broeck bekronen in de jaarlijksche Cantatenprijskampen; de Koninkl. Academie van Brussel bekroonde van haren kant zijne Verhandeling over de toepassing van het Grieksch en Latijnsch metrum op de Nederlandsche Poezij, en nam ze in 1886 op, in hare Memoriën. Ook bewerkte Van Droogenbroeck, zooals men weet, Callewaert's bekende Woordenboeken, en mede een veelverspreid Rijmwoordenboek. (1873).
In den Vijfjaarlijkschen Letterkundigen Wedstrijd voor het tijdvak 1890-1894, waarin, de dorpsroman Een dure Eed van Virginie Loveling den prijs behaalde, waren Gezelle's Tijdkrans en Van Droogenbroeck's Spreuken en Sproken, tegenover Snieders' Dit zijn Snideriën de naaste mededingers voor de bekroning geweest.
‘Neemt Guido Gezelle, in onze letterkunde, eene hem gansch persoonlijke plaats in’, verklaarde de Jury in zijn door Th. Coopman gesteld verslag, ‘ook Jan Van Droogenbroeck, bewandelt, op het gebied van het schoone, zijn eigen pad, door eigen kracht gebaand’.
Eene welverdiende lofspraak op Van Droogenbroeck's ongeëvenaarde kunstvaardigheid neemt in 't Verslag een aanzienlijke plaats in. ‘Als leermeester,’ luidt het ‘gold het voor hem het archnectonische van den versbouw te ontleden, dezes kunstig gestel bevattelijk te maken, zijne talrijke sieraden ter bewondering uit te stallen voor hen, die, hunner roeping als dichter bewust, in die overtuiging het geduld en de kracht putten om, tot eigen volmaking, zich eerst te wijden aan die moeilijke doch dankbare studie. Tevens wilde hij aan vriend en vijand bewijzen dat, in het nog soms zoozeer verongelijkte Nederlandsch, ‘alle vormen der poëzie kunnen gebeeld worden, zoo volmaakt en zoo schoon als in eenige taal der wereld!’
Schenkt hij ons, in geleerde lessen, de vruchten zijner ondervinding en kunde, hij eerbiedigt steeds, met de meeste gestrengheid, - de besten onzer zangers tot prijzenswaardig voorbeeld, - regel en wet in zijne eigene gedichten, hetzij hij den bevalligen gang van het fiere klassieke metrum schildert, of, door kunstig spel met staf- en einden binnenrijm, der ‘Arabesken grillig gekringel’ in de makame nateekent; hetzij hij gelijkluidende klanken dooreenmengelt en met fijne schakeeringen, klinken laat in de zoetvloeinde ghazele, of eene volkswijze nadeunt in de schalksche ritornelle; hetzij hij zijne gevoelens lucht geeft in de zangerige, edele tersine of in het eenvoudig en krachtig Vlaamsche lied. En, daar bij hem de studie van de muziek gepaard gaat met de studie van het woord, de letter en het vers, smeedde hij zich eene taal, die glanst als zilver en klinkt als brons.
De zuiverheid zijner meters, de welluidendheid zijner taal, die hij plooit zooals het hem lust, bewonderen wij eens te meer in Sproken en Spreuken, zijne jongste proeven van Oostersche poëzie.
Hij sla dit boek niet op, die in eenen dichter eene zusterziel zoekt welke instemt met eigen verzuchting of tot het licht opwekt 't geen verholen sluimert in 't gemoed; - door beelderige uitdrukking, genoten heil nogmaals genieten doet, of het verarmd en schier verdord gevoel verfrischt door weelde van weedom; den geest, tijdelijk en lijdelijk, van het aardsche ontvoert op de vleugelen der verbeelding; - boeit door de schildering van bruisenden hartstocht of zalft met woorden van troost en sterkt met hope's zegening. Niets van dit alles biedt dit boek aan; het gunt hem zelfs geen vluchtig kijkje in het tooverpaleis van Duizend en ééne Nacht. Kalm verwittigt de dichter den bezadigden Lezer: