Dietsche Warande en Belfort. Jaargang 1(1900)– [tijdschrift] Dietsche Warande en Belfort– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd Vorige Volgende [pagina 482] [p. 482] Winteravond. Het vriezig west is scheemrig rood, de hemel meetloos groot. De grenzenlooze kim omriemen vergulde wolkenstriemen. De vlakte is ijdel, doch de lucht vol ruischend razend strijdgerucht vol kronkelen en kranzen van trage winterganzen. Nu zinkt, witscheemrig, ver en dicht het landschap uit 't gezicht. Het sprokk'lig hout staat in de dreven verdonkerd en versteven. De winter glimt op weide en broek; en om des woudlands duistren hoek verschijnt de gulden horen der mane nieuwgeboren. De kille nachtvorst heerscht alom en griezlend star en stom, snoert wind en adem lucht en landen in ijzervaste banden. Natuur is steen en rotsgevaart; en op een doode wereld staart met huiverende blikken de ziel verkleumd van schrikken. [pagina 483] [p. 483] Doch zonder sluier, eindloos klaar en spranklend schaar bij schaar, zie 's winterhemels heerlijkheden gezellig nadertreden. t'Heelal van zonnen brandt en blaakt. Verrukt, verwarmd, de ziel ontwaakt en juicht aan de aarde ontstegen den sterrenhemel tegen. D. Vanhaute. Vorige Volgende