| |
| |
| |
| |
Overzicht van tijdschriften.
De Vlaamsche Kunstbode. Februari 1901.
Soldatenbegravenis. Nuchter schetske van Ern. Haeck, de aanspraak van den korporaal is niet natuurlijk. - Flauwe verzen van Isidoor Albert. - Slot van Fr. Van de Weghe's Geschiedenis der Nederlandsche Taalkunde in Vlaanderen. Er wordt gehandeld over de taalcongressen, over het Woordenboek, over de Idiotocons en over de meest gebruikte schoolboeken over spraakkunst. Over dit alles echter vernemen wij niets nieuws. - Van G. Segers, begin eener lezenweerde monografie van wijlen Piet Genard, archivaris der stad Antwerpen en lid der Kon. Vl. Academie. ‘Wat zijne persoonlijkheid betrof, was Génard veel te nederig. Hij kende verdiensten toe aan de grootste nulliteiten. Al te dikwijls zweeg hij, wanneer anderen met zaken praalden, die zij hem verschuldigd waren. Ja, hij boog gelaten het hoofd, wanneer praalhansen, die zonder hem hoegenaamd niets zouden geweest zijn, hem openlijk miskenden. Als Antwerpenaar daarentegen was hij trotsch en fier. Hij was diep overtuigd, dat geene enkele stad van Europa met Antwerpen kan vergeleken worden. Met haren roem was geene andere te vergelijken. Al wat de Antwerpenaars deden, moest gedaan, al wat zij bestreden, moest bestreden worden. Op onweerstaanbaar zoete wijze glimlachte hij, wanneer zijne vrienden hem wilden dietsch maken dat de Antwerpenaars, in dit of dat bijkomend punt, konden ongelijk hebben. Génard was vroom en godvruchtig, gelijk ik dit slechts in mijne Kempische geboortestreek heb gezien. Doch zoover ging zijne Antwerpschgezindheid, dat hij luide, openlijk de warmste hulde bracht, zelf, aan hen, die zijne heiligste gevoelens bestreden, van het oogenblik, dat zij voor de grootheid en den roem van Antwerpen bezorgd waren. Dit gevoel behoorde den archivaris geheel en al. Het verklaart de houding, die hij in verschillende aangelegenheden aannam.’
Germania. Februari 1901.
Een Immortellenkrans voor Engelands Generaals, door Dr Haller von Ziegesar bijeengegaard uit brieven, meest van Engelsche officieren, waaruit de onmenschelijke wreedheid der Engelschen in den Zuid-Afrikaanschen oorlog blijkt. - In dit nummer nog aan te merken het artikel Eine Zweite Canossa fahrt, waarin de redactie doet inzien hoe weinig aangenaam het den Duitschers geweest is te vernemen dat Keizer Wilhelm de zwarte adelaarsorde aan lord Roberts verleend had.
Voorts ook drie tafels de verwantschap aanduidende a) van Vlamingen en Nederlanders, b) van de onderscheidene volkerengroepen die tot de Indo-Germaansche familie behooren en c) van onze taal met de Indo-Germaansche talen.
| |
| |
Tijdschrift van het Willemsfonds. Februari en Maart 1901.
De Diligence, eene schets van Joh. Filips, niets bijzonders. - Van F.C. Zonnevijlle Een droom en zijne uitlegging, kip-kap met calvinistische saus, over de Boeren, vrij onsamenhangend, flauwtjes geschreven. - Helena ten Brink vertaalt De Woudnimf, een sprookje van Paul Heyse. - Het Maartnummer is uitsluitend gewijd aan de Verslagen der afdeelingen.
Vlaamsche Zanten. Februari 1901.
In dit nummer bijzonder op te merken: de Volksgebedekens, het lied van Liederik De Buck, eersten forestier van Vlaanderen en van Idonia, prinses van Frankrijk, en Weervoorspellingen, medegedeeld door vrouw Weyn.
Het Katholiek Onderwijs. Maart 1901.
Te lezen 't vervolg der studie over De opvoeding bij de wilde volkeren, en Over de rechterlijke inrichting bij de Franken.
De Taalkwestie in Vlaanderen. Januari-Februari 1901.
Dit blad werd ons ter bespreking toegezonden. Het maakt propagande voor de ‘Vlaamsche Maatschappij ter verspreiding der Fransche Taal’ anders gezeid voor de Vulgarisateurs van Gent. Dat men ijvere om de Fransche taal aan het Vlaamsche volk aan te leeren, dat kunnen we verstaan, maar zijn daartoe scheldwoorden vereischt zoo als: verstompte geesten, konkelfoeskapelletje, pijpekoppen der Franschhatende partij enz.? Dat zal nu wel geen hoogen dunk geven van de Fransche beschaving!
Bulletijn der Maatschappij van Geschied- en Oudheidkunde te Gent. 1900 nr 8. 1901 nr 1.
Belangrijke studie van V. Fris: Les Flamands à la bataille de Courtrai. Er wordt gehandeld over: het getal der Vlamingen (ongeveer 25,000 man, het Fransche leger was tweemaal zoo sterk); de hoofdmannen en de bijzonderste kampers van 't Vlaamsche leger en de vlaggen der Vlamingen.
In nr 1 van 1901 drie artikels waarop wij hier de aandacht vestigen: A. Roersch Correspondance inédite du chartreux gantois Laevinus Ammonius, belangrijke bijdrage tot de geschiedenis van het humanisme in België; V. vander Haegen La Communauté des saeurs fileuses à Gand, van eene congregatie van jonge dochters, de Spinsterigghen, ingericht te Gent in 1678 door Joanna Scheerens van Laerne: ‘om met godvruchtichydt, deucht ende eere elcanderen met een christelijke liefde ende charitate by te staen, ende den soberen cost in het ghemeene te winnen met spinnen van gaeren dienstich tot het weven van lyne laeckenen’; voorts eenige inlichtingen over den gentschen schilder Anselm van Hulle door F. van den Bemden.
De Vlaamsche school, 11 en 12, bevat eene studie over de merkwaardigheden van Zoutleeuw, met een groot getal afbeeldingen; de kerk, het bekende tabernakel, een der vele gebeeldhouwde altaren enz. met tekst van St. L. Prenau, verder het liefelijk dramatisch tafereeltje van Rafael Verhulst, Gedichten en boekbeoordeelingen.
Volkskunde (5e-6e aflevering). - Sporen van Indo-germaansch ritueel in Germaansche lijkplechtigheden (Dr J.H. Gallée) o.a. de
| |
| |
lijkwaak, het lijkmaal, het voedsel-meegeven, allerhande gebruiken om het heengaan der ziel te vergemakkelijken of haar terugkeer te verhinderen, bepaalde wijzen om het lijk naar het graf te brengen of in het graf te leggen, enz. - De Ontucht in het oude Gent, vervolg (A. van Werveke): bijzonderheden over de lichte vrouwen en hun woonplaatsen te Gent (XVIe eeuw). - De Vogel op den palmpaasch (Dr Jos. Schrijnen) ‘m.i., zegt de schrijver is de haan, en niet de zwaan, the right bird in the right place. Men lette slechts op het karakter van den palmpaasch en oordeele.’ - Nederlandsche sprookjes en vertelsels, medegedeeld door G.J. Boekenoogen. 1. Van keuteldoemke. 2. Van 'n vent, dei nait al te schrander haette. 3. Van Jan en Grait, zijn vertelsels uit de prov. Groningen. - Spreekwoorden en zegswijzen over de vrouwen, de liefde en het huwelijk (A. De Cock). Volksliedjes: een nieuwe zangwijze van Hoe rijmt men dat te zaam? (A. De Cock.)
La Fédération artistique. 17. Wijdt een artikel aan Verdi. Verder, ter gelegenheid van de 3e van Beethoven in het conservatorium, vraagt zij waarom de heer Guidé zoo gebibberd heeft op zijn oboe.
Maar, vriend van Rijn, gij weet toch wel, dat ook in de muzikale voordracht mode bestaat! Als alle dames van het conservatorium bibberen, moet eindelijk de oboe wel meê bibberen. ‘Dat staat chique’, zal Mme Cornelis zeggen!
Bibber er maar op toe! Nooit te veel! De tenor Van den Bussche heeft door het bibberen reeds zijne stem verloren en de bariton Van der Goten is op den zelfden goeden weg.
- 18. 6 Bevat L'esprit dans l'oeuvre d'art van Edgar Baes, wijst op de hooge verplichtingen des kunstenaars tegenover de voorrechten, die hem door de Voorzienigheid zijn geschonken en het onderscheid tusschen hetgeen het dier door instinkt en de mensch met zijnen geest heeft te doen.
Durendal. Février 1901.
Van Eugène Demolder zal eerlang een werk verschijnen:
Le Coeur des Pauvres, reeks vertellingen voor kinderen, die ook door groote menschen met smaak zullen gelezen worden, indien ze alle zijn zooals La fin du Père Lasacoche, hier medegedeeld. - Van Arn. Goffin naar aanleiding van twee nieuw verschenen werken eenige bladzijden over: Le Perugin en Sandro Botticelli. ‘Quels que soient les reproches que l'on peut faire au Pérugin, à propos de la négligence, de la sécheresse, de la reproduction presque mécanique de ses oeuvres dernières, il n'en reste pas moins qu'il a créé le type de beauté qui résume et magnifie, en traits inoubliables, l'âme ombrienne. Il semble que le long cri de dévotion effrénée et brûlante du moyen âge retentisse dans son oeuvre, et qu'il ait pris, chez-lui, un accent d'autant plus indicible que les esprits étaient plus troublés. Et l'artiste lui-même, mordu par le doute, en proie à l'indécision, après la mort inique du Juste, Savonarole, peut-être, s'efforçait-il de restaurer la foi en lui-même en traçant ces images pieuses, et, dans l'anxiété de la fièvre, leur conférait-il l'étonnante splendeur de tristesse, de crépuscule et de songe dont elles sont revêtues?’ - E.H.P. Verhelst beoordeelt als volgt Sanctus Petrus, het oratorio van pater Hartmann ‘Je voudrais dire du bien de l'oeuvre du R.P. Hartmann, mais, en conscience, je ne le puis... je cherche en vain une inspiration personnelle, un peu de modernisme, un peu de souffle artistique.’
| |
| |
Noord en Zuid, 1 en 2 bevatten, behalve een aantal artikelen over nieuwere taalkunde, een overzicht van velerlei tijdschriften over onderwijs, opvoeding enz. onder andere een artikel over † Max Müller (1823-1900), en van Taco De Beer eene Inleiding voor Taal en zeden onzer vaderen, toegelicht door eenige oude kluchtspelen, door J.E. ter Gouw. De schrijver zegt hierin dat het 17e eeuwsche publiek wel minder keurig maar niet onzedelijker was dan het 20ste-eeuwsche. Hij beroept zich op de Vries, die b.v. Warenaar in zijn geheel aan een gemengd publiek voordroeg. De schrijver zal beginnen met Eten en Drinken.
Caecilia. 3-3. Van Zuylen van Nyevelt schrijft eene vrij lange studie over program-muziek, onder den titel Het oude en het nieuwe geloof. Hij neemt de program-muziek in bescherming, maar keurt het misbruik af wat daarvan door Richard Strauss (honden-geblaf, schapen-geblaat, dakleien-gerammel, enz. enz.) wordt gemaakt. Als type stelt hij de sinfonie pathétique van wijlen Tschaikowski; doch deze heeft (gelijk de schrijver wel weet) verzuimd een program bij zijn werk te schrijven.
Justus van Maurik heeft te Antwerpen de jagers naar programmuziek eens op zeer geestige wijze bespot.
Van Zuylen heeft program-muziek niet genoeg gekenschetst om te zeggen: hij heeft geheel ongelijk.
De Nederlandsche Spectator. 2. Het boekje (met opgewarmde kost) van de Goethe-Gesellschaft te Weimar, wordt besproken, en voor de 10 millioenste maal de ‘grootmeester’ der Duitsche letterkunde gehuldigd: ‘Göthe und kein Ende.’ D.C. Nyhoff bespreekt O'Connell, naar aanleiding zijner levensgeschiedenis van Dunlop. 3. Levensschets van den bekenden geschiedschrijver Ch.M. Dozy, door P.J. Bloks. 4. Een grondig artikel van Salverda De Grave over Brunetière en Bouvries' pogingen tot verbetering der Fransche syntaxis. 5. Het oud-Nederlandsche lied, door J.W. Enschedé, geeft een volledig en kritisch overzicht van al hetgeen in de laatste jaren op dit gebied is gewerkt, vooral met de erkenning der verdienste van Flor. van Duyse. 7. bevat een artikel van Nouhuys over van Deyssel's laatsten bundel. De schrijver verwijt vooral aan v.D. zijne argumentlooze kritiek, waarbij hij veeleer ontboezemingen geeft, met velerlei schimpscheuten doormengd dan objectieve beoordeeling. Toch maakt v.D. vorderingen, b.v. in de kritiek over Ghetto.
De Gids. Maart 1901.
De bijzonderste brok van dit nummer is wel de schets van Styn Streuvels: Langs de wegen. Waarom dit opschrift weten we niet. Jan, die lange jaren als peerdeknecht op eene hoeve gediend heeft, vertrekt bij 't vernemen dat zijn vader op sterven ligt.
Hij moet thuis zijn als vader het land niet meer kan begaan. Toen Jan thuis komt is vader dood en begraven, en de andere kinderen hebben meegedaan al wat in huis was. Jan vindt het zoo verlaten, zoo alleen, en trouwt met eene gebuurvrouw. - Dood eenvoudig dus het onderwerp, maar fijn afgewerkt zooals Streuvels dat kan. Het leven op de hoeve en bijzonder de peerden zijn wel geteekend. De menschen die ons hier voorgesteld worden leven een waar menschenleven, wat in Streuvels schetsen niet altijd 't geval is. De pessimistische toon, het ongelukkig slot dat we elders maar al te
| |
| |
regelmatig weervinden, is hier door een frissche blijheid vervangen. - Vervolg van G.C. Byvanck's belangrijke studie: Inleiding tot Shakespeare's Hamlet. - Voorts verzen van Carel Scharten en artikelen ter gelegenheid van jongst verschenen boeken: zoo Sprekende Steenen van R.P.J. Tutein Nolthenius, Hugo de Vries' Mutatie-theorie door prof. A.W. Hubrecht en Een Nieuw poeëm van Tristan en Yseut, waarin prof. Van Hamel Le Roman de Tristan et Yseut, traduit et restauré par Joseph Bédier bespreekt.
De Hollandsche Revue Februari 1901.
Karakterschets: Mr. J.G. Gleichman, sedert 1891 voorzitter der tweede Kamer in Holland. Over zijn karakter vernemen wij niet veel. Meer over zijne politieke loopbaan. ‘Nòch als ambtenaar aan het Departement van Financiën of bij de Nederlandsche Bank, nòch als Minister, nòch als Kamerlid is de heer Gleichman een primus inter pares geweest; voor al die funkties zijn méérderen te vinden. Maar er is een ambt aan te wijzen, waarin zijn meerdere of zelf zijn gelijke vóór hem échter niet is aan te wijzen, terwijl ook nà hem moeilijk iemand te vinden zal wezen, die hem zal overtreffen. In dàt ambt is hij in werkelijkheid de primus inter pares geworden.
Wij bedoelen zijn Voorzitterschap der Tweede-Kamer.’ Als boek van de Maand: Scheiding van Kerk en Staat door Otto Schrieke, predikant te Enschedé. - Getrouwd, het nieuwe boek van G. Van Hulzen wordt ook tamelijk uitvoerig besproken.’ Van Hulzen heeft een bescheiden talent, dat nog een zeer zorgvuldige en voorzichtige kultivatie noodig heeft, maar waarmee hij op gelukkige momenten toch al een verdienstelijk kunsteffekt kan bereiken. Maar het is óók een talent, dat zich niet leent tot ‘tours de force’, tot gootdoenerijen, tot zwaar werk; zijn talent wijst er hem op aan, zich langs lijnen van bescheidenheid te bewegen. Daarmee rekening houdend en zijn kunnen niet overschattend, zal hij dan ook in de toekomst met zijn onmiskenbare psychologische gave, bepaald nog goed en degelijk, zij 't dan ook niet supérieur, werk kunnen leveren, dat evenals Getrouwd de hoogte zal kunnen bereiken van niet kwade boeken in middelsoort kunst.’
De Katholieke Gids. Maart 1901.
Slot van A. op de Laaks geschiedkundig romantisch verhaal: Paus Leo IX. - Simon Boers wijdt eenige geestdriftige bladzijden aan Werkers van wijlen S.G. Van der Vygh. ‘Het geheel is een boek van kracht, van groot kunnen... dit boekje bevat de levenstragaedie van een jongen man die in zich groeien voelt zijn geniale gaven van schrijver, op wien de emotie's komen aanstroomen, die zingen hoort mysterieuse stemmen, die nader schijnen te komen duidelijker en duidelijker, een jongen man die zich kunstenaar weet. Die emoties zijn emoties van smart, van somberheid. Hij ziet wat al ellende er is in die vreemde, onbegrijpelijke wereld, ziet 't als weinigen. De visioenen en stemmen doen hem krimpen van ontroering... Dan zal hij gaan schrijven “den Roman van den Arbeid” en hiervoor waren waarschijnlijk deze schetsen de opzet. - En toén is hij gestorven, jong weggerukt midden uit 't werk, dat hij zoo life had.’ - Eerste deel van een lezenswaarde bijdrage van E.H.A. Merkes Wat was het Buskruitverraad naar aanleiding van John Gerards studie What was the Gudpower Plot. - Zenaïde Fleuriot's werk Mijn laatste boek, in 't Nederlandsch vertaald, werd door de
| |
| |
katholieke bladen gunstig onthaald. A.J. Oostdam komt op tegen dit onthaal: ‘Van letterkundig standpunt bezien is er maar éen verheugende passage in 't boek: de titel met dat aangenaam klinkende middelste woord!’
Van onzen Tijd. Februari 1901.
Nakomertjes, vervolg van Marie de Negri's schets, goed geteekend. - Van Th. Molkenboer eenige woorden over wijlen Arnold Böcklin, ‘Nederland is buitendien ook niet het land waar zoo'n man met een talent als het zijne zou gewaardeerd worden. Voor ons land, het land van de kunst van vuile binnenhuizen en het ‘abstuffen’ der kleuren tot de meest groezelige gamma's van grijs-bruin en bruingrijs, zou hij te weinig schilder en te veel idealist geweest zijn, zou men zijn dikwijls mooie gedachten om de soms minder picturale schoonheid hebben uitgelachen. Zijn helle kleurenpracht zou men niet genoten, zijn teekening, ofschoon ook niet eens altijd correct, te academisch genoemd hebben en zijn onderwerpen te gezwollen, te aanstellerig, te theatraal.
Maar voor wie zich boven zulke kleingeestige kleinelands opvattingjes plaatst en zijn werk in verscheidene nummers, tot een kleurtentoonstelling bij elkaar heeft gezien, dien moge het duidelijk zijn dat met Arnold Böcklin, in 1827 te Bazel geboren, Zuid-Europa een van zijne grootste geniën ontviel.’ - Te lezen E.H. Binnewiertz knappe literaire kroniek: bespreking van Anna Savornin Lohmans boek Smarten: ‘De schrijfster heeft zich zelve gestraft door dit boek te schrijven. Nu moet haar leed grooter zijn dan dat van welke harer martelaressen. Want zij wilde niet enkel iets bewijzen, zij schreef niet alleen voor haar doel, maar tevens wilde zij kunst geven, schoonheid maken. Predikant zijn, maar bovenal toch dichter, zóó had zij zich voorgesteld... Dit boek kon niets anders dan banaal zijn. Want de smarten, hier gedocumenteerd, zijn altemaal smarten die niet aandoen het innigste wezen der ziel. Deze droefheden rimpelen wel het oppervlak, maar beroeren niet de diepte. Wie nu deze zuiderkoelte tot een storm wil laten groeien, moet macht hebben over de elementen, moet meester zijn over lucht en zee.
Dat is b.v. Coenen, maar Anna de Sovornin Lohman niet.’ - In ditzelfde nummer verzen van C.R. De Klerk, Maria Viola, Albertine Smulders en Arn. Lauters.
De Arbeid, 3e jaarg. afl. 5.
Dirk, eene schets door Ina Bakker, en Van God en het Geluk, een sprookje door Ed. Verburgh, alle twee niets buitengewoons. - Meer zou er te zeggen vallen over Lod. Baekelmans Kerstvertelling: van een janmaat die den kerstnacht aan wal doorbrengt, de kroegskes der haven afloopt en, zat gedronken, in een dezer, bij veile deernen, schielijk sterft. Waarom zoo'n ding kerstvertelling geheeten? Waarom met 'n zekere voorliefde die gemeene détails beschreven? - Verzen van Ary Delen. - J. Tersteeg bespreekt van Hulzen's roman Getrouwd. ‘Resumeerende, moet “getrouwd”, de onbelangrijke behandeling van een onbelangrijk geval, een mislukking genoemd worden’.
Jong Holland, halfmaandelijksch tijdschrift voor kunst en literatuur. 1 Jan. 1901.
Dit Xe nummer van den 1en jaargang is het eerste dat wij te lezen
| |
| |
kregen. Zijn de andere nummers als dit, zoo zal noch de kunst, noch de letterkunde veel aan dit nieuw tijdschrift winnen. Om te beginnen vier bladzijden over Johannes Bosboom, niets nieuws, maar niet slecht gezeid. - In proza ook nog begin eener bijdrage over: Moderne muziek van A.D.K. van Nieuwenhuyze. - Voorts verzen, meest jonge.
Vragen van den Dag, Maart 1901.
Van J.W.v.d. Linden: Proeve eener schets van de hoofdstroomingen van het godsdienstig leven in de 19e eeuw, men zou er kunnen bijvoegen bijzonder in Nederland en Duitschland. ‘Zoo is 't gekomen dat de 19e eeuw, in haar aanvang gekenmerkt door dogmatische onverschilligheid en die in haar midden scheen gestuurd te zullen worden in vrijzinnigen geest, geeindigd is in een triomf der reactie en eene herleving van het confessionolisme in de volkskerk.
Ongetwijfeld mag gewezen worden op den Nederlandschen Protestantenbond, op den Protestanten-Verein in Duitschland, op de Unitariers in Engeland, als op niet onbelangrijke vrijzinnige bewegingen; er behoeft voorts niet verzwegen te worden dat de resultaten van het geschiedkundig onderzoek naar den ouderdom en de afkomst der bijbelboeken voor verreweg het grootste deel zijn aangenomen door de gezaghebbenden onder de orthodoxen, maar dit neemt niet weg dat het tegenwoordig geslacht zich verknocht toont aan het bijbelsch en kerkelijk christendom. Ook in het buitenland beweegt zich de godsdienstig-kerkelijke stroom meest in die richting.... In elk geval is sedert de bekende April-beweging in ons Vaderland, toen in het jaar 1853 de bisschops-zetels hier zijn hersteld, het zoogenaamde liberaal-catholicisme verdwenen. Onder den invloed van het Jezuitisme is eene ultramontaansche richting in priester- en leekenwereld doorgedrongen; de kerkelijke, de politieke, de burgerlijke afscheiding tusschen Protestanten en R. Katholieken volkomen geworden; de Roomsche beweging tegen de openbare school onvermoeid en de naam van Dr. Schaepman dikwijls in vereeniging met dien van Dr. A. Kuiper, gevreesd en geëerd.’ De lezer zal hieruit opmaken in welken zin het artikel geschreven is; uit katholiek standpunt zou er nog al een en ander op aan te merken vallen. - In dit zelfde nummer nog drie lezenswaarde bijdragen: Steenkolen en exploitatie der steenkolenvelden in Limburg, door Dr H. Blink, die het wetsontwerp toejuicht tot exploitatie van steenkolenmijnen in Limburg van staatswege, ingediend bij Koninklijke Boodschap van den 24en Januari l.l.; een pleidooi van W.A.W. Moll ten voordeele der Neutrale School en De geschiedenis van de Zuid-Afrikaansche diamantvelden.
Chronica over Staatkunde en Letteren, van Dr Schaepman. 15 Februari 1901.
Over het boekje Die Centrumsfraction an der Jahrhundertwende. Berlin, Verlag der Germania, schrijft Dr Schaepman: ‘Men kan uit dit kostelijke boekje veel leeren. Het toont ons vooral drie dingen:
1. In de uitspraak over beginselen kan alleen het streng noodzakelijke en het onveranderlijk vaststaande worden opgenomen.
2. De verklaring over hetgeen een partijvertegenwoordiging denkt te doen of te laten - een zoogenaamd program van actie - gaat uit van de vertegenwoordiging, wordt aan de kiezers medegedeeld en laat aan de onontbeerlijke vrijheid van handeling, naar gelang der omstandigheden, hare rechtmatige ruimte.
3. Bij het vaststellen van een program moet niet worden gestreefd naar éenheid, die voert tot éenvormigheid, maar naar de oprechte een- | |
| |
dracht, die alleen tot eenheid voeren kan.’ - Voorts verzen Vondel in den mond gelegd op een voorstelling van het huwelijksgeluk in het Huis van Oranje, ter gelegenheid van het huwelijk van H.M. de Koningin.
Neerlandia, Februari 1901.
Weinig aan te stippen in dit nummer. Dit van de redactie voor Prins Hendrik der Nederlanden: ‘De bruiloft werd gevierd met blijde praal. Thans troont naast onze Koningin een Hoogheid, Prins der Nederlanden. Maar de algemeene hartelijkheid gold in de eerste plaats Haar, niet Hem, die uit duisterheid plotseling werd geplaatst in 't helle licht... Zij is het ernstig opgevoede kind eener verstandige moeder, die sinds Haar komst in Nederland éen is geworden met Haar nieuwe volk. Zal ook Prins Hendrik daarmée éen zijn? Dan zal Hij zich moeten vervormen tot Nederlander; de Koningin-Moeder wees Hem den weg om als vreemdeling een vertrouwen te verwerven, zonder welk zijn verblijf hier te lande een misverstand zal zijn.
Want de Nederlander is ijverzuchtig op land en stam, en wantrouwen, lang zijn erfdeel, moge zijn geluwd, verdwenen is het niet. Nog altijd ziet zijn oog de dingen die 't geloof in eerlijke staatkunde hebben verstikt. Daarom zal 's Prinsen halve toewijding onverschilligheid, zijn onvoorwaardelijke toenadering erkentelijke genegenheid baren... Het Nederlandsche volk wacht af met groot vertrouwen.’
Ons Tijdschrift, Januari 1901.
Dit Afrikaansche-Familieblad is wat verachterd. 't Was reeds Maart toen ons 't Januari-nummer toekwam. De inhoud is daarom niet beter verzorgd. Het beste van deze aflevering is wel het tooneeltje: Wie is de Baas, tusschen Henri Donker en zijne jonge vrouw Annie, die in huis, ook haar woord wil te zeggen hebben.
Studiën, jaarg. 33, bl. 56, afl. 2.
In Waarheid en bedrog bespreekt Is. Vogels de ideeën van jonkvr. Anna de Savornin Lohman. ‘Twijfelzucht ter eene, ontevredenheid over God en de menschen ter andere zijde voeren in hare werken beurtelings het woord. De meeste zijn sterk gekleurde tendenz-schriften. Van den roman hebben ze - over 't algemeen genomen - slechts den uiterlijken vorm.... De auteur schijnt slechts deze wijze van voorstelling te hebben gekozen, ten einde gemakkelijker tot luisteren te stemmen, krachtiger in de ziel te grijpen. Hoofddoel was hare levens- en wereldbeschouwing te ontwikkelen, lucht te geven aan haar ontstemd gemoed, vooral, dunkt me, wilde zij haar agnosticisme luide, met nadruk doen spreken.... De hoofdgedachten, door Mej. Lohman in hare romans neergelegd, kenmerken zich daarom ook niet door nieuwheid of oorspronkelijkheid. Vele hedendaagsche ongeloovigen huldigen dezelfde wereldbeschouwing, slaken in dicht en ondicht ongeveer dezelfde klachten.’ - Een lezenswaardige studie over den Jan Joest van Kalkar, den schilder der altaarvleugelen van Kalkar door P. Albers. - Zwart licht door L.Th. de Groot, voor liefhebbers van photographie. - Voorts eene uitvoerige bespreking van Dr Schaepman's betoog: Het burgerlijk huwelijk der roomsch-katholieken in Nederland, en een brief van wijlen Prof. Matthijs de Vries aan P. Becker over den tekst der Imitatio Christi: O teporis et negligentioe status nostri, een der sterkste bewijzen voor den Nederduitschen oorsprong der Imitatio. De schrijver zal in 't Dietsch gedacht hebben, de uitroeping eischtte er een genitif, van daar teporis dat men anders niet uitleggen kan.
| |
| |
Nederlandsch archief voor kerkgeschiedenis, 2, bevat aloude Nederlandsche proza-verhalen over de geboorte van Jezus, door C. De Vooys. De schrijver bespreekt eerst het Bonaventura-Ludolphiaansche Leven, vroeger door Molle behandeld. Een ander Leven in proza bevindt zich te Brugge, van 1487. Een ander verhaal komt voor in een Brusselsch Nr der 16e eeuw. Door 't zoeken naar paralellen wint dit artikel in belangrijkheid.
Anzeiger des germanischen Nationalmuseums. 4. Dit werk verschijnt nu in afgeronde afleveringen. De voor ons liggende bevat, behalve het vervolg der geschiedenis van het museum, aankoopen, geschenken, enz. eene voorstelling naar de nieuw aangeworven schilderij van Lucas van Leiden: Moses, water doende springen uit de rots. Daaraan is toegevoegd het portret van den meester, door hem zelven geschilderd, en tekst van Franz Dulberg.
Ook vinden wij hier een St. Joris-beeld uit de eerste helft der 15e eeuw, medegedeeld door Richard Grundmann.
Das litterarische Echo. 15 Febr. 1901.
Litteraturvergleichung (Louis P. Betz). I. Kort historisch overzicht van de wetenschap der vergelijkende letterkunde. II. De letterkunde van een volk moet beschouwd worden in 't licht der wereldliteratuur. Een betrouwbaar oordeel over de eigen letterkunde kan maar geveld worden nadat men een blik heeft geslagen op de algemeene. - Wat de vergel. letterk. zooal doen moet: bestudeeren 't ontstaan en omzwerven der sagenstof, der sprookjes, mythen enz.; den invloed nagaan der oude letterk. op de moderne; navorschen de geschiedenis der behandelde stof, hoe sommige typen en motieven van een volk overgaan naar een ander; de wederkeerige inwerking gadeslaan van de eene moderne letterk. op de andere; een synthetisch overzicht geven van de tijdperken in de litteratuur, van de letterkundige stroomingen, van de nationale letterkunden in hun samenhang met die der wereld. - Aus dem Engeren: Oldenberg-Bremen (Franziskus Hähnel). Heinrich Bulthaupt (geb. te Bremen, 26 Oct. 1849) is vooral bekend door zijn tooneelstukken (o.a. Timon von Athen) ofschoon hij ook naam heeft als romanschrijver, lyricus en criticus. - Otto Gildemeister (geb. 13 Maart 1823) gaf voortreffelijke vertalingen van Byron en Shakespeare. - Andere vermeldenswaardige letterkundigen uit Oldenburg-Bremen zijn: Bernhardine Schulze-Smidt (romans- en reisherinneringen), Emil Roland (novellen en gedichten), Oskar Mysing (romans). Aus der Werkstätte der Shakspere-Gesellschaft (Dr Alois Brandl). Iets over de reden waarom en over de wijze waarop de Engelsche meester door genoemd genootschap bestudeerd wordt. - Per Hallström (Ernst Brausewetter) is een Zweed (geb. 1866 te Stockholm) die voornamelijk romans en novellen schrijft, uitblinkend door schilderachtige aanschouwelijkheid, gloeiende kleurenpracht, diepe en veelzijdige menschenkennis. Der Falke, een novelle van Hallström.
- Maart 1901.
Wildenbruch als Dramatiker (S. Lublinski). Wildenbrucht slaagt best in het dramatiseeren van een episode uit de geschiedenis; zijn meerderheid ligt in het tegenover elkaar stellen van volksmenigten, in een gezond realisme, in een kloeke, juiste zielsontleding. Zijn beste stukken ‘General Feldoberst’, ‘Gewitternaeht’ en 't 2e deel van ‘Heinrich und Heinrichs Geslecht’ zijn wel geen treurspelen zooals Schiller, Hebbel en Ludwig er schiepen, maar toch goede nationale
| |
| |
theaterstukken, naar ‘Jong-duitsche’ opvatting. - Bismarcks Briefe (Frieda Freün von Bulow). Hier wordt de aandacht gevestigd op een bundel van 506 brieven door Bismarck aan zijn bruid en gemalin geschreven. Neue religiöse schriften. Walter Wolff bespreekt een viertal onlangs verschenen boeken van godsdienst-wetenschappelijken aard. Wilhelm Hertz, Harry Mayne bespreekt de verzamelde dichtwerken van Hertz, wier beste gave is de onberispelijkheid van den vorm. - Dranmor, eigenlijk Ferdinand Schmid, een Zwitser, geeft in zijn ‘Gesammelte Dichtungen’ blijken van een verdienstelijk dichterstalent.
Zeitschrift für christliche kunst. 11. Het hoofdartikel bevat eene beschrijving van de reliekenschrijn der heilige Regina te Osnabrück, uit de dertiende eeuw, met afbeeldingen. Alle lezers der Dietsche Warande hebben reeds voor eenige jaren door von Bezold nader leeren kennen, hoezeer de Saksische kerkelijke kunst met de Belgische samenhangt. Daarom is elke bijdrage tot nader kennis dier kunst voor België van belang.
Stimmen aus Maria Laach. LX, 1. brengt een belangrijk artikel van H. Pesch, Die Pflicht im Wirtschaftsleben en over Die Renaissance des Alterthums in China, van J. Dahlmann. Die Renaissance dagteekent van het jaar 124. Aan rijkdom en omvang der letterkundige voortbrengselen is geen land bij China te vergelijken.
Annales archéologiques. XIV, 3 en 4. bevatten eene belangrijke studie van De Prelle de la Nieppe over de krijgskleeding en de wapenen van de 12e, 13e en 14e eeuw, naar zegels en grafsteenen bewerkt; voorwaar geene gemakkelijke taak, doch door de authenticiteit der uitkomst des te verdienstelijker.
Revue des deux Mondes. 1 Febr. 1901.
Soeur Jeanne de la Croix, 1e partie (Mme Mathilde Serao). - Een novelle die ons op dramatische wijze de uitdrijving verhaalt van Napolitaansche kloosterzusters. Een dier nonnen neemt haar intrek bij haar getrouwde zuster; ze werkt daar als dienstmeid en geeft liefdadig het weinige geld weg dat ze nog bezit. Met die diensten is die getrouwde zuster niet tevreden. Daar ze in schulden steekt, speculeert ze op de restitutie (van staatswege) van 't kapitaal dat Joanna bij haar intree in 't klooster heeft moeten storten. Doch de staat restitueert niet en geeft slechts een klein pensioen. Zuster Joanna wordt onmeedoogend op straat gezet. - Deze novelle heeft voor Frankrijk het belang der hoogste actualiteit. - Le Prologue du dix-huit Fructidor. II. Le général Pichegru à l'armée du Rhin (Em. Daudet). Hier wordt bewezen dat men Pichegru ten onrechte van verraad heeft beschuldigd. Toen hij den 20 Sept. Mannheim binnenmocht en den 29 Oct. die stad moest verlaten was zijn gedrag onberispelijk. Of hij even vlekkeloos is in zijn volgende krijgsverrichtingen, zal later onderzocht worden. - La religion de Nietzsche (M. Alfred Fouillée) ‘Nietzsche en est resté au naturalisme païen, sans même arriver à comprendre ni le sens du christianisme, ni le sens de l'idéalisme contemporain. Les élans sublimes de son lyrisme ne réusissent pas à voiler les contradictions et les impuissances de sa pensée philosophique.’ - Voyage au Japon. V. L'imagination (M. André Bellesort). De verbeelding der Japaneezen is onpersoonlijk, d.i. al de Japaneezen kijken met dezelfde oogen, krijgen van natuur en menschheid dezelfde indrukken;
| |
| |
hun visioenen hangen eng samen met de werkelijkheid; en toch is die strenge nauwkeurigheid gehuld in een bevallig droomenwaas. De kunstwerken van dit volk dragen alle den stempel van deze verbeelding. Deze verbeelding wordt bij hen niet genoeg beheerscht door 't verstand, niet genoeg veredeld door 't gevoel. - Le mécanisme de la vie moderne. La publicité (M. le Vicomte George d'Avenel.) Belangwekkend artikel La Pléiade française. Joachim du Bellay (1525-1560) (M. Ferd. Brunetière.) Schets van het leven en de werken van dezen dichter. - Au seuil d'un siècle. Cosmopolitisme et nationalisme (Vicomte E.M. de Voguë.) In medio virtus, zegt de schrijver. - Revue scientifique. L'éclairage par le gaz (A. Dastre). - Chronique de la quinzaine, histoire politique (Francis Charmes.)
- 15 Febr. 1901.
Soeur Jeanne de la Croix (Mme Math. Serao) 2e en laatste deel. - Impressions de France. - I. Le Centre-Arnay-le-duc. - II. Les Cathédrales. - III. L'aitre saint-Maclou. (Gabriel Hanotaux). Wie eenige teugen echte fransche lucht wil inademen, leze deze frissche beschrijvingen. - L'Encyclopédie (Ern. Faguet). Een artikel geschreven naar aanleiding van een werk van M. Ducros over de Encyclopedistes, E. Faguet besluit: ‘On peut donc parler de la faillite philosophiques, politique et morale de l'Encyclopédie. Elle a beaucoup moins pensé qu'elle ne l'a cru. Mais elle a réuni les connaissances humaines dans un tableau assez vaste, assez clair et très bien ajusté à la commune mesure des intelligences. Elle a été pénétrée d'un esprit d'humanité et de bienveillance pour les meurtris et pour les faibles, qui fait oublier bien des intolérances et des étroitesses. Elle a éveillé, non sans vigueur, l'attention des mauvais esprits, mais aussi des esprits justes, sur des abus criants et des iniquités détestables’. - Le Conseil international des femmes, 1e partie (Th. Bentzon). Merkwaardige bespreking van een lijvig verslag over een in 1894 gehouden Vrouwencongres. Dit verslag toont ons de vrouw in de nijverheid, in de opvoeding, in de staatkunde en in het maatschappelijk leven. - Le Prologue du 18 Fructidor III. Pichegru et les émissaires de Condé. (E. Daudet). Pichegru heeft nooit zijn land willen verraden, nooit zich zelf willen onteeren. Maar ‘il a fourni lui-même des armes à la calomnie par une imprudence coupable, laquelle laisse planer une ombre sur sa conduite et oblige l'historien de ces heures obscures et troublées à
s'entourer, pour le justifier, de toute la lumière de documents irréfutables et d'évoquer, dans un cadre de vérité, le souvenir de ses actes de soldat abommablement dénaturés par ses calomniateurs.’ - Avant le Soir, schoon gedicht van Gabriel Vicaire. - Un conflit de Races, Américains et Philippins (André Lebon). - Le Drame espagnol et notre théâtre classique. (R. Doumic).
Le Correspondant. 10 Febr. 1901.
Vingt-cinq ans d'enseignement supérieur libre (A. de Lapparent.) Schrijver viert de ‘zilveren bruiloft’ van het Institut catholique en geeft ons in 't kort de geschiedenis van dit gesticht (1876-1901). - Le Centenaire du Concordat (François Carry). Levens- en karakterschets gewijd aan de nagedachtenis van Kardinaal Consalvi, die juist 100 jaar geleden, met den geweldigen, sluwen Bonaparte over het Concordaat onderhandelen moest. In die netelige zaak vooral blonken zijn gaven uit: zijn kalme onverschrokkenheid, zijn onverbreekbare getrouwheid aan den H. Stoel, zijn voorzichtigheid, zijn diplomatisch
| |
| |
vernuft. - Le duc de Broglie, historien de l'Eglise. Paul Allard zegt van 't werk ‘l'Eglise et l'Empire romain au IVe siècle’ (1856-1859). ‘'t Ware moeilijk een schooner apologie van Christendom en Kerk te vinden dan deze; hier geen pleidooi van een vooringenomen schrijver die de feiten plooit naar de eischen zijner thesis, maar een pleidooi zich losmakend van de feiten, van feiten door een vrijen geest verhaald en door een verlichte rede beoordeeld.’ - Le duc de Broglie dans la retraite. Gelaten. stil, zedig, godvruchtig, liefdadig en werkzaam, zoo was de hertog, zegt Pierre Morane, toen hij zich uit het openbaar leven had teruggetrokken. - Le P. Gratry et le Cardinal Perraud. (H. de Lacombe.) P. Gratry ‘de Malebranche der XIXc eeuw, een Malebranche minder sarcastisch maar menschelijker’ werd uit een onverdiende vergetelheid gered door een werk van Kardinaal Perraud. (Le P. Gratry, sa vie et ses oeuvres.) Deze priester bekleedt op wijsgeerig gebied een voorname plaats én door het oorspronkelijke en scheppende der gedachte, én door den glans van het talent én door den invloed op zijn tijdgenooten, geloovige en ongeloovige. - Le Roman Nuptial, slot van een roman van Léon Barracond. - Lettres inédites de Théodore Jouffroy, uitgegeven door A. Lair. - Une amie de Mme de Chateaubriand avec des lettres inédites. (Edmond Biré.) Er is spraak van Sophie-Josèphe de Witte geb. 6 Dec. 1792, die in 1819 Mme Bayart wordt en van haar betrekkingen met Mme de Chateaubriand. - Une carrière de politicien et de policier. Fouché, d'après une récente publication
(L. de Lanzac de Laborie.) Fouché speelde een groote rol eerst als politicus in de omwenteling, daarna als policieman onder Napoleon. ‘Voor hem was alles ondergeschikt aan zijn heersch- en baatzucht;’ ‘hij was bovendien een schurk’. - Renaissance dramatique en Angleterre. (M. Stephen Phillips) (Augustin Leger.) Tegenwoordig hebben in Engeland de treurspelen ‘Paolo et Francesca’ en ‘Herodes’ van St. Phillips een uitbundigen bijval. - Verdi, l'homme et l'oeuvre (Michel Brenet.) Schets van het leven en de werken van den grooten Italiaanschen toonkundige die onlangs gestorven is (1813-1901).
- Het nummer van 25 Februari 1901 is van begin tot einde lezensweerd. Eerst een interessant artikel van den geschiedschrijver van Ryssel, P. de la Gorce, over la France après Sadowa.
Een tweede allermerkwaardigst artikel van Etienne Lamy over de vrouwenkwestie: La femme et les penseurs. Schrijver duidt aan wat de Kerk voor de vrouw heeft gedaan, alleen heeft gedaan en hoe de vrouwen, van hunnen kant, de trouwe bondgenooten waren van den christelijken invloed. Onder de denkers mag Etienne Lamy zeker plaats nemen, want zijne artikels over die moeilijke kwestie zijn diep doordacht en afdoende uiteengezet.
L'Impératrice Augusta van M. André leert ons het nieuw verschenen boek Kaiserin Augusta van von Hermann von Petersdorff, kennen, en daarbij de zoo innemende, hoogst begaafde en ontwikkelde figuur eener edele en vrome vrouw.
Eindelijk Froblèmes historiques von P. Pierling bewijst dat Keizer Alexander I van Rusland op het punt stond den Katholieken Godsdienst te erkennen en in te voeren, toen hij door den dood verrast wierd.
The Nineteenth Century and After, No. 288, February 1901 (pp. 197-376). Zouden de uitgevers het vraagstuk van den naam des tijdschrifts niet eens opnieuw en beter oplossen? Het bijvoegen van and After is omtrent het armoedigste wat zij konden doen. Nog
| |
| |
liever hadde ik gezien: The present Century, formerly: The Nineteenth Century, het laatste eerst in groote letters, binnen eenige jaren kleiner, waarna het eindelijk, desbelust, kon wegvallen.
Opmerkelijk is het, dat er in het Februari-nummer, onder de 16 verschenen artikels, geen enkel van eene vrouw is: zulks gebeurt in dit groote Engelsche tijdschrift zelden, want - arm Vlaanderland! - het heeft meer medewerksters dan onze tijdschriften lezeressen. Laat mij in 't voorbijgaan drukken op dit punt van het allergrootste belang, gevolg van een slecht onderwijs; een groote wensch is, dat de vrouwen met ons in gemeenschap der gedachten zouden treden, met ons Vlaamsche maandwerken lezen in plaats van feuilletons; in de tijdschriften zou mede gezorgd moeten, dat zij niet voor mannen alleen belangrijk zijn.
Engeland is in den rouw. De slag waarvan ieder wist, dat hij vroeger of later vallen moest, maar dien allen uit hunnen geest hielden als iets waar niet mocht aan gedacht worden, is nedergekomen gruwzaam schielijk, en het nieuwe jaar, de nieuwe eeuw, somber en nederdrukkend in vele opzichten, heeft ter bekroning der smarten den dood der Koningin medegebracht. De hardnekkigheid om het denkbeeld harer dood en der gevolgen ervan verre weg te houden, was toe te schrijven aan de diepte des eerbieds en der verkleefdheid jegens haar, den eerbied en de liefde die iemand gelooven doen, dat het dierbaarste lid van zijn gezin hem niet kan ontnomen worden. Nu is het eene bedwelming over gansch het Britsche rijk. The Nineteenth Century beschrijft die gevoelens in een artikel, eene ode gelijk (pp. 199-205).
De vorst van Baroda, Maharajah Sayagi Rao Gaekwar beschrijft (215-225) hoe hij in Indië zijnen dag overbrengt. Zijn paleis te Baroda heeft 5.000.000 fr. gekost; het klimaat is er heet; in den zomer moet hij weg, des te meer daar hij aan zenuwziekte (neurasthenia) lijdt. 's Morgends gebed door de Brahmins, ontbijt met brood en melk, een rijtoertje, dan studeeren: wijsbegeerte van Griekenland en Indië, geschiedenis van Engeland, Indië, Griekenland en Rome; hij houdt van Gibbon; hij leest Bryce's Democracy, Tocqueville, Stuart Mill, Fawcett; hij is van Herbert Spencer's gedacht over opvoeding, doch leest zijne wijsgeerige werken niet. Middagmaal met zijne kinderen en officieren te 11 ure; de vrouwen eten afzonderlijk. Geen rundvleesch in Indië, natuurlijk. Daarna rust, of nog dikwijlder staatszaken; hij laat het bestuur aan geene hofmeiers over. Te 4 ure bezoekt hij zijne vrouw; de vrouwen zijn opgesloten en gesluierd. Een rijtoertje met zijn gevolg. Hij heeft op jacht twee drie tijgers en een leeuw geschoten; leeuwen worden zeldzaam. Zijne opvoeding is Engelsch geweest; zijne zonen worden in Engeland opgeleid. Zijne reizen in Europa hebben hem goed gedaan: niets gelijk dat voor de verstandsontwikkeling. Hij is fier op zijne vrouw: zij moest geopereerd worden, wilde geen chloroform nemen, ‘stapte met vasten tred tot de plaats des lijdens, en onderging met een glimlach op het gelaat de voorbereidende behandelingen.’ Zij leest veel, Engelsche en Indische bladen, heeft kennis in Europa gemaakt met ontwikkelde dames. ‘Wij zijn beiden zoo overtuigd van het nut der opvoeding, dat wij besloten hebben, onze eenige dochter bijna zoo hoog op te brengen als onze zonen. Wij achten dat eene welopgevoede dame in huis beter bekwaam is, licht en waar geluk te verspreiden....’ Dat komt rechtstreeks uit Indië, ons tot voorbeeld.
Arthur B. Markham, M.P. (pp. 226-239) zou willen dat de thans bestaande goudmijnen van Transvaal, na den oorlog minder belast
| |
| |
werden en in staat gesteld met minder onkosten te werken. Loonsvermindering, lastenvermindering, spoorwegkostenvermindering; onwillekeurig denkt men bij 't lezen, dat de man aandeelen moet hebben. John Macdonell (367-376) integendeel wil hooger loon voor de negers. Te knippen uit de twee artikels: Enkel zwarten doen het eigenlijk werk in de mijnen. De blanken, doen het vloeken en zweepen. Nooit zal een blanke hetzelfde werk doen als een neger, met hem op denzelfden voet willen gesteld worden. Het is zeer moeilijk voor wie niet in een tweerassig land heeft geleefd, te beseffen wat de kracht is van het woord ‘rassengevoel’. Het geloof der 18e eeuw, dat alle menschen gelijk zijn vervalt. Velen zijn van het tegendeel overtuigd. De blanken moeten over de andere rassen heerschen en ze als minderen behandelen.
Rechter Robert Anderson (268-284): ‘Ons uitzinnig stelsel in het misdaden straffen.’ Wij betreuren met reeht de barbaarschheid waarmede vergane geslachten hunne misdadigers behandelden. De verzorgde gekheid van onze hedendaagsche stelsels zal de verbazing der toekomst gaande maken. Barbaarsch was de oude gewoonte, maar doeltreffend ook. In die ruwe dagen bekwam de boosdoener geene ‘plaats tot berouw’ maar evenmin gelegenheid om nieuwe schelmstukken te plegen, De dieven van beroep, die hunnen stiel gekozen hebben als sportsmen, moeten in bewaring gehouden worden voor goed. Wanneer, na herhaalde vermaningen, een man blijkt zedelijk melaatsch te zijn, een boosdoener in aard en gewoonte, dan is hem vrijstellen even bot en slecht als een pokkenlijder tusschen de menschen te laten komen.
Georges Moore (285-295). ‘Eene pleitrede voor de ziel van het Iersche volk.’ Merkwaardig artikel over de Iersche taalbeweging, belangrijk vooral voor ons Vlaamschgezinden.
Latijn is duizend jaar lang de taal van gansch Europa geweest. Van al die boeken blijft ons geen enkel als letterkundig gewrocht. Dante begon als Latijnsch dichter, en bracht niets voort van belang. Milton schreef in 't Latijn: Horatius en Catullus zouden beleefd geglimlacht hebben. Milton en Rossetti schreven met beter gevolg in het Italiaansch, en Swinburne in het Fransch. - Het Engelsch moet in 't kort ophouden letterkundig te zijn, overgelaten aan bankiers en romanschrijvers. Letterkunde heeft steeds gebloeid in maagdelijke talen. In het midden der laatste eeuw dreigde het Fransch de taal van Rusland te worden, en ware 't aangenomen geweest door Russische schrijvers als hun letterkundig middel, meent gij dat Tolstoï en Tourgueneff met dezelfde innerlijke kracht zouden leven in het Fransch als in het Russisch? Boheemsch wordt tegenwoordig overal geschreven en gesproken in Bohemen, waar de taal over veertig jaar te niet scheen. ‘De Vlaamsche taal, die vijf-en-twintig jaar geleden zelden te Brussel op straat gehoord werd, is er nu veel drukker te vernemen, en het is niet onwaarschijnlijk dat het toekomende geslacht der Belgische schrijvers in het Vlaamsch zal schrijven.’ ‘In der waarheid mag het gezegd worden, dat over geheel Europa de wensch uitkomt om de kleine talen te behouden, alsof de Natuur het gevaar der eentonigheid gevoelde welk een groot rijk medebrengt, en alsof zij op hare eigen geheimzinnige wijze het kwaad te keer ging.’ In Ierland is men over vijf jaar begonnen, en reeds bestaan 150 vertakkingen van het taalverbond, het vooroordeel is weggesmolten, het is eene eer, Iersch te kennen; men wil de taal in het noorden, in het westen, in het zuiden, in het oosten, en de vraag, of de Iersche kinderen hunne taal mogen leeren in de scholen die zij betalen, is voor het eerst besproken gewees
| |
| |
in den laatsten zittijd van het laatste Parlement. Doch - kijk, dat is alles gelijk bij ons! - er is tegenstand van de Engelschen geweest: daar achtte men, dat het Engelsch geschikt is om elk gedacht van 't menschelijk brein wedertegeven, en met eene letterkundige grootheid als Shakespeare en Milton.... enz. De Iersche afgevaardigden spraken zonder kennis of overtuiging.... zij zijn bezig geweest met onderlinge twisten, en zijn eindelijk vergeten dat, na godsdienst en zelfbestuur, de grootste wensch der Iersche natie was, hare eigen ziel te bezitten. Slechts in de vijf laatste jaren is Ierland ertoe gekomen, duidelijk in te zien dat het redden zijner ziel onafscheidbaar is van het redden zijner taal. - Het vraagstuk komt eerlang opnieuw te berde. De Times beweert dat Iersch sedert 200 jaar geene letterkundige taal meer is. Moore antwoordt met eenige gedichten voor den dag te halen, binnen de tien laatste jaren geschreven, die met al het Engelsch van dezen tijd durven vergeleken worden. Het publiek is wellicht niet talrijker dan dat van Homerus. Menschelijk redeneerend gelooft men, dat onder honderd miljoen die dezelfde taal spreken, lichter een groot dichter zal opdagen dan bij weinige duizenden, met eene onbekende, misprezen taal, tusschen rotsen en barre kusten. Maar de logiek der Natuur is anders dan de onze, en zij schijnt de groote natiën dagbladschrijvers, de kleine, dichters te hebben toegezegd. Zoo heeft zij ook in het Noorweegsch gesproken.
Douglas Hyde is de Iersche dichter onzer dagen. Georges Moore geeft eene vertaling: zwak beeld van het oorspronkelijke, voorwaar. Nu ga ik deze vertaling nogmaals vertalen in proza: dan blijft er niets dan de gedachten. Van de zes gedichten zal ik er twee geven. Het volgende spreekt van de eenzaamheid, die het grootste onheil is voor de Ieren: hun spreekwoord zegt: liever twisten dan alleen zijn.
O als er ware, in deze wereld,
dat het mijne ware, mijn voor immer,
ik zou groote vreugde hebben, genoeglijkheid,
geen plaats ter aarde waar ik kon zeggen:
Het is leed voor den mensch, te weten,
dat er geen plaats ter wereld is
waar men om hem geeft of hem bemint;
dat er in de wereld voor hem
om hem op zijn weg te helpen
tot het streven naar 't hiernamaals.
Het is hard en het is bitter,
en het is een zeere smart,
het is wee en het is jammer,
't is eender waar gij staart;
het kan op 't einde, waar gij zijt,
u zelf niet meer schelen.
| |
| |
Dan komt de smart van den geest, gebonden door het vleesch; - de zang der baren op de kust in de zware eenzaamheid; - het beminnend hart in de avondstilte; - en dit stormige:
en stooten bijna het dak van ons huis,
de zware donder antwoordt
op elken schicht van het gele licht.
Ik, alleen in mijne kamer,
die nauw is, en warm en klein is, gezeten,
kijk naar den woedenden hemel
en luister naar den wind.
Ik was blijde, levenslustig
op den jongen morgenstond van gisteren,
Ik heb geen denkbeeld van hoop meer
dan voor een bed van klei
dood is mij 't zelfde als leven
Van nu aan, na 't woord dat ik gisteren hoorde.
Laat de donder grollen, de bliksem springen,
nederschietend van den berg -
ik zal spier noch lid verroeren,
al valt hij op mij en verplettert;
laat de donder kraken, de regen kletteren
tot de aarde verdoken, verdronken is:
blijdschap, geluk zijn mij ontvloden,
dood of leven is mij gelijk, van gisteren.
Douglas Hyde heeft ook in 't Engelsch geschreven, maar gelijk Dante-Milton in 't Latijn.
Groote rijken als China, Babylonië, Perzië, Rome, zijn onvruchtbaar in kunst en letteren. Wij kunnen aan eene nieuwe barbaarschheid slechts ontsnappen door het behouden der kleine talen. Er is iets onuitsprekelijk grievends in de vernietiging eener taal. De verbrijzeling van eene enkele afzonderlijke ziel is een beweenlijk schouwspel, maar de verdelging van de ziel eens volks is eene daad van iconoclasm erger dan het kapotschieten des Parthenons of het verbranden van Persepolis. Laat de ziel leven, en de ziel zal meer letterkunde scheppen, verwoest de ziel en er is eene macht van strevingen en godheid minder op aarde... Vernietig de taal, gij vernietigt de ziel des volks. ‘Ik spreek ten beste voor die geheimnisvolle sfeer van legenden en overleveringen waaruit Ierland ontstaan is en die honderd jaar krachtdadige verengelsching niet hebben doen vergaan. Met hem de overleveringen van zijn ras, zijne zangen en legenden te ontnemen, geeft gij hem niet wat het beste in Engeland is - Shakespeare, Shelley en Keats - maar de rioolpers van Londen.
Herbert Paul (296-306) verklaart dat hij de in de vorige aflevering door den Bisschop Hedley gegeven uitlegging over aflaten der Katholieke Kerk niet begrijpt; hij meent dat zelfs niemand dit begrijpen kan, ‘it is one of those things which no fellow can understand’.
| |
| |
Ik heb het artikel gelezen en meende het nochtans te verstaan. - Merken wij hier de getuigenis op van eenen Protestant: ‘Ik ben stellig niet van degenen - als er zulken bestaan - die gelooven dat katholieke priesters aflaten verkoopen en het geld in hun zak steken. De Roomsch-Katholieke kerk is geene bedriegers-samenzwering. Alle Protestanten, of nagenoeg alle, eerbiedigen en bewonderen haar om hare prachtige instelling, hare ontzagwekkende geschiedenis, om haar zendelingswerk, opgeluisterd door zoovele heldhaftige marteldooden en edele levens.’
Prof. Hutchinson Macaulay Posnett (306-320) ontleedt Pi-pa-ki, of San-pou-tsong, (de historie der lier, of driemaal gebroken plichten) het Chineesche meesterstuk van het drama - dat door de levendige voorstelling van tegenstrijdige plichten, liefde tusschen bloedverwanten en getrouwe onderwerping aan den Staat, aan Sofokles' Antigone doet denken - geschreven door Kao-tong-kia, en opgevoerd in 1404. Hier is de inhoud:
Tchao-ou-niang, eene mooie jonge vrouw, en Tsai-yong, een begaafd bachelor in de letteren, zijn pas een maand in hun dorp getrouwd, toen al de geleerden tot een wedstrijd geroepen worden door den keizer. Tsai-yong gaat zijns ondanks, wordt als doctor bekroond en keizerlijk raadsheer benoemd. Doch hij wordt gedwongen een nieuw huwelijk aan te gaan met Nieou-chi. Zijn dorp lijdt intusschen hongersnood, zijne ouders, lang geholpen door Tchao, sterven van ellende. De jonge vrouw vervult de plichten des afwezigen zoons. Zij snijdt haar haar af en verkoopt het, en draagt in haren schoot de aarde om het graf op te hoogen. Dan, met eene lier ter hand, gekleed als kloosterlinge, reist zij, haar eten vragend, naar de verafgelegen hoofdstad, ontmoet de nieuwe vrouw haars echtgenoots; Nieou, in bewondering voor hare wilskracht en deugd, doet haar in de boekerij Tsai-yong ontmoeten, en hier verneemt de jonge geleerde van zijne driemaal gebroken plichten, jegens vader, moeder, vrouw; hij werpt zijne eereteekens weg en vertrekt met Tchao naar het dorp.
Tot stichting van onze provinciesteden, waar in den regel de roerendste drama's door de toeschouwers overlachen worden - ik denk hier aan Thienen (den Waaiberg niet natuurlijk den Casino) - is het noodig, volgens een bericht van dien tijd te zeggen, hoe de boeren van China over vijfhonderd jaar dit stuk bijwoonden.
‘Waar eene jaarmarkt is, zelfs in de kleinste dorpjes, zoo eene groep tooneelspelers Pi-pa-ki opvoert, begrijpt iedereen hen zonder moeite - ach hoe verre van ons Vlaamsch publiek! - En wanneer zij komen aan de tooneelen van den hongersnood, van Tsai-yong die deernis bij den keizer afsmeekt, van Tchao-ou-niang die haar haar verkoopt om eene doodkist te koopen, kan men niet tusschen al de toehoorders - landeigenaars, moeders uit het omliggende, jonge herders, houthakkers, eerbiedwaardige grijsaards - een enkelen vinden of zijne kaken gloeien van smart; niets te hooren dan zuchten en snikken zoolang het stuk duurt.’ Straks vonden wij voorbeelden in Indië, nu bij de Chineezen!
De theorie l'art pour l'art vindt bij de Chineezen van over 5 eeuwen niet meer genade dan bij Tolstoï. Het doel van 't ernstig drama is altijd door de Chineezen aanzien geworden als zedelijk, en zeer edel heeten zij het ‘de voorstelling der schoonste lessen uit de geschiedenis aan de onwetenden die niet kunnen lezen.’ ‘Wat vindt gij in stukken zonder zedelijke strekking?’ vroeg de Chineesche criticus over vijfhonderd jaar in de voorrede van Pi-pa-ki. ‘Gekke samenpraat, tooneel op tooneel waar men het gebabbel der straat kan hooren, het plat
| |
| |
gesprek der steegjes, de ruwe onkieschheid der liefde-intrigues. En de uitkomst? Dat 's menschen leven verward en misleid wordt, zijn hart den stroom zijner driften volgt, en hij eindelijk ten verderve gaat.’
Prof. J.-A. Fleming (348-363) ‘staatshinderpalen tegen electrischen vooruitgang.’ Engelsche uitvinders zijn er niet veel. De reden? Het monopolium der telegrafen sedert 1870, het onderdrukken der telefoonmaatschappij in 1877. (Hier wederaleens de veroordeeling van de Staatsbemoeiing: zoowel als Frankrijk met zijn spoorwegen, verliest Engeland met zijn telegrafen.) Inconsistency, ineptitude, and want of prevision!
Nieuw artikel over de Bronnen van den Islam (364-366) door Rev. W. St. Clair-Tisdall waarin de mahometaansche tegenspreker van verleden maand teruggeslagen wordt, als hebbende een ander boek gelezen dan dat waar spraak van is, en hebbende uit dat boek valsche aanhalingen getrokken, ‘he deliberately misquotes’ (hij verzuimt o.a., 't woordje ‘niet’ mede af te schrijven).
A.W.
Daily Mail. - Onder den zeker voor velen verrassenden titel van ‘The decline of English birth-rate’ met den bijtitel van ‘some menacing figures’ stond in de Daily Mail van 7 Januari jl. een artikel van J. Holt Schooling, waaruit het volgende denkelijk niet zonder belangstelling zal gelezen worden. Immers reeds sedert jaren wist men dat de geboortestand der bevolking van Frankrijk niet bloeiend was, maar tevens meende dat men dat het overal elders juist op tegenovergestelde wijze toeging. Nu echter komt eene stem uit het vaderland van Malthus onze gedachten dienaangaande eenigszins wijzigen.
Vooreerst voert de schrijver ons het volgende tafeltje voor oogen:
1. Jaarlijksch middengetal der geboorten op 1000 levende personen.
|
Gedurende het vijfjaarlijksch tijdvak. |
Vereenigd Koninkrijk. |
Engeland en Wallis. |
Schotland. |
Ierland. |
1874-1878 |
34.3 |
35.9 |
36.3 |
20.1 |
1879-1883 |
32.6 |
34.0 |
33.6 |
24.4 |
1884-1888 |
31.2 |
32.5 |
32.5 |
23.3 |
1889-1893 |
29.8 |
30.8 |
30.9 |
22.7 |
1894-1899 |
29.1 |
29.8 |
30.6 |
23.3 |
Als men voor het tijdstip 1874-78 de jaarlijksche geboortekracht verbeeldt door 100, dan is zij voor 1894-98 nog slechts 85, 't zij 15% minder.
Van 1894 tot 1898 waren er in het Vereenigd Koningrijk ongeveer 5,750,000 geboorten, met de geboortekracht van 1874-78 zouden er 6,760,000 geweest zijn, dus een verlies van meer dan 1 millioen kinderen gedurende deze vijf leste jaren alleen. Met andere woorden: op elken dag der vijf jaren 1894-1898 werden er van 500 tot 600 kinderen minder geboren dan er zouden geboren geworden zijn ware de geboortekracht even sterk gebleven als in 1874-1878.
En welke is elders de toestand? Dit wordt thans door den statisticus in het volgende tafeltje, dat een vergelijkend overzicht met betrekking tot vijf groote mogendheden geeft, verduidelijkt.
| |
| |
Jaarlijksch middengetal der geboorten op 1000 levende personen.
|
Gedurende het vijfjaarlijksch tijdvak. |
Oostenrijk. |
Duitschland. |
Italië. |
Vereenigd Koninkrijk. |
Frankrijk. |
1874-1878 |
39.4 |
40.1 |
37,0 |
34.3 |
25.8 |
1879-1883 |
38.4 |
37.5 |
36.8 |
32.6 |
24.8 |
1884-1888 |
38.1 |
36.9 |
38.2 |
31.2 |
23,9 |
1889-1893 |
37.1 |
36.3 |
36.9 |
29.8 |
22.5 |
1894-1898 |
37.3 |
36.1 |
34.9 |
29.1 |
22.3 |
|
1874-1898 |
38.1 |
37.4 |
36.8 |
31.4 |
23.9 |
Vergelijkt men nu die landen met elkander, zoo springt het in 't oog dat de toestand in Frankrijk en in Engeland ongunstiger is dan elders. In Frankrijk is de geboorteverhouding nagenoeg dezelfde zooals die in het eerste tafeltje voor Ierland is vermeld: een gelijk gevolg dat aan verschillende oorzaken is toe te schrijven. Ook de volgende tafel is weerd dat men ze inzie:
Vergelijking der geboortekracht van 12 Europeesche landen gedurende de tijdvakken 1874-1878 en 1894-1898.
|
Landen. |
De jaarlijksche geboortekracht gedurende 1874-1878 wordt verbeeld door 100. |
Naar evenredigheid, is derhalve de geboortekracht gedurende 1894-1898 slechts van |
Ten 100, is het jaarlijksch verlies aan geboortekracht gedurende 1894-1898, vergeleken met 1874-1878, van |
Vereenigd Koninkrijk |
100 |
85 |
15 |
Frankrijk |
100 |
86 |
14 |
Zweden |
100 |
88 |
12 |
Nederland |
100 |
89 |
11 |
België |
100 |
89 |
11 |
Zwitserland |
100 |
90 |
10 |
Duitschland |
100 |
90 |
10 |
Hongarië |
100 |
91 |
9 |
Italië |
100 |
94 |
6 |
Oostenrijk |
100 |
95 |
5 |
Denemarken |
100 |
95 |
5 |
Noorwegen |
100 |
96 |
4 |
Die cijfers moeten de Engelschen doen denken: daaruit blijkt immers dat het verlies van voortbrengingskracht, sedert 1874-78 grooter is geweest voor het Vereenigd Koninkrijk dan voor eene andere groote mogendheid. Dat verschijnsel is des te bedenkelijker daar het niet tot een paar jaar, maar tot een vrij lang tijdvak betrekking heeft.
|
|