geene enkele is art äppliqué. Het is eenvoudig belachelijk een glaswerk art appliqué en een lijnwaad niet art appliqué te noemen.
En toch blijft het nog de officiëele toon. Zelfs schrijft men (of is het een drukfout?): Art applique. Musique. ‘On demande un concerto pour violon’ enz.
Fuga of niet? - Sedert zes weken zijn Italië en Frankrijk in twee vijandelijke legers verdeeld. Maar er is gelukkiglijk geen kwestie van Dreyfus. Het zijn de ‘fugisten’ en de ‘antifugisten’. Er is nl. strijd ontstaan omtrent de finale van het tweede bedrijf der Meistersinger van Wagner. De eenen zweren bij kris en bij kras dat het een fuga is, de anderen het tegendeel. Onder de laatsten bevindt zich Ricardi, de uitgever der italiaansche editie.
Gij ziet het wel: bij de vrienden van Wagner even als bij hemzelven is geen volmaakt akkoord.
Musique matérielle. - In de Fédération artistique (bl. 147) spreekt de heer Albert H (ter gelegenheid van Wagners muziek, ter eere van C.M. v. Weber), van eene muziek die zoo voortreffelijk (dus zoo verheven, zoo ideaal is) dat zij geeft une sensation presque matérielle. Daarentegen ontmoet hij in Tristan, (2e Bedr. 2e tooneel), ‘des parties prêtant à rire par les puérilités poétiques’.
De ‘Stijve Hollanders’. - Dat zal men in 't Vlaamsche land nu niet meer zeggen, na de zegezangen, die men aan de Herbergprinses, de Serveuse in drie bedrijven - Serveuse buitenshuis, Serveuse binnenshuis - heeft toegezwaaid, zoowel in het fijne 's Gravenhage, als in de ernstige haven- en handelstad Amsterdam.
Maar hola! Wij zouden haast te ver gaan. Dat het Vlaamsche volk in dit werk wordt gehoond, en als een liederlijk, eerloos volk wordt voorgesteld, kon de Hollanders zoo dadelijk niet ergeren, wanneer dit toch de Antwerpenaren niet heeft gehinderd.
Let wel! De haagsche criticus in Caecilia is uit kieschheid met luchtig been over de geheele publieke-huis-geschiedenis heengestapt, en heeft slechts den componist gehuldigd.
God betere 't, dat het bij velen op den tekst niet aankomt, als alles slechts goed klinkt. Ondertusschen heeft die criticus, door zijne schatting bewezen, dat hij geen eenzijdige, ‘stijve’ Hollander is. Hij heeft echter meer kieschheid en schaamte getoond, door over het gemeene, platte, crapuleuse van tekst en voorstelling heen te gaan, dan kracht en frisschen moed om, door afkeuring van het verwerpelijke, de ware, echte, edele kunst vooruit te helpen.
Wij weten bovendien dat de talentvolle schrijver, Nestor de Tière, voorheen eenen geheel anderen weg bewandelde om zijne nationaliteit te eeren en te verheffen.
Men leze over de Prinses De Bruyn's opstel in de Revue Blanche van Maart.