
Moeten wij de smidse niet sluiten?
Stina
(schikt de kap van den mantel wel om het hoofd.)
Neen, kom maar. Ik heb het licht in de keuken laten branden en men kan het van buiten zien. Niemand kan weten dat wij weg zijn. | |
[pagina 405]
| |
Valk.
Allo dan. (Hij neemt zijnen stok en de lantaarn; beiden gaan naar de poort.)
Het regent al. (Het weerlicht fel; onmiddellijk daarna hoort men dichtbij eenen harden donderslag. Stina slaat zich een kruis.)
Stina.
Kom. (Zij gaan rechts den weg op; het tooneel wordt donker.)
| |
Elfde tooneel.
Berke, alleen.Ga naar voetnoot(1)
(Het tooneel blijft eenige oogenblikken ledig; dan treedt Berke ontsteld op langs de deur links. Hij heeft zich van zijne werkkleeding ontdaan en draagt slechts broek en hemd; hij ziet er eenigszins verwilderd uit van angst. Optredend gaat hij eerst tot in het midden der smidse, blijft er ontsteld en als besluiteloos staan en richt zich dan naar de keukendeur die hij poogt te openen. Roepend:)
Stina!... (Poos; luider)
Stina!... (Poos; ontzet.)
Ze zijn weg... Waarom laten ze mij hier zoo alleen als het buiten zoo onweert... (Poos. Alsof de duisternis die in de smidse heerscht hem nog meer angst inboezemt, gaat hij plotseling naar het vuur en trekt er met zenuwachtige haast aan den blaasbalg. Na eene poos:)
Uit... (Poos. Hij schijnt wat te bedaren en treedt, het vuur langs, langzaam naar voren. Hij strijkt met de hand over het voorhoofd als om zijne gedachten te verzamelen. Lange poos. Het weerlicht en er volgt een luide donderslag. Berke verschrikt; dan, als aangetrokken, gaat hij langzaam naar de poort en blikt eene lange wijl nadenkend in den nacht. Hij komt terug de smidse in; droomend en als in zich zelve:)
Als ik niets zeg,... dan... (Hij schudt het hoofd. Eensklaps staart hij strak voor zich naar een vast punt, alsof hem iets verscheen. Hij wijkt vol ontzetting achteruit en slaat in angst de hand voor de oogen; met afwerend gebaar:)
Weg, die oogen!... (Hij blijft eenige oogenblikken in verschrikte
| |
[pagina 406]
| |
houding staan en ziet dan wezenloos rond. Hij gaat hoofdschuddend naar het zitblok en laat er zich op neervallen. Hij vervalt in mijmering, het hoofd in de handen gesteund. Het weerlicht; dan volgt een donderslag, doch niet meer zoo luid als voren. Berke blijft beweegloos zitten. Een reizend arbeider treedt op van rechts den landweg.)
| |
Twaalfde tooneel.
Berke, een reiziger.
(De reiziger blijft eerst in de poortopening als besluiteloos staan, dan treedt hij een stap binnen. Hij is als arbeider gekleed, draagt een pakje in rooden zakdoek geknoopt onder den arm en heeft een gaanstok in de hand. Hij ziet overal rond en bemerkt Berke. Hij komt langzaam, als bevreesd voor afwijzing naar voren, tot op eenigen afstand van den smid. Zacht, maar duidelijk:)
Reiziger.
Goeden avond, baas.
Berke
(heft langzaam het hoofd omhoog).
Hee... (Hij bemerkt den man en ziet hem wezenloos aan; zonder zich te verwonderen:)
Wat is er?...
Reiziger
(op verzoekende toon).
Ik reis naar Frankrijk om er te gaan arbeiden, baas. Ik heb geen geld om ergens te vernachten, en het weêr is te slecht om buiten te slapen. Kunt gij mij tot morgen vroeg niet herbergen?... Zoodra het dag is trek ik weer verder...
Berke
(heeft, wezenloos voor zich starend, toegeluisterd. Zonder den spreker aan te zien en als onbewust van wat hij zegt).
Wat vraagt gij?... Te slapen?...
Reiziger
(als boven).
Ja baas, zoo ge het mij kunt geven. Gij zoudt er een goed werk mede verrichten; ik ben arm, en..... | |
[pagina 407]
| |
Berke
(als boven).
Hier kunt ge niet slapen,... hier kan niemand slapen;... de slaap is hier weg.... Ge zoudt hier bang worden....
Reiziger
(verwonderd).
Bang?
Berke
(als boven).
Bang, ja.... Ziet ge dat niet?... die oogen?...
Reiziger
(beziet Berke verwonderd. Dan alsof hij niet wist wat antwoorden).
Ik vraag niet meer dan hier in de smidse te mogen liggen, op den grond. 't Is mij gelijk wáár ik lig, als ik maar onder dak ben; het regent zoo hard buiten.
Berke
(als boven).
Ha zoo.... het regent.... ja... (Kleine poos; dan ziet hij den reiziger aan.)
Wilt ge hier slapen?... Waarom gaat ge niet naar ‘de Kroon’?... G'hebt geen geld... Ja... dan kunt ge niet... Wacht eens... (Hij staat recht alsof hij plots een gedacht krijgt. Bij zich zelve:)
Ja, dat is 't. (Tot den reiziger.)
Wacht man, ik kom terug. (Hij gaat in de kamer links en komt na een oogenblik terug met geld in de hand. Bij den reiziger; gejaagd:)
Zie, dat is voor u. (Geeft het geld.)
Kom nu; ik zal u zeggen wat ge doen moet. (Hij leidt hem bij den arm tot in de poortopening: gejaagd:)
Kent ge ‘de Kroon’?.. Neen.... Het is eene afspanning, aan de eerste huizen van het dorp.... (Hij wijst links den weg op.)
Gij volgt hier den weg tot aan de groote baan en gaat die links op. In tien minuten zijt g'er; ‘de Kroon’ ligt rechts van den steenweg. Daar kunt ge voor dat geld te slapen krijgen en te eten ook.... (Steeds meer gejaagd.)
Luister nu... Ge moet niet aanstonds te bed gaan;... ge zult eerst in de gelagkamer eten en een glas bier drinken.... Er zullen daar vele boeren en dorpelingen zijn, die zullen spreken van den put aan den boschkant en van den moord van Sander.... Zult ge dien naam onthouden?... Sander... Sander Bartels... Als ge dat hoort zult ge u in het gesprek | |
[pagina 408]
| |
mengen en zeggen dat Berke... Berke de smid.... onthoud wel,... dat Berke steeds een goed vriend was van Sander,... dat hij hem nooit kwaad zou gewild hebben, en dat.... of neen.... dat is genoeg; dat hij hem nooit kwaad zou gewild hebben.... en dat.... ja,... dat hij van den moord niets weet.... Zult ge dat doen?...
De Reiziger
(heeft, het gedrag van den smid niet begrijpend, verwonderd toegeluisterd. Weifelend):
Ja...
Berke
(immer gejaagd).
En hebt ge alles goed verstaan?... De moord van Sander Bartels.... en Berke de smid was zijn vriend en weet niets van den moord....
De reiziger.
Ja, ja; ik heb alles goed begrepen.
Berke
(als boven).
Zoo, ga dan;... hier den weg op... Gij zult van het geld nog wat over hebben om uwe reis te vervolgen;... ga nu....
De reiziger.
Ja, ik dank u. Goeden nacht, baas. (Hij vertrekt links.)
Berke.
Goeden nacht,... en vergeet niets.... | |
Dertiende tooneel.
Berke, alleen.
(Hij blijft eerst den man eene lange wijl achterna zien; dan komt hij langzaam terug binnen. Hij strijkt met de hand over het voorhoofd en doet zichtbaar moeite om zijne gedachten te verzamelen. Zeer lange poos; dan hoofdschuddend; zeer langzaam spel:)
| |
[pagina 409]
| |
Dat moest ik niet doen.... (Poos; de hand aan het hoofd:)
Mijn hoofd.... het brandt.... (Poos.)
Het zal uitkomen, ja.... het zal uitkomen.... Dat is het einde;... dat moest het einde zijn. (De hand aan het hoofd.)
Mijn arm hoofd.... (Poos.)
Dat is het einde.... (Zenuwachtig aangedaan.)
Och Anne... waarom liet ge mij alleen!... (Hij komt naar voren en laat zich als vernietigd op het aanbeeld links vallen, de armen gekruist en den blik wezenloos vóór zich gericht.)
Dat moest het einde zijn... (Hij mijmert voort.)
| |
Veertiende tooneel.
Berke, Stina, Valk, Giele, Dolf.
(Stina, Dolf, Valk en Giele treden op van rechts den landweg. Giele, die de lantaarn draagt, gaat voor; als hij de smidse intreedt wordt het tooneel heller. Dan komt, tusschen Valk en Stina, Dolf: hij heeft een nog wat ziekelijk voorkomen. Aan de poort laat Valk Stina en Dolf eerst binnentreden; hij houdt zich daarna met Giele achter in de smidse. Buiten is het onweer aan het afnemen: slechts nu en dan flikkert nog een bliksemstraal, gevolgd van eenen meer en meer verwijderden donderslag.)
Valk
(aan de poort, in het optreden).
Daar, wij zijn er!
Stina
(binnen, terwijl zij zich van haren mantel ontdoet).
Zie eens rond, Dolf; kent gij het hier nog?
Giele
(hangt de lantaarn aan de schouw).
Dat zou ik gelooven! 't Is niet veel veranderd, he Dolf?
Stina
(heeft Berke bemerkt en gaat naar hem toe).
En vader is terug opgestaan?... (Zij legt hem den arm om den hals.)
Vader.... (Berke ontwaakt en blikt haar zonder uitdrukking op het gelaat aan.)
Dolf is hier, vader....
Berke
(zonder bewustzijn, alsof zijne gedachten ver weg waren).
Ja, kind?... Dolf?... Dolf is hier, ja.... (Hij wendt den
| |
[pagina 410]
| |
blik weer strak voor zich. Stina gaat naar Dolf die intusschen wat genaderd is en leidt hem naar voren tot op eenige stappen rechts van Berke.)
Stina
(tusschen hen beide in).
Zie, vader, hier is hij. (Berke keert langzaam het hoofd naar Dolf en staart hem eenige oogenblikken beweegloos in het gelaat, alsof hij hem niet herkende. Dan komt er eensklaps weer leven in zijne trekken en teekent zich langzaam de grootste ontzetting op zijn gelaat. Hij opent den mond als tot spreken, doch kan niet. Hij staat recht en deinst een stap achteruit.)
Stina
(die met bekommerden blik de gelaatsuitdrukkingen van Berke gevolgd heeft; bij hem):
Nu, vader, herkent gij hem niet? 't is Dolf.... (Berke deinst, steeds ontzet den blik op het gelaat van Dolf gericht houdende, weer een stap aehteruit, met den arm Stina afwerende.)
Maar spreek dan, Dolf.... zeg hem iets....
Dolf
(beweging doende om Berke te naderen).
Vader....
Berke
(eensklaps krachtig, als met geweld de stem uit de borst stuwende).
Weg! (Hij stoot Stina ruw van zich en deinst in uiterste ontzetting achteruit naar den wand. Hij houdt als door aantrekkingskracht gedwongen, den blik steeds in dien van Dolf gevestigd. Valk en Giele volgen van op den achtergrond, met de uitdrukking van verrassing op het gelaat, stilzwijgend dit tooneel.)
Dolf
(zelfde beweging).
Maar vader,... ik ben het... Dolf....
Berke
(als boven).
Weg! (In de grootste opgewondenheid.)
Blijf van mij af. Sander.... Waarom kwaamt gij hier?... Staar me zoo niet aan, met die oogen.... Komt ge straf eischen voor den | |
[pagina 411]
| |
moord?... Welnu, ja.... ik doodde u en ik zal mijne straf ondergaan; maar ga heen.... om Godswil.... weg met die oogen ...
Stina.
(Allen hebben vol ontzetting, als aan den grond genageld, toegeluisterd; nu barst Stina los):
Maar dat is niet waar!... hij weet niet wat hij zegt... hij wordt zinneloos!...
Berke
(als boven).
Zinneloos?... neen, neen.... Vraag het hem.... vraag het hem maar waarom hij hier komt.... Zinneloos? Neen, neen.... Ik doodde hem,... ik.... om Anne.... ginds aan den boschkant.... en hij bezag me nog toen ik hem reeds tweemaal de oogen had toegedrukt.... En al wierp ik hem in den put.... toch volgt hij me sinds dien overal met die oogen.... overal en altijd.... Vraag het hem maar waarom hij hier is.... en waarom hij Dolf vroeger die oogen had in den kop gestoken, zoodat ik er bang van werd.... Neen, neen.... ik heb het gedaan, om Anne... en
Stina
(radeloos onderbrekend).
Zwijg, och zwijg!...
Berke
(steeds meer en meer opgewonden).
Waartoe helpt het zwijgen?... 'k Heb vijf en twintig jaar gezwegen en nu weet het gansche dorp het.... iedereen... de gansche wereld weet dat ik het deed;... alles de schuld van die oogen.... Maar ga nu heen, Sander,... gij zijt nu voldaan.... Weg nu ermêe,... weg.... of ik zou ze tot na mijnen dood terugzien.... (Stina is angstig tot bij Dolf achteruit gegaan en houdt hem nu, bevreesd en sprakeloos, bij den arm vast.)
Dolf
(wacht een oogenblik alsof hij niet weet wat hij doen moet; dan, met nog eene beweging om Berke te naderen):
Vader, begrijp toch.... | |
[pagina 412]
| |
Berke
(als boven).
Weg!.. (Zijne ontzetting keert in woede.)
Ik zeg u heen te gaan.... of wilt ge u zelve wreken?... Gij weet dat de blik uwer oogen mij pijnigt.... en daarom blijft ge. Maar ga heen,.. ga heen!.. want ik doodde u ééns,... ik zou het nog kunnen. (Ten toppunt van woede.)
Ge wilt niet!... Verlos me van die oogen zeg ik u, of ik zal ze u in den kop te pletten slaan!... (Hij springt eensklaps vooruit, grijpt den voorhamer die tegen het aanbeeld staat en heft hem in zinnelooze woede met beide handen boven het hoofd. - Deze beweging moet plotseling en bliksemsnel geschieden, om Giele en Valk, die willen toeschieten, den tijd niet te laten bij Berke te komen. - Nu zij den hamer gereed zien Dolfs hoofd te verpletteren, blijven zij ontzet in hunne laatste houding staan. Stina slaakt eenen gij en slaat eenen arm rond Dolf, terwijl zij den anderen afwerend naar Berke uitstrekt. Dolf ziet Berke strak in het gelaat. Deze, als door Dolfs blik verlamd, staart hem, de oogen wijdgeopend een oogenblik aan; dan ontspannen zich zijne armen, de hamer ontvalt hem en hij zijgt langzaam in elkander. Giele schiet toe en vangt hem in de armen; hij laat hem op den grond zakken en zijn hoofd op den arm rusten. Allen blijven een oogenblik als verpletterd, pal in hunne houding. Dan legt Giele voelend de hand op het hart van Berke; hij laat dezes hoofd zacht op den grond neerkomen en staat langzaam recht.)
Giele
(zacht).
't Is gedaan.... (Hij ontdekt zich het hoofd.)
Stina
(laat Dolf los en werpt zich, eenklaps in snikken losbarstende, bij Berke op de knieën, het hoofd op zijne borst).
Och vader!... vaderken!... (Dolf wendt, de handen voor het gelaat slaande, het hoofd af van het lijk.)
Valk
(die intusschen langzaam genaderd is, zich insgelijks het hoofd ontdekkende; zacht):
God zal rechten....
Het scherm daalt snel.
Mei-Juni, 1900. |
|