Omroeper.
Finke contra Hoensbroech. - Reeds sedert eenige maanden heeft de gewezen P.S.J. graaf Paul Hoensbroech het tweede deel zijns werks ‘Das Pabstthum in seiner social-kulturellen Wirksamkeit’ uitgegeven.
Eenige beoordeelaars - zooals Das Litterarische Centralblatt, Die Preussischen Jahrbücher, Die theologische Lttteraturzeitung, en het Theologische Litteraturblatt, allen bladen van uitgesproken antikatholieke richting, hebben de ‘wetenschappelijkheid’ van graaf Hoensbroechs bewijsvoering geroemd.
Gelijk het dikwijls gaat met werken die in de eerste plaats partijbelangen verdedigen, is op die wetenschappelijkheid zeer veel af te dingen.
Prof. Dr. Finke, der Universiteit van Freiburg i/B. heeft om der historische waarheid wille, en zonder in godgeleerde vraagstukken te treden, de oppervlakkigheid van Hoensbroechs oordeel, onlangs in de Deutsche Litteraturzeitung klaar aan den dag gesteld, en bewezen hoe de graaf zich slechts vastgehouden heeft aan eenige misbruiken van kerkelijke inrichting om de ‘grootsche werking van 't pausdom’, gelijk Ranke en Mommsen zelven de Kerk karakterizeeren, te vernederen.
Het kostelijkste hierbij is, dat graaf Hoensbroech in zijn katholieken tijd, Dr. Finke beschuldigde van katholiek liberalisme en denzelfden ernstigen geleerden leek thans van te ‘streng kerkelijke’ richting aanklaagt(!)
Prof. Dr. Fincke, te Freiburg i/B. houdt zich bezig met eene geschiedenis van Bonifacius VIII, welke ook in de Belgische woelingen van de 14e eeuw belangrijken invloed uitoefende. De genoemde geleerde heeft daartoe een groot aantal geheel onbekende handschriften, uit Spaansche archieven, gebezigd.
Onkruid onder de tarwe. E.D., in 't eerste Meinummer van Biekorf, klopt onzen meewerker J. Persyn op den duim omdat hij schuimwoorden bezigt. Niet gansch zonder reden. Sommige dier vreemde woorden konnen vermeden worden. Vele zoogezeide taalzuiveraars verdienen echter op de kneukels. Zij zijn gelukkig als kermisvogels als zij er in slagen een taal te schrijven die niemand verstaat, tenzij (misschien!) zij zelf.
Wie wijs geraakt uit de volgende woorden en uitdrukkingen verdient torenwachter te worden van Babel:
Lijfschapkunde, talwikschap, oudstaafselkunde, speeltuigelijke deunschap, deunschappelijke stafgrepen, aardschappelijke grachten, handmare, maatleerhoudende deunkunde, boekstafkundige betrekkingen... Hou! 't is al genoeg!
Wie zou ooit gedacht hebben dat tijdwerk uurwerk, kunstzegging declamatie, deundoorgaand diatonisch moet beteekenen? En is het niet verwonderlijk dat zij wier haren te berge rijzen bij het zien van een Fransch schuimwoord, zonder vrees voor partijdigheid, met de meeste liefde Duitsche schuimwoorden omhelzen?
Of zijn: jaarduizend, daadzaak, ringsom, beleering, boekstaf, enz. misschien woorden die in 't vaderland van Biekorf in den volksmond leven?
‘Hoe jammer dat Vlaamsche bieën uit zulk vreemd onkruid hunnen honing zuigen: 't is een bewijs van verdorven smaak.’ (Biekorf. E.D.)