Dietsche Warande en Belfort. Jaargang 1901
(1901)– [tijdschrift] Dietsche Warande en Belfort– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 494]
| |
De Engelsche martelaars onder Hendrik VIII en Elisabeth (1535-1583).Eene bijdrage tot de kerkelijke geschiedenis der XVIe eeuw
| |
[pagina 495]
| |
Richard Fetherstone, Jan Larke en de leek Germaan Gardiner tot de zalige bloedgetuigen, die onder Hendrik VIII leden. Van de martelaars, die onder zijne dochter Elisabeth stierven, verleende het decreet der Ritencongregatie aan de volgende de eer der gelukzaligheid: 16 wereldlijke priesters, namelijk; Cuthbert Mayne, Everhart Hanse, Rudolf Sherwin, Jan Payne, Thomas Ford, Jan Short, Robert Johnson, Willem Filby, Lucas Kirby, Laurens Richardson, Willem Lacy. Richard Kirkman, Jakob Hudson of Thomson, Willem Hart, Richard Thirkeld en Plumtree, verder vijf priesters des gezelschaps van Jezus: Jan Nelson, Thomas Woodhouse, Edmond Campion, Alexander Briant en Thomas Cottam, eindelijk de leeken Jan Storey, doctor in de beide rechten, Jan Felton en Thomas Sherwood. Er zijn in Engeland, van 1535 tot 1681, 261 martelaars voor het Roomsch katholiek geloof gestorven; doch alleen de bovenstaande waren tot dan toe op de vereering der altaren kunnen toegelaten worden. Een later decreet en wel van den 13 Mei 1895 laat nog de vereering toe van acht eerwaardige dienaars Gods, die onder Hendrik VIII stierven, alsmede van Sir Hendrik Percy, graaf van Northumberland, die onder Elisabeth onthoofd werd. Het is het leven dezer gelukzaligen, hetwelk Pater Spilmann S.J., in de voor ons liggende twee deelen, met zooveel nauwkeurigheid als eenvoud beschrijft. Het is het laatste, maar ook het beste werk, dat over den godsdienstigen toestand van Engeland in de XVIe eeuw, verschenen is. Het is ons onmogelijk hier eene ontleding of enkel eene bespreking dezer levens neer te schrijven; alleen zullen wij ons eenige aanhalingen veroorloven over cardinaal Fisher, Thomas Morus en Pater Campion.
Tot aan zijne afbreuk met de kerk was Hendrik VIII bevriend met den bisschop van Rochester; maar toen deze tegenover hem de partij van Catharina van Arragon dorst nemen en hem ook den titel van opperhoofd der kerk in Engeland bestreed, maakte de vriendschap plaats voor vijandschap en wraakzucht; men deed eerst eene poging om Fisher te vergiftigen, maar die mislukte; daarna werd hij gevangen gezet met zijnen vriend Thomas More, daar beiden weigerden den opvolgingseed af te leggen. De Paus Paulus III dacht dat hij den bisschop voor den marteldood, dien de achttien Karthuizers reeds onderstaan hadden, zou kunnen redden hebben met hem den cardinaalshoed te schenken; maar dit weerhield Hendrik VIII niet: de cardinaal werd integendeel voor het gerecht gedaagd, waar hij zich glansrijk verdedigde; doch dit ook baatte niet. Hij was zijn heel leven lang een voorbeeld aller deugden geweest en hij stierf, uitgemergeld door allerlei wreedheden. Zijn lijk werd onteerd ‘en nu lag deze man, dien de Paus nog zooeven het sieraad en den smuk des Clerus zijns lands en der gansche wereld genoemd had, onthoofd op Tower-hill! | |
[pagina 496]
| |
‘Het was de 22 juni, de dag, op welken Engelands eerste martelaar, de H. Albaan, ook door onthoofding de martelkroon verkregen had en op welken toen nog gansch Engeland het feest zijns eersten martelaars beging. Tot 's avonds bleef het eerwaardig lijk des kerkvoogds, van alle kleeding beroofd en aan de blikken des gepeupels blootgesteld, op de plaats der halsrechting liggen. Zoo was de wil des Konings. Bij nacht werd het door de beulen naar het in de nabijheid van Tower-hill gelegen kerkhof der Allerheiligenkerk gebracht en zonder lijkkist noch lijkdoek begraven. Eerst later vond het zijne rustplaats in de kapel des Towers aan de zijde zijns strijdgenoots, des zaligen Thomas More. Het hoofd bleef echter op eene lans gestoken 14 dagen lang op Londonbrug tentoongesteld-Waarschijnlijk hingen daar op die bewegingsvolle brug tegelijkertijd nog de hoofden en ledematen der drij karthuizer-monniken, Ermew, Middlemore en Newdigate, die weinig dagen te voren gehalsrecht waren. Geen mensch waagde het die trofeën der dwingelandij te verwijderen. Eindelijk werd het hoofd des zaligen bloedgetuigen, dat in plaats van te verrotten, immer schooner en lieflijker moet geworden zijn, in de Theems geworpen’Ga naar voetnoot(1). Hetzelfde lot onderging Thomas More, Fishers en aller humanisten vriend, en ook die des konings, welke voor zijn huwelijk met Anna Bollyn geheel vertrouwelijk met hem omging. Daar hij den eed, van hem, door den koning geëischt, evenmin als Fisher, afleggen wilde, legde hij zijne kanselierswaardigheid neder en wachtte den storm af. Hij werd ook weldra in den Tower opgesloten en daar met alle lagen en listen bestoken; doch hij bleef standvastig in zijn geloof volharden. Pijnlijk was het afscheid der zijnen van hunnen teergeliefden vader. Fisher was zoo uitgemergeld en zoo zwak, dat men hem naar het schavot slepen moest; doch Thomas ging met een rood kruis in de hand en dikwijls de oogen ten hemel verheffend. Op het schavot liet men hem tot het volk niet spreken, en als zijn hoofd gevallen was wierd het waarschijnlijk nevens dat des bisschops aan het gezicht van duizenden op Londonbrug uitgestoken, en dat het na veertien dagen ook niet in de Theems gesmeten wierd, is alleen aan den moed zijner dochter Margareta te danken. Deze wist het lijk haars zaligen vaders in de kapel van St Peetersbanden waardig te begraven en deed ook het overschot des zaligen bisschops van Rochester uit het kerkhof der Allerheiligenkerk opgraven en nevens haren vader leggen. Ook wist zij het hoofd haars vaders te bemachtigen en het in zijn graf te leggen. De dood van Thomas More baarde in Europa nog meer smart en verontwaardiging dan het bloedig einde des gelukzaligen Fishers. | |
[pagina 497]
| |
Erasmus, de leider der humanisten vooral, die met beide mannen persoonlijk bekend en bevriend was, drukte welsprekend zijne smart uit. Hij vergeleek de daad van Hendrik VIII met Neros veroordeeling zijns leeraars Seneca, en schieef over More: ‘De dood van Thomas Morus beklagen ook degenen, wier meening hij uit alle kracht bestreed. Zoo groot was tegen allen de oprechtheid diens mans, zoo groot zijne minzaamheid, zoo groot zijne goedheid - zijne goedheid, deze grondtrek zijns karakters, heeft zijn aandenken zoo diep in aller harten geprent, dat allen hem als eenen vader, als eenen broeder beweenen. Ik zelf zag de tranen veler, welke More nooit gezien, noch van hem ergens eene weldaad ontvangen hadden. En terwijl ik dit schrijf vlieten ook mijne tranen; ik mag ze afweren zooveel ik wil. Hoevele edele harten heeft die gerechtsbijl verwond, onder welke Mores hoofd viel’. Ook in Duitschland sprak spoedig een der geleerdste mannen, als woordvoerder der openbare meening, zijn oordeel over Hendriks bloeddaad en over den man uit, die hem ten offer gevallen was. ‘Welken lof en welk voordeel kon u dan de wreedherd aanbrengen, welke gij aan Thomas Morus pleegdet?’ vraagt Cochlaeus aan Rijkaart Sampson, die de halsrechting verdedigen wilde. ‘Hij was een man, die allen wegens zijne beschaafdheid, zijne zeden, zijne vriendelijkheid, vroolijkheid, welsprekendheid, voorzichtigheid en onschuld, wegens zijne begaafdheden en geleerdheid loofden, beminden en bewonderden; die daarenboven als hoogste rechter, als vriend des konings met onderscheiding van jongsaf het gemeenebest gediend had; die 's konings lasten als gezant glanzend vervuld had en nu op de grens des ouderdoms in zijne vergrijsde haren voor allen eerbiedwaardig daarstond. Met eer door den koning van zijn ambt ontheven, leefde hij als privaat persoon te huis met zijne gade, zijne kinderen en kleinkinderen, geener misdaad schuldig noch slechts verdacht; niemand legde hij lagen, niemand viel hij lastig, maar voor allen was hij dienstvaardig, mild en vriendelijk. En dezen man hebt gij met geweld zijn huis ontvoerd, hem den trouwen kring der zijnen, met welke hij het eenvoudige leven eens vromen wijzen leidde, ontrukt, en dat uit geen anderen grond dan dat hij uwe schanddaden niet billijken wilde, wat hem zijn geweten, de vreeze Gods en zijn zielenheil verbood. Gelooft gij wel of zulke euveldaad immer de billijking der menschen vindt of vinden zal? Nimmer! U zelven hebt gij meer benadeeld dan hem. U hebt gij tot moordenaars gemaakt, en zijn onschuldig bloed, dat gij vergoot, gefuigt tegen u in eeuwigheid. Hem echter hebt gij voor God, voor alle hemelsche heirscharen en voor alle menschen tot eenen met eer en roem bekroonden martelaar gemaakt. Met God leeft en heerscht hij in eeuwigheid, terwijl gij de vlek uwer schuld en schande nooit uitdelgen zult.’ Zoo oordeelden de tijdgenooten, zoo de nakomelingschap, en thans | |
[pagina 498]
| |
zien wij More en zijne makkers ook door de kerk met de martelaarskroon gesmukt.
Edmond Campion werd den 25 Februari 1540 te Londen geboren. Zijne ouders waren niet rijk en daarenboven stierf zijn vader toen hij nog zeer jong was. Het koopmansgild trok echter den knaap aan en liet hem de Latijnsche school van Christ-Church in Londen bezoeken; als hij dertien jaar oud was stond hij gekend als de beste scholier van heel Londen, en als dusdanig viel hem de eer te beurt Koningin Maria bij hare plechtige intrede in Londen te begroeten. De Koningin was zeer voldaan over de wijze, waarop de knaap zich van zijne taak gekweten had en de Lord Mayor van Londen, Thomas White, nam hem in het door hem gesticht College van St John te Oxford op. Toen zijn weldoener in 1564 stierf, hield hij op dezen eene Latijnsche lijkrede, die zeer bewonderd werd en ons behouden is gebleven. In 1566 bezocht Koningin Elisabeth de hoogeschool van Oxford en het was nogmaals Campion, die haar in naam der universiteit begroette; hij werd door haar aan hare gunstelingen Leicester en William Cecil aanbevolen. Hem stond dus eene schoone toekomst open. Maar om nu zijne akademische graden te erlangen, moest hij den supremaatseed afleggen, die hem van de kerk afscheurde, te meer zijn omgang met den anglikaanschen bisschop Richard Cheney, die alhoewel van harte katholiek, toch meende dat men zich in den staatsgodsdienst schikken kon, bracht Campion zoover dat hij zich overreden liet en de anglikaansche diakenwijding ontving. Cheney wenschte hem zijnen opvolger als bisschop van Gloucester te zien. Deze wijding werd het keerpunt in zijn leven; hij zag weldra den misstap in, dien hij begaan had, en nu kon het aandringen zijner vrienden hem niet meer bewegen verder te schrijden; hij verliet Oxford en ging naar Ierland; waar hij aan de hoogeschool van Dublin een leeraarsambt aannam en als katholiek leefde. Daar schreef hij eene Geschiedenis van Ierland, die als een model van Engelsche proza aanzien wordt. Daarna deed hij opnieuw openlijk belijdenis van het katholiek geloof; toen dit bekend was, werden gendarmen gezonden om hem aan te houden; doch hij vlood naar Londen, waar hij onder den naam van Mr. Patrick vertoefde. Hij woonde er de veroordeeling des gelukzaligen Storey bij en besloot naar Vlaanderen te vluchten (1571). Hij kwam in het seminarie van Doway aan, waar hij door zijne oude Oxfordervrienden en Dr Allen met opene armen ontvangen werd. Hier studeerde hij godgeleerdheid, ontving er de kleine orden en het subdiakonaat. Vandaar trok hij als pelgrim te voet naar Rome, waar hij in het Gezelschap van Jezus trad, in de Oostenrijksche provincie opgenomen en te Praag priester gewijd werd. Daar onderwees, predikte en schreef hij, en trok er weldra de alge- | |
[pagina 499]
| |
meene aandacht. Hij verbleef er tot in Maart 1580, wanneer hij bevel kreeg naar Rome weer te keeren. Daar ontving hij met Pater Persons (als overste) van den Paus de grootste volmacht en met nog drij anderen zetten zij zich op reis naar Engeland over Bologna, Meiland, Genf en vandaar naar Riemen (Reims); doch eer over te steken, besloten zij dit niet te samen, maar afzonderlijk te doen; omdat zij vernamen dat de Koningin eene proclamatie uitgevaardigd had, waarin beweerd werd dat de Paus, de Koning van Spanje, de hertog van Florentie en andere katholieke vorsten een verbond hadden aangegaan om in Engeland te vallen en dat dit aangestookt was door hare onderdanen in het buitenland. Het gelukte hun onder vermommingen in Engeland te geraken en reeds den 29 Juni predikte Campion in Londen, en zijne toehoorders waren zoo verrukt, dat zij overtuigd waren, dat alle wankelende katholieken en eerlijke protestanten, die dezen predikant hoorden, moesten voor den katholieken godsdienst gewonnen zijn. De roem des redenaars verbreidde zich als een loopend vuur, vooral in katholieke kringen; allen wilden hem zien, hooren, spreken. Weldra was natuurlijk het Privy Council er van onderricht en al de zendelingen moesten zich schuil houden. Twee dezer werden weldia verraden en gevangen en het hing slechts van het toeval af dat eene geheele vergadering van priesters, in Southwark gehouden, niet ondekt werd; maar een nieuw edikt werd tegen alle seminaarpriesters, jezuieten en hunne helpers uitgevaardigd, en het parlement bijeengeroepen! Hier herhaalde Sir Walter Mildmay voor de tiende maal eene redevoering, welke de ongerijmdste beschuldigingen tegen alle katholieken bevatte en strengere strafwetten werden door beide huizen gestemd. Toen ontstond in Londen de Gilbert's vereeniging, uit katholieke jongelingen van voornamen stand, welke besloten zuinig en karig te leven en het overige hunner inkomsten tot onderhoud der missionnarissen te besteden; want zonder de hulp van dit gezelschap ware het den zendelingen niet mogelijk geweest iets te verrichten. Deze leidden hen van de eene katholieke familie tot de andere, waar gewoonlijk des nachts vergaderd, gepredikt, gebiecht en mis gelezen werd. Zij bleven gewoonlijk maar eenen dag op dezelfde plaats en daar zij tot het uiterste moesten bereid zijn, stelden Persons en Campion eene verklaring of testament op, hetwelk zij besloten altijd bij zich te dragen voor het geval van aanhouding; ongelukkig gaf Campion zijne verklaring aan Thomas Pound af; deze werd gevangen en gaf ze eenen anderen over; deze eenen derde en eindelijk werd de verklaring openbaar gemaakt, gansch tegen den wil des gelukzaligen. Hij zegde daarin onder ander: ‘Ter eere Gods en volgens uw goedachten vraag ik in allen ootmoed een drijvuldig gehoor: ten eerste aan U Heeren, voor wie ik over den godsdienst spreken zal, in zooverre deze het welzijn van den Staat en U, Edele Heeren, betreft. Ten tweede, en hierop komt het bijzonder aan, bij de Doctoren, Meesters en uitgelezen ledematen beider hooge- | |
[pagina 500]
| |
scholen; ik wil het voor deze ondernemen het geloof onzer katholieke kerk, door onwederleglijke bewijzen uit de heilige Schrift, de kerkvergadeiingen, de vaders, de geschiedenis, door verstandelijke en zedelijke grondbeginselen te verdedigen. Een derde gehoor vraag ik aan de geleerden in het kanoniek en burgerlijk recht en voor hen wil ik genoemd geloof uit de wijsheid der nog in kracht en oefening zijnde wetten bewijzen’. Elisabeth en de tegenstrevers waren woedend over deze uitdaging en een predikant, Dr Charke, schreef eene wederlegging der verklaring en dit zette P. Campion aan een Latijnsch schrift aan de leerlingen der beide hoogescholen te richten, waarvan de titel luidde: Tien gronden op welke Edmond Campion den predikanten der anglikaarnsche kerk den kamp over de geloofsleer aanbood. Eene inleiding, aan de studenten der beide hoogescholen gericht, vermeldt dat zijne verklaring tegen zijnen wil openbaar is gemaakt geworden; maar dat de tegenstrevers in plaats van den voorgeslagen kamp aan te gaan met de woorden: ‘Wij nemen uwe voorwaarden aan; de Koningin geeft u vrijgeleide, komt, zij slechts schreeuwen: Jezuiet! opstandeling! onbeschaamde! verrader! Dat is belachelijk.’ Hij wil hun thans de gronden blootleggen, die hem den moed tot de uitdaging gegeven hebben; zij spruiten voort niet uit zijn talent of zijne wetenschap; maar uit de overtuigende waarheid zijner zaak. Gedood kan hij worden, overwonnen niet. Dit schrift had een buitengewoon gevolg, waartoe de kernige, aangrijpende stijl van Campion niet weinig bijdroeg. Helaas! drij weken na de uitgaaf der tien gronden lag hij reeds in ketens. Hij werd met anderen gevangen en in triomf Londen binnen gebracht; men had hem de ellebogen op den rug, de handen op de borst en de voeten onder den buik des paards te samen gebonden. Op zijnen hoed plaatste men een papier, waarop te lezen stond: ‘Campion, de oproerigste Jezuiet’. Het gemeene volk gaapte, hoonde en giegelde, maar de verstandige lieden lachten niet, zij waren bedroefd Engeland zoo diep in de barbaarsheid verzonken te zien. Doch eens in den Tower werd hij gedurende vijf dagen met vriendelijkheid, ja met onderscheiding behandeld; men beloofde hem alles, zelfs het aartsbisdom Kantelberg, als hij maar wilde afzweren, en Elisabeth zelf, die hem van Oxford uit niet vergeten had, stond op eens onverwachts voor hem en beproefde hem over te halen, doch te vergeefs; daarna werd hij op de pijnbank gelegd en dan tot den redetwist, dien hij gevraagd had, toegelaten, en Campion, door de foltering uitgeput, op eenen schemel gezeten, zonder boeken, zonder steun, had zich te verdedigen tegen de voornaamste geleerden onder de protestanten, en hij deed het zoo glansrijk, dat zijne tegenstrevers later bekenden, dat hij den zege over hen behaald had; later volgden nieuwe redetwisten en nieuwe folteringen. Eindelijk den 20 November 1581 begon het rechtsgeding en dit | |
[pagina 501]
| |
liep insgelijk tot schande der rechters af. Campion verdedigde zich zoo juist, zoo gepast, weerlegde alle beschuldigingen zoo doorslaand, dat al degenen, die oordeelen konden, zegden dat het onmogelijk was hem te veroordeelen. Eenige der rechters getroffen, overweldigd door zijne wetenschap, door zijne welsprekendheid en door de onwederleglijkheid zijner bewijzen, wilden hem vrijspreken; doch deden gelijk Pilatus, zij durfden niet en spraken het schuldig uit. Op 1 December 1581 werd hij ter dood gebracht, en toen hij reeds de streng rond den hals had, bad hij het Credo en zegde: Ik sterf als een trouw katholiek. Deze halsrechting had in Londen een tegenovergesteld uitwerksel van dat door Elisabeth en hare handlangers verwacht; zeer velen bekeerden zich en onder deze de dochters van Hopton en Walsingham. Een protestant die de Rationes decem van Campion weerleggen wilde, schrijft: ‘de ter dood gebrachte priesters schaden de anglikaansche kerk meer dan de levende’. Een Oxforder professor schreef: ‘Dat kan ik in waarheid zeggen, dat de geest des dooden Campions mij meer in het nauw brengt dan de Rationes des levenden. Het spreekwoord zegt “de dooden bijten niet” en echter verwondt ons Campion door de tanden zijner vrienden; in de plaats van eenen Campion dringen strijders op strijders binnen en houden ons belegerd’. Zoo is het boek dat wij gaarne, in het Nederlandsch vertaald, in elks handen zouden willen zien. H. Sermon. |
|