Dietsche Warande en Belfort. Jaargang 1901
(1901)– [tijdschrift] Dietsche Warande en Belfort– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 343]
| |
De christene vrouw.
Rede, uitgesproken in den Mariakrans te Antwerpen, den 19den Augusti 1901,
| |
[pagina 344]
| |
en het christen-zijn; neen, de verstandige, de edelmoedige zal niet doof blijven voor de stem van den grooten Leo XIII, den grijsaard, den wijzen man, den kloeken wachter en ziener, die op de berghoogten staat van de wereldgeschiedenis, Petrus' opvolger en Christus' plaatsvervanger, die alle strijdbare krachten samenroept om het gevaar af te weren, om het recht van orde, zedelijkheid en waarheid te doen zegepralen. Gij ook, Weledele Vrouwen, gij hadt uwen plicht verstaan, en de kloekmoedige, reeds ziekelijke Hilda Ram zou geerne hare beste krachten, hare laatste, besteden om uwe heilige onderneming te doen begrijpen en te doen opvatten in breeden zin. Hare pen, die meesterlijke, prachtige pen, zou niet meer rusten, die zou schrijven schrift op schrift, en de schrijfster zou elders in vreemde landen gaan opsporen wat zij hier bij studie of ondervinding niet leeren kon. Die toewijding, die zelfopoffering voor uwe beginnende werkzaamheden, voor uwen Mariakrans, dat was haar droom, haar wensch, haar ideaal, hare levenstaak, hare belofte, gewild en gezworen in de ziel. Hoogachtbare Vrouwen, ik heb die edele gevoelens bewonderd, en voornamelijk om die reden heb ik met dankbaarheid aangenomen in deze vergadering het woord te voeren. Ik wilde u geerne aanmoedigen en aanzetten tot hooger bewustzijn van uwe eigenweerde, van uwe macht en van uwe omstandelijke plichten. - Vooraleer nog te spreken van het tegenwoordige, van de huidige maatschappij, laat ons een toepasselijk overzicht nemen in de geschiedenis der volkeren. De vrouw is hare veredeling verschuldigd aan het christendom; alleen door het christendom zal die adel behouden en bewaard blijven. Als eerste gebod heeft de Messias herhaald en verkondigd: ‘Bemin God boven al, en Uwen naaste als U zelven.’ De vrouw is geene verworpelinge, geene slavin, geene mindere: zij is de ‘evennaaste’. De Zaligmaker ook heeft de banden van 't huwelijk geheiligd in hunne onverbreekbare éénheid. Hier moeten wij ons herinneren wat het heidendom geweest is, om de christene weldaad in al hare weerde te beseffen. Bij de Grieken was de kunst vergoddelijkt in de vleeschelijke schoonheid en de wijze Solon heeft geene wetten durven uitveerdigen om de zedeloosheid te beteugelen. | |
[pagina 345]
| |
In het Romeinsche Rijk is de ontucht allengs overheerschend geworden, en wetten zijn gekomen om het overspel te betalen en te onderhouden. De wijsgeeren zelf, - ook de welsprekende Cicero, - verstieten hunne wettige huisvrouw en leefden in vrije liefde. - De vrouw was eene zaak, die men kocht en betaalde; en de vrouw zelve bezat geene eerbaarheid. De Republiek had toegestaan, dat zij de echtscheiding mocht vergen, en dan telde zij de jaren volgens het getal mannen die zij had weggezonden. Hebt gij onlangs het opgehemelde werk gelezen van den Poolschen schrijver? Geene christene dochter kan die voorstellingen der openbare wulpschheid nagaan zonder het schaamrood te gevoelen; daarenboven, het lot der millioenen slaven was het lot der redelooze dieren, en de moederliefde was eene bittere spotternij. De Messias is gekomen, de langbeloofde, en naast Hem zag hij op, vol liefde, vol eerbied, naar zijne maagdelijke moeder Maria. Op het kruis zal hij haar de zending toevertrouwen om te wezen de Koninklijke, de Goddelijke Moeder van 't menschelijk geslacht. Eeuw aan eeuw zal door de wereld de roem en de lof weerklinken van de sterke Vrouw, die aan het diepgezonken menschdom den Verlosser heeft geschonken, den Heiland, den Zaligmaker, Christus haren Goddelijken Zoon heerschend over alle eeuwen in alle eeuwigheid. De kerkvaders, dichters en kunstenaars zullen haar toezingen: ‘Tota pulchra es Maria et macula non est in te,’ de smeekende, geloovige en betrouwende menigte zal haar toeroepen: ‘Troosteres der bedrukten, bid voor ons!’ De volkeren zullen toestroomen, koningen en pausen zullen biddend nederknielen in die bevoorrechte heiligdommen van haren naam, in die prachtige tempels, haar ter eere opgericht. De tijden zijn veranderd. De leering van Christus en het beeld van Maria hebben aan de vrouw den adel van haar wezen teruggeschonken. De vrouw zal komen, edel en fier, in kristene fierheid, als martelares zal zij komen op het bloedig arena van 't Colliseum, en met verachting en trots zal zij de machtige Cesars beschamen, hare oogen gericht op den gekruisten Bruidegom. De vrouw, de kristene, zal staan naast de apostelen en de geloofsverkondigers. De H. Helena zal aan 't Romeinsche rijk een kristenen Keizer schenken, en Constantinus zal eene kristene vrouw op den troon verheffen. De H. Clotildis zal | |
[pagina 346]
| |
aan Chlodwig, den Frankischen Koning, het waar geloof doen omhelzen. Hare kristene kleindochters zullen als koninginnen vertrekken ter beschaving van Engeland en Spanje. Heilige kerkvaders zullen aan de zalige lessen eener godvruchtige moeder hunne gezegende roeping te danken hebben. Aldus getuigen Athanasius, Basilius, Gregorius Nazianzenus en Joannes Chrysostomus. - Gregorius de Groote, Ambrosius en Hiëronymus blijven dankbaar voor de moederlijke bezorgdheid. En zouden wij den H. Augustinus vergeten? Kent gij het beeld niet der H. Monica, in dichterlijk gebed met haren zoon, op den oever der zee? De Heilige Belijder had zijne bekeering en zijnen iever te danken aan de lessen en tranen en verzuchtingen zijner heilige moeder. Naast dezen moederlijken invloed zal het maagdenbeeld als eener verrukkelijke verschijning opdagen. De kloosters zullen bloeien als zoovele prachthoven, met hemelsche bloemen versierd. De geleerdheid zal roemen op eene heilige Theresia, de weldadigheid zal eene Ste Elisabeth voorstellen, en de zelfopoffering zal verwijzen naar gasthuizen en ongeluksoorden, waar de liefdezuster haar werk verricht. Met de Renaissance kwam 't heidensch zedenbederf in de letteren terug; en het Protestantismus heeft in den Bijbel eenen menschelijken uitleg gezocht, die alle uitspattende wulpschheid van den Coran scheen te verrechtveerdigen. Hendrik de Achtste, koning van Engeland, bekwam te Rome niet wat Luther in Duitschland aan zijne volgelingen had toegestaan; en de kerkelijke scheuring ging weldra gepaard met het wangedrag des konings. De Fransche Revolutie zal het later uitbazuinen, in de katholieke landen en overal, dat de mensch volkomen vrijheid geniet. Wee de rampzalige vrouw! Wee de rampzalige kinderen! Wee het rampzalig huisgezin! Het socialismus zal komen om de volle beteekenis te doen verstaan van die walgelijke goddeloosheid, om de heidensche vernedering te doen begrijpen, tot welke de vrouw nogmaals zou kunnen vervallen. De vrouw heeft het recht der zedelijkheid, dat is hare koninklijke weerde; zij moet heerschen in deugdzaamheid op het gemoed en op de ziel van den man, en zij moet waken als een engel bij de wiege van haar kind. Dat is haar koningschap. Zij mag ook dingen naar de eeuwige kroon der maag- | |
[pagina 347]
| |
delijkheid; dat is haar recht, dat is hare onafhankelijkheid en hoogste glorie. Het socialismus verlaagt de vrouw tot een driftig schepsel, onbekwaam voor trouwe, vaste liefde, onbekwaam voor moederlijke zelfopoffering, geschapen voor eenige jaren van schandelijk genot, om dan te verkwijnen van haat en van spijt, zonder hoop en zonder troost, alleen en ellendig. De verwaande wetenschap heeft aan het socialismus de hand gereikt. Zij wil aan de wereld doen gelooven, dat de Kerk van Christus geene waarheid bezit en dus geene zedelijkheid mag opdringen. Hier schijnt de aanval een nieuwe kracht te vinden; maar de Christi-kerk staat op de rots gebouwd, en de poorten der hel zullen tegen haar niets vermogen. In de uiterlijke verdediging heeft ook de menschelijke bemoeiing een aandeel. De katholieke geleerden, en de priesters vooral, zullen deelnemen in den vooruitgang der wetenschap, en het licht der bovennatuurlijke genade zullen zij aantoonen, als het troostelijk flikkerend licht van eene Driekoningenster. Het scheppingsgedacht en de veropenbaring zullen één en onverdeelbaar blijven in den strijd, omdat de God van Waarheid ook de God der Schepping is. Nevens die priesterlijke zending heeft de vrouw hare roeping om de godsdienstige overtuiging te verdedigen, te bewaren en te versterken in huisgezin en maatschappij. Een beruchte socialist heeft met pochende houding in de Kamers te Brussel durven uitroepen: ‘De wetenschap zal de moraal vervangen.’ Hiertegen zullen wij in christene beteekenis deze stelling vooruitzetten: ‘Beter onderricht, wetenschap voor de vrouw: de moraal moet er bij winnen.’ De jonge dochter van den hoogeren stand moet weten en kennen; zij moet oordeelen met klaren zin, want de jeugd rond haar is vol leugen en bedrog en vol lichtzinnigheid. Helaas! de opvoeding is niet geschikt naar de vereischten van den tijd. Zij is niet volgens de ware, ernstige belangen van 't werkelijk leven. 't Is meestal bluf en blaai en Fransche mode. Er is meer noodig dan complimentenboeken en danslessen; maar helaas! de geest blijft nu dikwijls ijdel en ledig. ‘De vrouw kent geene redeneering; ze weet niets!’ Dat is eigenlijk het veel beteekend compliment, hetwelk haar, in de fijne salons, met zooveel plichtpleging wordt aangeboden. En waarlijk, denken en doorgronden, dit kent zij niet. Haar | |
[pagina 348]
| |
spiegel is de leermeester, hypnotiseerend voor eigenwaan. Haar velo, dat is de vooruitgang. 't Is eene verachting, wanneer de lichtzinnige dochter enkel op lichtzinnigheid wordt onthaald; maar zij gevoelt het niet. En welk zijn de gevolgen? Zij schenkt hare hand en haar levensbestaan den meestbiedende in huichelarij en in zoogezegde geestigheden. De ontgoocheling komt te laat. En wat bezit die vrouw tot waarborg van haar christen-zijn? De eerste beschimping doet wankelen. En wat kan die moeder later om haar kind te sterken en te vrijwaren tegen het bederf. Kan zij een redmiddel vinden in hart of in geest? De vrouw, met hare zachte verstandelijkheid, zou heerschen op den man, zij zou hem eerlijk doen blijven, of terugbrengen tot plichtbesef; en het kind zou aan zijne moeder geluk en godsdienst verschuldigd zijn. Weledele vrouwen, mag ik U vragen, dat gij op uw studieprogramma deze vraag zoudt aanteekenen: ‘Welke middelen zijn er te beramen om het vrouwelijk onderwijs te doen winnen in degelijkheid?’ Deze vraag heb ik u toegestuurd in den naam van onze overledene dichteres. 't Was haar wensch en hare overtuiging, en in weemoedigen toon spreekt dat verlangen en dat verwijt uit menige van hare nagelaten schriften. Laat mij hulde brengen aan dat Hooger Onderricht, waar geleerde professors de wetenschap toegankelijk maken voor de Antwerpsche vrouwen van hoogeren stand. Naast Mejuffrouw Maria Elisa Belpaire, was het nogmaals Mathilde Ramboux die voor deze verdienstelijke instelling hare genegenheid liet blijken. In het opkomende féminisme ligt er waarschijnlijk eene overdrijving; maar zelfs eenige kennis van rechten en van geneeskunde zou de vrouw voor de vrouw toch met voordeel kunnen benuttigen, indien de voorafgaande studiën geen bijzonder gevaar opleverden. Over het vraagpunt der hoogere ontwikkeling wil ik eenige woorden van Mgr. Spalding aanhalen. ‘Willen wij een ras hebben van verlichte, edele en brave menschen, zoo moeten wij aan de vrouw de beste opvoeding verstrekken waarvoor zij vatbaar is. Zij heeft hetzelfde recht als de man alles te worden wat zij kan, alles te weten wat kan geweten zijn, alles te doen wat billijk, rechtvaardig en goed is. De zielen hebben geen geslacht. Indien wij de | |
[pagina 349]
| |
helft van het ras onwetend laten, hoe zullen wij hopen de andere helft in het licht van waarheid en liefde op te heffen? Laat het verstandelijk vermogen der vrouw aangroeien, laat haren invloed toenemen, en steeds meer zal zij haren man ter zijde staan in zijn strijden om Gods wil te doen zegevieren.’ Tot hiertoe heb ik voornamelijk gesproken van de vrouw in den hoogeren stand, laat mij hier een woord bijvoegen over de noodzakelijke betrekkingen met de mindere klas. Hoogachtbare Dames, ik weet dat gij plichtig zijt, - toch velen onder u, - ik weet dat gij leeft in dwaling, in vooroordeel, en mijn verwijt zoudt ge nog voor eene vleierij kunnen aannemen: ‘Mademoiselle n'a pas l'habitude de parler le flamand, je suppose?...’ En zij lacht, en ze is blij, ze neemt het op voor een lief complimentje. De opvoeding is er de schuld van, ja, maar de ijdelheid zit er ook wel tusschen. Geerne breng ik nogmaals hulde aan de Vlaamsche schrijfster, aan Hilda Ram, die nooit hare Vlaamsche overtuiging heeft verloochend en die zoovele perelen heeft bijgebracht aan de kroon der echt-nationale letteren. ‘Geen rijker kroon
Dan eigen schoon!’
En ons Antwerpen blijft toch nog een Vlaamsche stad. ‘Maar die Fransche geest brengt eene klove tusschen het volk.’ En die scheuring zal de kracht van ons volk ontzenuwen, 't is een droevig schouwspel. De mindere, de lagere klas verstaat genoeg om de verachting te begrijpen die haar te dikwijls in de Fransche taal uit de hoogte wordt toegeslingerd; bij den brave is dat eene pijnlijke wonde in 't hart, bij den goddeloozen wroeter is de grijnslach en een helsche bedreiging zijn Vlaamsch-vloekend antwoord. Weledele Dames, niet tegen U heb ik die bitsige taal gevoerd; want gij bemint ons volk gij deelt den schimplach niet, en is uw tale dikwijls Fransch, uw hart en uw geest zijn toch immer Vlaamsch. Daarom, gegroet met eerbied, en hartelijk dank, in name van onzen kristen-Vlaamschen, ouden stam. Antwerpsche vrouwen, gij die er tijd voor hebt, gij die | |
[pagina 350]
| |
bekwaamheid bezit, gij die misschien door de fortuin zoo rijkelijk zijt begunstigd, leeft niet enkel voor uw eigen, gaat tot het volk en roept het volk tot U. ‘Een hartelijk woord, goed geplaatst, kan dikwijls meer te weeg brengen dan eene gansche redevoering.’ Tot begin en tot uitbreiding van een deel uwer opgevatte werkzaamheden, schreef Hilda Ram op datum van 3den Mei 1900, een Ontwerp voor Raad en Hulp aan vrouwen, onder bescherming van Antwerpens goeden Engel, Constance Teichmann. Dat stuk moet bewaard blijven, en dadelijk wil ik het Ued. voorlezen; doch de uitgesproken naam van Juffrouw Teichmann brengt mij eene herinnering voor den geest, die ik niet voorbij kan. Antwerpen kent het beeld van zijnen ‘Goeden Engel.’ Dit vrouwenbeeld is met lichtstralen omgeven. Duizenden monden en duizenden harten blijven dankbaar en noemen Constance Teichmann ‘eene heilige.’ Hilda Ram heeft die edele figuur geteekend, groot en grootsch in de eenvoudigheid; en waar de dichteres de liefdevolle uitdrukking van het mindere volk wil verklanken, daar dreunt er een hartelied, ingrijpend als een gloriezang. Den lijkwagen heb ik in de Markgravenlei zien voorbijtrekken. De volksmassa was eene menigte van duizenden en tienduizenden. Het katholieke Antwerpen bracht eene stille - droevige hulde. In den breeden langen stoet achter de bedrukte familie heb ik wereldberoemde geleerden en kunstenaars bemerkt, doch op de zijkanten der straat heb ik schamele arme vrouwen zien staan, weenende, met hunne kinderen aan de hand, ik heb er werklieden gezien, met blauwen kiel, die daar bleven staan, teruggedrongen, maar toch op de eerste rij, forsche ruwe mannen, die met hunne vereelte hand de tranen uit de oogen wischten. Juffrouw Teichmann was van hoogen stand, hare opvoeding was verzorgd en volledig; zij was eene geleerde, eene kunstenares vooral; maar toch ging zij tot het volk, niet alleen met een ‘misereor’ op de lippen, met een uiterlijk medelijden, doch met een gevoel van liefde, dat deelde in smarten en rampen, - met een woord uit de ziel, dat troostte en opbeurde, - met eene dadigheid, die persoonlijke hulp aanbood en den overvloed van haar rijke fortuin niet spaarde. Haar naam blijft u zeker lief, en haar voorbeeld zult gij niet vergeten. | |
[pagina 351]
| |
Geerne bracht ik die zalige herinneringen in 't midden, nu ik het Ontwerp lees voor Raad en Hulp aan vrouwen. | |
Ontwerp van eene vereeniging.
| |
[pagina 352]
| |
gerust te zijn met volledige inlichtingen aangaande alle bestaande middelen, tot hulp en steun van jonge meisjes, vrouwen, weduwen, zoowel die door officieële liefdadigheid aangeboden worden (door staat, provincie en gemeente) als door de niet officieële: kostelooze raadplegingen bij dokters en advokaten, het werk der kleeding, der huwelijken enz. Ook over alles wat scholen, patronagiën, spaarkassen betreft weten zij uitleg te geven. Zijn ze niet op de hoogte van wat hun gevraagd wordt, zoo verzoeken ze hunne klante terug te komen en gaan zelven op inlichting uit. Steeds zijn ze gereed brieven te schrijven en andere kleine diensten te bewijzen, doen hun best om kosteloos deftige meisjes en vrouwen in deftige betrekkingen aan te bevelen, zorgen dat fatsoenlijke alleenstaande vrouwen onder dak geraken, enz., enz..... Alles aanhalen wat behoeftige vrouwen kunnen vragen is niet mogelijk; 't is beter ineens te zeggen dat ze alles kunnen vragen wat mogelijk is. Maar wie bijzonder genoodigd worden zich tot Raad en Hulp te wenden, zijn de hulpvaardige vrouwen. Wie, zelve arm en behoeftig, toch om Gods wille iets doen wil in een ledig uurken, zullen wij zenden in een huishouden vol kinderen en geen geld, waar niet gekuischt noch geschuurd wordt, zoo moeder de vrouw het zelve doen moet. Wie, wat geleerdheid bezittend, die gaarne gebruiken zou tot andermans nut, zullen wij eene winkelierster of stieldoenster aanwijzen, die niet in staat is zelve boek te houden of rekeningen te schrijven, ofwel een half kreupel sukkeltje, dat toch zoo gaarne een straatje om zou gaan, maar die niemand aan zijnen arm wil nemen - Wie door droefheid en verlies van nabestaanden gekweld, niet wegdenken kan van zijn leed, zullen wij een huis aanwijzen, waar zieken en droeven opbeuring en zorg behoeven, en, met anderen te troosten, zal zij zoo niet de blijdschap dan toch den vrede wedervinden. - Wie hoofd noch handen, maar alleen een goed hart heeft, zullen wij vragen zich een kwijnend kindje aan te trekken, dat ze dagelijks bezoeken en opwekken zal, met wat te vertellen of wat voor te zingen, en, wie weet, aleens in haar gerij een toertje te gunnen. - Wie, alleen zijnde, te kort schiet aan genegenheid en vriendschap, wijzen wij het middel aan om ergens in huis de goede engel te worden. Och! er wachten er zoovelen op een goeden engel, die hen al eens een vriendelijk woord gunnen zou en wat verheffenden omgang. | |
[pagina 353]
| |
Wie in hetzelfde vak of dezelfde kunst werkzaam zijn brengen wij in betrekking met malkander. Wie tot uitboeting van vroeger kwaad of door aandrift tot meerder goed, groote offers wil brengen, bevelen wij het nachtelijk bewaken van zieken of de verpleging van gewonden aan. Wie door de jaren beroofd van genoeglijk huisverkeer haar leven wat aan wil vullen, vertrouwen wij de zorg voor moederlooze kinderen, die, schoon niet door armoede gekweld, toch behoeftig zijn aan wat de jeugd niet kan ontberen: blijheid en goede leiding. Och! en kwam aleens iemand tot ons, die met geld iets blijvens wilde stichten, voor 't goede harer geslachtgenooten, wat zouden wij niet te vragen hebben! Lokalen, waar 's winters vuur en licht voor niet te krijgen waren, waar de kinderen hun schoolwerk konden maken en de jonge meisjes haar naai- of breiwerk verrichten, waar de laatste, goed geborgen en van de straat afgehouden, aleens wat goede aantrekkelijke lezing hoorden, en schoone liedekens leerden. Werkinrichtingen, (zooals de tapijtweverij in St. Eligius,) waar meisjes van 12 tot 20 jaar een stiel zouden leeren, die hun het dagelijksch brood verschaft in een onbedorven midden. Goedkoope, ja kostelooze badhuizen, om vervuiling en ziekte tegen te gaan. Huizen waar alle werkelooze vrouwen aangenomen werden en als loon hunne maaltijden zouden ontvangen, of ook zouden betaald worden, indien men er werk te doen bracht tegen een matig loon. En hoevele schoone ondernemingen kunnen nog gesticht worden door samenwerking van bekwame en welbedachte met rijke en weldadige personen. Doch reeds te veel inbreuk is er gemaakt op het wenschelijke. Goed ware het te beginnen met wat thans mogelijk is, d.i. het stichten van de Vereeniging: ‘Raad en Hulp voor vrouwen’ en het in voege brengen van de raadpleging. Zoo iedere parochie daartoe een lokaal wilde bestemmen, al ware 't, om te beginnen, de katholieke meisjesschool, wanneer ze vrij is: Woensdag en Zondag namiddag. Dan zou het volk al seffens verstaan van welke zijde deze poging tot zijn welzijn uitgaat. En het valt niet te betwijfelen of in iedere parochie genoegzaam personen gevonden worden welke zich daaraan toewijden. Ze zouden natuurlijk allen elkander helpen en alzoo 't werk veel verlichten. Ook zouden ze niet | |
[pagina 354]
| |
een der bestaande liefdadigheidswerken in den weg loopen, vermits het bijzonderste doel is die te doen kennen en uit te breidenGa naar voetnoot(1). Hilda Ram, gij waart eene oprechte ziel, ik bewonder uwe zelfopoffering, uw verregaande christene liefde voor den evennaaste. Breed is uw gedacht: de nieuwigheid en de uitbreiding zijn toch geene verbrokkeling der krachten, uw ontwerp brengt eenheid, steun en verband. Ik durf hopen, dat de Heer uw streven heeft beloond, met eeuwigen loon, en dat Hij ook op aarde uw werk niet onbekroond zal laten. Veel is er tot stand gekomen, veel meer nog moet er geschieden.
Mevrouwen en Mijne Heeren,
Ik heb gesproken over Mathilde Ramboux in hare werking voor den Mariakrans, laat er mij nog een woord bijvoegen over deze letterkundige, helaas te vroeg, al te vroeg aan ons herwordend Vlaanderen ontrukt. De kunst van Hilda Ram is geen behendig nadoen, 't is geen typeeren en schilderen volgens de lessen eener school, zij is gansch eigenaardig, vrouwelijk teeder en vrouwelijk sterk; zij heeft de natuur en 't leven afgezien, en die fijnere opmerkzaamheid geeft overal juiste, licht-glimmende tinten en kleuren. De eenvoudigheid is meestal de gelukkige stempel van hare verstandige poëzie. ‘Het kenmerk van Hilda Ram's gedichten, is vooreerst de groote kieschheid in de keuze der onderwerpen.’ Dit was het oordeel van den keurraad die in 1890, met algemeene stemmen, haar den vijfjaarlijkschen prijs toekende. Zij beschreef het burgerlijk leven in echt Vlaamsche tafereelen, naar werkelijkheid, doch met eerbied, ik zeg: met liefde. Het realisme moet ook niet ontaarden in walg en spotternij. De kunst vraagt naar waarheid, maar eerst en vooral naar edele, reine schoonheid. De kunst, de groote kunst moet genietbaar blijven, en goddank! dat is nog de wensch en de wil en de wet van ons dichterlijk Vlaamsche volk. Hilda Ram leefde met het volk en voor het volk, ook in hare zinderende, schilderende kunst. | |
[pagina 355]
| |
Zij was de Vlaamsche vrouw, in ziel en gemoed, in haten en beminnen, in al hare eenvoudigheid en in gansch haar wezen, 't verdient opmerking dat zij de eenvoudigheid verkoos, als een dichterlijk sieraad boven alle andere, in een tijd wanneer het praalvertoog en de declamatorische weemoed nog zoo hoog in achting stonden. Zij heeft die nieuwe richting aangeduid, en op de baan is zij vooruitgestapt. In hare laatste jaren wilde zij uitdrukkelijk het sociaal en christen godacht in kunstvorm doen gloren. Hoe spijtig voor het goede, geloovige, kunstrijke Vlaanderen, dat de gevierde dichteres haar standaardwerk niet heeft kunnen voltooien! Bij deze pijnlijke gedachte blijft er slechts één woord, dat ook de ziekelijke stervende kunstenares gedurig op de lippen had: ‘Heere God, dat uw wil geschiede!’ Om te eindigen mag ik een woord aanhalen over ons Vlaamsche volk, voor wiens geluk en behoud, gij, Weledele Dames, uwe liefdadigheid zult uitoefenen. ‘Dat volk zit vol wordend goed en vol wachtend kwaad.’ De toekomst zal wezen wat het volk zal zijn. Als het wild-woest wordende volk zijne macht gebruikt en geene plichten niet meer kent, dan zullen er rampen woelen over België, wraakroepend, bloedstroomend en verdelgend. Wij leven te gerust, wij Vlamingen, en wij denken nog niet dat aan den zuiderkant van de Vlaamsche taalgrens het vaderland verloren is. Moeten ook onze Vlaamsche steden allengskens overgaan in de macht van het socialismus, dan is het de ondergang van België. Ons dierbaar vaderland, het gelukkigste land der wereld, zal verzinken in ongeluk en ellende, zoohaast onze Vlaamsche katholieke provinciën ontaarden: en daarom waakt en bewaart! Dat uw Mariakrans eene verdediging weze voor de gansche stad Antwerpen, dat het ontwerp van zaliger Mathilde Ramboux al de edelmoedige zielen moge vereenigen, en dat het opbloeiende werk moge voortzetten overal waar het kan van dienste zijn. Uwe edelmoedigheid, uwe zelfopoffering, uw medelijden en uwe liefde voor den evennaaste zult gij niet sparen; en de zegen des Heeren zij met U. |
|