| |
| |
| |
Omroeper.
Letterkunde.
Hegenscheidt. - Het drama Starkadd, van den gunstig bekenden dichter Alfred Hegenscheidt, is meermalen met grooten bijval in den Vlaamschen Schouwburg te Brussel ten gehoore gebracht.
Longfellow. - A. Mervillie geeft in De Nieuwe Tijd een zeer schoone vertaling van Longfellow's Evangeline, in lange, blanke zesvoeters, zonder rijm.
Guido Gezelle met Hiawatha, Eugeen de Lepeleer met Dreizehnlinden en A. Mervillie met Evangeline, hebben getoond dat het Vlaamsch voor kracht en zwier, voor plooibaarheid en afwisselende pracht van kleur, noch voor 't Engelsch noch voor 't Duitsch moet onderdoen.
Evangeline is ook afzonderlijk verschenen.
Fuhrmann Henschel. - Het jongste drama van Hauptmann wordt tegenwoordig ook in Nederland opgevoerd. Een geestig criticus beschrijft den inhoud als volgt: ‘In het eerste bedrijf wascht Hanne, de dienstmaagd, de vuile borden van de Henschels, in het tweede, de vuile wasch, in het vierde hangt zij de wasch op en in het vijfde hangt hij zich op. Dit is alles.
Bij de voorstelling van dit stuk te Keulen, wascht Hanne de wasch met wezenlijke groene zeep, waarvan de heerlijke geur zich door de zaal verspreidt. Dit is wel het toppunt van het realisme.
John Ruskin raakte ook het vraagstuk der vrouw aan. Hij zag de kracht der vrouw in haar vrouw-zijn.
Geen man leefde ooit een goed leven, die niet gekuischt was door de liefde eener vrouw, gesterkt door haar moed, en geleid door haar voorbaat.
Wat ik zelf, zoo gesteund, had mogen worden, in deze ijdele ‘gedachte waag ik niet mij te verdiepen.’
Zijn vrouw was de vrouw van een ander geworden. En de andere, met wie hij op later leeftijd zoude huwen, werd gekwetst door zijn uitdrukkingen van ongeloof in de Fors en maakte aan haar verloving een einde. Dit besluit kostte haar het leven.
Moderne poëtiek. - Onder dezen titel schrijft A. Binnewiertz, met het gevoel eens waren dichters, in De Katholiek van April, het eerste gedeelte eener belangrijke studie over moderne noord-nederlandsche dichters. Daarin wordt o.a. het volgende gezegd.
De koninklijke sonnetten van Kloos, de bijna smeltelooze laatste verzen van Verwey, zij bewijzen dat onze hedendaagsche dichtkunst volstrekt niet zoo duf is als zekere verslaggevers beweren, al is zij daarom nog niet de feniks, vollevend opgestaan uit zijn assche.
| |
| |
Na eeuwen van rust en behoud vaart er altijd een nieuwe geest in de poëtiek. Het oude vers was niet meer voldoende voor onze zielen, zoo vol van andere klanken en verbeeldingen. Maar de revolutie ging te ver: het oude vers werd noodeloos veracht door de groote geestdrift voor het nieuwe. Het werd een verwarring, een chaos, waarin echter de kiemen verborgen waren eener nieuwe wereld. Alleen de scheppende geest kon alles komen ordenen!
Een nieuwe leer der poëzie, een moderne poëtiek, moet het verband herstellen tusschen kunstenaar en publiek.
Nu vinden we zeer nuttige lessen, vooral in Veertien jaar literatuur-geschiedenis van Kloos, doch alles ligt verstrooid, vaak door hartstocht sterk overdreven.
In 1898 kwam een schets eener moderne poëtiek door Pol de Mont. Hij waardeert het moderne en kan als verstandig man zijn waardeering rechtvaardigen.
Al zijn zijne verzen vaak te zinnelijk, wij beschouwen Pol de Mont hier als kunstrechter en zijn boek geeft een goede handleiding van moderne poëtiek. F. Lapidoth prijst het als ‘een grooten schat, een schat om herhaaldelijk ter hand te nemen en zorgvuldig te bewaren.’ En Lapidoth prijst nu niet zoo heel spoedig.
In hoeverre hij met dat moderne kan meegaan, zal Binnewiertz in een volgend artikel uiteen zetten.
Henri Borel. - In Het Belfort schrijft de welbekende H. de Marez een belangrijke en grondige studie over dezen, in België zeer weinig bekenden schrijver en sluit met de woorden:
‘De moraal dezer studie is, dut wij Zuid-Nederlanders er belang in hebben, een schrijver als Borel niet onbekend te laten. Uit een kunstoogpunt behoort hij tot de pleïade jongeren, die voor de Nederl. letterkunde het bloeiende Nieuwe Gids-tijdstip, - zoo zal men het eenmaal noemen - bewerkt hebben.
Uit een practisch oogpunt zijn Borel's werken, voor ons Belgen, van het grootste belang: de strijd van onze nijverheid op de Chineesche markt en de vermoedelijke inval van de Chineesche Coolies in den Congostaat, zijn twee redenen die ons moeten aansporen zoo grondig mogelijk in kennis te treden met het Chineesche volk.’
Pol de Mont hield te 's Gravenhage eene voordracht over Guido Gezelle en las verscheidene stukken uit Rijmsnoer om en om het jaar. Twee dagen later waren alle te 's Gravenhage voorhanden exemplaren van Rijmsnoer uitverkocht.
Voor Feministen. - Onder den titel Massacre des Amazones, is verschenen een bundeltje met kritieken, doorgaans niet vleiend, op de werken van twee honderd ‘bas-bleus contemporains.’ Voor Nederland zou zulk een boek eveneens veel nut kunnen stichten en zeker veel gelezen worden, vooral door de beklagenswaardige..... kousen die met een blauwkous een paar vormen.
| |
| |
Een wraakroodvolle wijnbokaal en Teèr mysterie-donzen, wat is dat? Weet ge 't niet? Leest dan de jongste Sonnetten van Hélène Lapidoth-Swarth in den April-Gids.
Notre France. - 't Is erg spijtig voor de franskiljonsche schrijvers van België, wat wij in het laatste nummer der Pa$jsche Revue Internationale lezen: ‘L'apport de la Belgique en littérature française est négatif ou nuisible.’ Men wil eene classe de belles-lettres stichten aan de Brusselsche académie.
Afrika van Ridder Descamps, heeft te Keulen, in duitsche vertaling, ten bate der Oost-afrikaansche Missieschool Knechtsteden, grooten bijval gevonden. De decoraties waren prachtig. Men had uit Zanzibar de vereischte wapens laten komen. De koren zijn getoondicht door den Domkapellmeister Cohen.
| |
Plastische Kunst.
Rafaëls zoogenaamde ‘Disputa’. - Heinrich Schrörs geeft in het tijdschrift ‘für christliche Kunst’ eene verklaring van Rafaëls beroemd meesterwerk, nog meer algemeen gekend sedert Kellers voortreffelijke gravure, eene verklaring welke boven alle tot nu toe bestaande door hooge waarschijnlijkheid treft.
Schrörs herinnert er aan dat Thomas de Vio O.P. (Cajetanus) of wel een godgeleerde derzelfde school, aan den kunstenaar te rade stond bij zijn werk. Zoo ziet men boven in 't werk de Theologia subalternans, dan de lagere godgeleerdheid theologia subalternata en de heilige Drievuldigheid als middenpunt.
Het altaar en de monstrans hebben blijkbaar geene liturgische beteekenis en het geheele gezelschap drukt dan ook geenszins de aanbidding van het Allerheiligste uit. Alles is als zinnebeeld uitgevoerd. Zelfs het verschijnen van Adam en Eva duidt niet op de zonde, maar op het streven naar kennis.
Het geheel is een Zinnebeeld van de Wetenschap der godgeleerdheid en stemt aldus met het geheele plan der overige schilderwerken, de andere wetenschappen voorstellende, overeen.
Vlaamsche kunst in Mexico. - Biekorf meldt dat het Mexikaansch dagblad The Evening Telegram mededeelt wat verwantschap er bestaat tusschen de Vlaamsche kunst en de Mexikaansche. 't Zijn de Spanjaarden die aan de Mexikanen de beeldende kunsten leerden. Luiz Moralès, een der eerste, was volgeling der schilders van Eyck, vander Goes en van der Weyden. Luiz Juarez en Balthasar de Echave, die later leefden, geven in hunne gewrochten duidelijk den stempel weer van Rubens' school. Maar sedert de 17de eeuw is de richting der Vlaamsche school in Mexico verloren gegaan.
| |
| |
Dan voegt het mexikaansche blad er nog bij:
‘Mocht de Mexikaansche kunst tot de gedachten van Rubens weerkeeren, 't ware een pronte stap vooruit bekroonde leerlingen naar de twee Vlaamsche scholen van Antwerpen te zenden, om hunne studiën te volledigen. Rome dient geenszins voor de hoedanigheden en de gebreken der Mexikanen, Parijs evenmin, Berlijn is niet beter. Maar te Antwerpen zullen onze jongelingen de ware gedachten vinden, dienstig voor hun land en voordeelig voor hunne opleiding.’
De houtbeeldhouwkunst, waarin de Mexikanen bijzonder uitmunten, schijnt de leiding gevolgd te hebben van 't kunstsnijwerk van Verbruggen en Quellinus.
| |
Toonkunst.
Tinel's Godelieve in Amerika. - Te Milwaukee (Wisconsin) heeft op den 18n April eene prachtige uitvoering plaats gehad van dit meesterwerk.
Wij lezen o.a. het volgende in den Milwaukee Herold:
‘De naam van Tinel was reeds gunstig bekend door zijn vermaard oratorium Franciscus, maar na de uitvoering van Godoleva is gebleken dat T. een der grootste genieën is die ooit geleefd hebben en misschien de grootste nu levende toondichter. Godoleva staat verheven boven alle veranderingen van smaak en richting in de kunst, vast als een rots te midden der zee, waartegen de woedende baren van den tijdgeest te vergeefs opbruischen.
Godoleva is de geheel rijpe vrucht van eenen boom die op klassischen bodem is ontsproten, en wiens bloesems door de gloeiende zon der moderne toonkunst zijn opengekust. Alles is oorspronkelijk en beweegt zich op banen die aan den toondichter geheel eigenaardig zijn. Hij is romantisch, lyrisch en dramatisch te gelijk en bezit eenen zeldzamen schat van melodieën; zijne orkestratie is schitterend, om niet te spreken van den rijkdom zijner polyphonie, zoowel in de koren als in het orkest. Hij verbindt franschen zwier met duitsche innigheid. Wat hij schrijft vloeit voort uit de onuitputtelijke bron van een diep godsdienstig gevoel dat zelfs de hardste twijfelaars tot in het diepste van het hart moet treffen.’
De beperkte ruimte laat ons niet toe, nog verdere aanhalingen te geven.
Uit Chicago is er reeds eene uitnoodiging aan de vereeniging te Milwaukee gericht om in de eerste week van Mei het werk ook te Chicago te komen uitvoeren. Onder de solisten blonk vooral uit de heer Frangcon Davies uit Londen, die de partij onder leiding van den toondichter gestudeerd heeft en wiens creatie der rol van Bertholf, volgens alle recensenten, voor altijd een voorbeeld zal blijven.
Richard Strauss' jongste werk Ein Heldenleben is verschenen bij F.E.C. Leuckart te Leipzig. De klavierpartituur voor 4 handen kost Mk 7.50 = fr. 9.40.
| |
| |
Dit werk zal opgevoerd worden met Sinxen, ter gelegenheid van het Nederrijnsche Muziekfeest, te Düsseldorf.
Strauss (Richard) is misschien de eerste nu levende, duitsche toondichter, en al komt er in zijne werken nog veel voor, wat met de grondbeginsels der muzikale esthetiek strijdt - b.v. hoe hij de minachting voor zijne recensenten wil uitdrukken door oorverscheurende kwintengangen en andere kolossale hardheden, of hoe hij de muziek wil laten schilderen eene kudde blatende schapen (in zijn Don Quichotte) door pianissimo blazende bazuinen voorgesteld - hij gaat eene groote toekomst tegemoet.... indien hij den droes kan kwijt worden.
Bij Leuckart zijn eveneens verschenen:
Zes Oudnederlandsche Volksliederen, uit de verzameling van Adrianus Valerius (1626), met duitsche vertaling door J. Weyl, voor mannenkoor of gemengd koor, baryton-, tenorsolo en orkest (of klavier) bewerkt door Ed. Kremser.
1. Klacht. 2. Wilhelmus van Nassauwen. 3. Krijgslied. 4. Afscheid. 5. Berg-op-Zoom. 6. Dankgebed.
Jos. Ryelandt - Van dezen hoogst begaafden toonzetter zijn verschenen Opp. 22 en 23, bevattende eene sonate voor violoncel en klavier, waarvan het diepgevoelde adagio vooral de vindingskracht des kunstenaars verraadt. In het Finale heeft hij een volkslied, dat op zich zelf een weinig banaal is, door dynamische en harmonische veranderingen en kunstrijke variaties tot een effektvol muziekstuk herschapen. Overigens maakt het geheel een zeer harmonischen indruk. Een tweede bundel bevat drie geestelijke Gezangen, met franschen en duitschen tekst. De lof die wij daarvoor veil hebben kan niet in enkele regelen worden beschreven. Vooral no 1 is van treffelijk diepzinnigen aard en roerende innigheid. De tekst is ontleend aan het Boek Job. De liederen zijn geschreven voor ‘bariton of alt-stem’ en zijn verschenen bij Breitkopf en Härtel, te Leipzig. Prijs der sonate: fr. 3,75; van de liederen: fr. 2,50.
Saint-Saëns wordt er niet gemakkelijk toe gebracht aan de piano te gaan zitten, wanneer hij zich in een salon bevindt. Wat hij het liefst speelt, dat zijn - parten aan zijne toehoorders.
Eenigen tijd geleden was hij bij de markiezin X., te Parijs op een avondpartij verzocht, die geheel ter zijner eere gegeven werd.
De vrouw des huizes kon er maar niet in slagen den weerspannigen kunstenaar aan de piano te dwingen. Ten einde raads, zegt Saint-Saëns:
- ‘Maar uw piano is niet zuiver, Mevrouw!’
- ‘Ach! waarde Meester, ik liet hem immers gisteren nog stemmen.’
- ‘Nu, dan zal ik eens zien.’
Hij gaat aan de piano zitten, terwijl de genoodigden zich rond het instrument scharen, eene heerlijke improvisatie verwachtend.....
Nauwelijks heeft de meester een akkoord aangeslagen, of hij begint
| |
| |
met stentorstem te zingen, zich zoo hard mogelijk begeleidende:
‘Quelle marinite, quel chaudron!
‘Ah! l'ignoble poële à marrons.’
De geschiedenis vertelt niet of de markiezin X. Saint-Saëns later nog eens uitnoodigde iets op haar piano te spelen.
Voor jonge toondichters. - Het Oratorio van den Dood, door Herman Ronse, Gent, drukkerij Het Volk, 1899.
| |
Volkskunde en Zedegeschiedenis.
Het Niezen. - Waarom zegt men ‘God zegene u!’ als er iemand niest?
In de hel, zeggen de Siameezen, zijn rechters, die in een groot boek al de zonden der menschen opschrijven. Hun opperhoofd is gedurig bezig met dit register te doorloopen en de ongelukkige stervelingen, wier zondenlijst hij leest, falen nooit van op hetzelfde oogenblik te niezen. Men begrijpt hoe nuttig het is alsdan den goddelijken bijstand te wenschen voor dezen die niezen. Wij weten ondertusschen, dat in de dertiende eeuw eene zekere ziekte met niezen aanving.
(Ons Volksleven.)
Bloemenspelen. - Dr. Johannes Fastenrath, de befaamde schrijver van Columbus, Catalanische Troubadoure, Walhalla enz. heeft de dichterlijke bloemenspelen van Provence en Catalonië in den Rijnstreek overgeplant. Hij schonk voor dit doel 10000 Mk. aan het letterkundig genootschap te Keulen, waarvan hij voorzitter is. Op den eersten Zondag van Mei had nu het feest plaats. Als inleidende feestrede sprak de ontwerper over de Catalaansche bloemenspelen. Dan volgde de voorlezing der bekroonde dichtstukken, afgewisseld door zang.
De eereprijs werd toegewezen aan het beste minnelied, de overige prijzen aan het beste godsdienstige gedicht, de beste novelle en de beste humoreske.
't Is spijtig dat alleen zij, die in den Rijnstreek en in Westfalen zijn geboren of daar wonen, ter mededinging toegelaten worden.
Holland naar Bismarcks Brieven. - ‘Tot heden heb ik ontdekt’, heet het in zijn brief uit Amsterdam van den 24n Aug. 1853, aan Von Gerlach, ‘dat de plek, die op de landkaart Holland heet, volstrekt geen ‘land’ is in den zin van een Rohrbecker land-oeconoom. Het is een tien mijlen lange weide, met veel kreupelhout en ontelbare herkauwende koeien en daartusschen eenige, naar prentenboek-modellen gebouwde steden.
‘Als ik het klokkenspel hoor en, met een lange pijp van kalkaarde in den mond, door het mastenwoud over de grachten uitzie naar de in de schemering nog avontuurlijker, verwarder gevels en schoorsteenen, dan komen mij al de Hollandsche spookgeschiedenissen
| |
| |
mijner kinderjaren weer te binnen, van Dolf Heylinger en Rip van Winkel en den Vliegenden Hollander... Dat ik Holland gezien heb, daar ben ik blijde om.’
‘Dit Amsterdam met zijn van lindeboomen omzoomde kanalen en grachten en rookerigen dampkring, waarin een fantastisch gewirwar van masten, zonderlinge huizengevels en Y-vormige schoorsteenen in onbepaalde omtrekken zichtbaar is, heeft ondanks zijn bedrijvige drukte voor mij iets zoo spookachtigs, dat ik aan geen bovennatuurlijke verschijnselen geloof, zoolang het hier niet spookt. Ik ben er op voorbereid vannacht eenige Vliegende Hollanders in buffelleer en Spaanschen halskraag, met puntigen hoed en nog puntiger baard voor mijn bed te zien staan.’
Ik weet niet, of de Vliegende Hollander aan Bismarck in den droom verschenen is, maar, zoo ja, dan zal hij hem zeker gezegd hebben, dat iemand, die terstond sympathie toonde voor ‘de lange pijp van kalkaarde’ en de ‘woelige bedrijvigheid’ eener Hollandsche koopstad, genoeg stamverwantschap bezit met Dolf Heylinger, om voor Rip van Winkel geen angst te hebben.
Vlaamsche academie. - Zitting van April. De heer Arnold, daags te voren overleden, wordt door den bestuurder met treffende woorden als geleerde en als edel mensch herdacht. De heer de Vreese biedt zich aan tot het schrijven eener Necroloog. Voorgelegd wordt een hs. van den advocaat L. Willems, waarin wordt aangetoond, dat de voormalige minister Rogier niet het ontwerp tot de stichting eener Vlaamsche Academie heeft voorgedragen. De heeren de Pauw, Snieders en de Potter zullen de weerde van het werk onderzoeken.
De commissie voor Nieuwere Taal- en Letterkunde deelt, bij monde van den heer Coopman, mede dat zij den druk wenscht van Dr. A. Biltris, Inleiding tot de studie der analytische scheikunde. Aangenomen. Dr. de Gheldere wordt tot werkend lid verkozen.
In Mei en Juni heeft er opnieuw keuze plaats voor de openstaande zetels.
Taalcongres. - H.M. Koningin Wilhelmina heeft wel gelieven den titel aan te nemen van Beschermvrouw van het 25e Nederlandsch taal- en letterkundig congres. Wij weten dat baron de Maere van Ae$trycke het voorzitterschap bekleedt der regelingscommissie. Wij hopen in de vijfde aflevering der Dietsche Warande zijne beeltenis te geven.
|
|