Dietsche Warande. Nieuwe reeks 2. Jaargang 12
(1899)– [tijdschrift] Dietsche Warande– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 73]
| |
Boekenkennis.Dit zijn vlaamsche Vertelsels uit den volksmond opgeschreven door Pol de Mont en Alfons de Cock. Gent, Van der Poorten; Deventer, Kluwer en Cie, 1898, 452 blz.Een zeer aanbevelingswaardig boek, leerrijk voor jong en oud, om alle avonden op de tafel van 't huisgezin teruggevonden, geopend en gelezen te worden, dan bier en dan daar. Het titelblad is niet onaardig, met losse hand en trek - eene grootmoeder tusschen hare kleinkinderen, in de verte een aantal pignons, geteekend door Karel Doudelet, erg los van de hand, evenals de overige ‘30 teekeningen’ van binnen. De schrijver geeft in zijne voorreden een goed overzicht van den groei des boeks, hoofdzakelijk wel uit reeds gedrukte vertelsels bestaande, doch met minstens 80 nieuwe daarneven. Hij wijst ook de overeenkomst aan dezer vertelsels met die uit andere landen, zelfs tot in de grieksche oudheid toe. Wanneer hier en daar nog eenige meerdere kritiek ware uitgeoefend, b.v., door aanwijzing hoe hier de aloude regel weder doorkomt, dat het volk verschillende sagen aan een pleegt te knopen, dan ware het werk misschien te zwaar geworden, 't Is nu reeds een lijvig boekdeel op prachtig papier, zeer smakelijk gedrukt. De teekenaar heeft bepaald talent en vermaakt menigmaal met zijne voorstellingen. Edoch moeten wij hem waarschuwen tegen jacht naar naïveteit. De Duitschers zeggen:‘Man merkt die Absicht und ist verstimmt’. - Gebreken in teekening komen zelfs op meesterwerken voor, maar gebreken met opzet ten papiere gebracht ontstemmen den kunstkenner bitter. Men kan in onzen tijd van vele buitenlandsche kunstenaars leeren, hoe rap en fijn en natuurvol men au trait kan teekenen, zonder gemaaktheid. Doudelet heeft te veel talent, dan dat men hem dit niet zou zeggen. A.T. | |
Cats. - Un poète néerlandais. Cats, sa vie et ses ceuvres par Gustave Derudder. Calais, Imprimerie des orphelins, 1898.
| |
[pagina 74]
| |
1o tot 1603, 2o tot 1623, 3o tot 1651, 4o tot aan den dood des dichters. De beschouwing zijner werken bevat zeven hoofdstukken als: 1o Zijne dichtwerken in 't algemeen, 2o de zinnebeeldige dichtstukken, 3o de herderlijke poëzie, 4o Minnedichten, 5o Godsdienstige verzen, 6o Realistische stukken, 7o Neerlands letterkunde in betrekking tot het buitenland. Wij ontvangen hierdoor een volledig overzicht der werken van den ‘Vader’. Maar dat niet alleen. De auteur gaat verder. Ook de esthetische zijde, zoowel als de ethische waarde der werken wordt met onaf hankelijken zin beschouwd en daarbij in 't licht gesteld, welken invloed de heerschende smaak der 17e eeuw, de neiging tot lichtzinnigheid, tot wansmaak toe, op Cats' werken uitoefende. Dit wordt toegelicht door voorbeelden, als de beschrijving van het aardsch paradijs, enz., die te zeer wellust ademt om edel te zijn, ofschoon ook Vondel, zegt de schrijver, in het eerste bedrijf van Lucifer van dergelijke al te zinnelijke beschrijving niet vrij is. De heer Derudder breidt echter zijne studie op Cats nog aanmerkelijk uit, door zijne vergelijkingen met andere letterkunde en de voorbeelden hoe deze op Cats in de nederlandsche letteren der 17e eeuw in 't algemeen van invloed is geweest. Hij toont ons den engelschen zoowel als den spaanschen invloed aan en spreekt van Gryphius' en Opitz' werking op Cats. Hij voert ons Sidney voor en de bibliotheek der Arcadia's zijner dagen, wijst op Sully's Euphues en de gemaaktheid welke zich zoowel uit Frankrijk als uit Engeland in Nederland een' weg baande. Onder aanwending der schriften van de meeste onzer welbekende schrijvers over nederlandsche letterkunde, klimt hij zelfs op tot Walter v.d. Vogelweide, tot de sage van Pyramus en Thisbe, tot Willem die MadocGa naar voetnoot(1) maakte, om den geest der letteren van latere eeuwen te karakteriseren. Alle deze bijzonderheden zijn met kennis van zaken behandeld, waarvoor wij den geleerde oprechtelijk te prijzen hebben, die met zulk gemak zich op het veld eener vreemde letterkunde beweegt. Zoo hebben wij dan hier niet alleen eene beschouwing van den ‘Grootvader’, maar wel een beeld van de letterkunde zijns tijds met eenen verzienden blik op hetgeen aan hem vooraf is gegaan. Bijna geen van Cats' tijdgenooten blijft onbesproken en de werking van den dichter zelven wordt van alle zijden toegelicht. Eindelijk wordt 's mans karakter en zijn doel op geestige wijze beschreven: hij minde het geld, maar slechts als middel; hij was zedelijk en godsdienstig, doch niet zonder hoop om daardoor aan invloed te winnen; hij was oprecht calvinist, en meende dat dit tot heil van den staat en van zijn eigen persoon kon dienen. Hij was spaarzaam uit wijsbegeerte; hij was voorzichtig, want hij beminde ‘het juiste midden’. In alle zijne gevoelens was hij oprecht en natuurlijk; maar hij beminde zich zelven en den roem meer dan de kunst. Doch zijn practische geest en zijne zachte gemeenzaamheid ‘zijn in volkomen overeenstemming met het vlaamsche volk’ en verzekeren hem ‘den duur van den goeden naam’ dien hij zich reeds bij zijn leven heeft verworven, en welke hem tot den populairsten der dichteren heeft gemaakt. | |
[pagina 75]
| |
De Thesis door den heer Derudder voorgesteld, heeft natuurlijk hare eigenaardige belangrijkheid, bijzonder voor fransche geleerden en studenten, welke van den toestand der nederlandsche dichtkunst in de 17e eeuw niet op de hoogte zijn. Maar deze studie is ook niet zonder belang voor een grooter en nederlandsch publiek. Wel worden daarin geene gewichtige ontdekkingen gedaan, maar de wijze waarop de gebeurtenissen zijn gegroepeerd en de daaruit voortvloeiende schilderachtigheid van het verhaal, zullen ook den nederlandschen lezer niet ongevallig en zelfs leerrijk toeschijnen. De schrijver schetst vooraf de waarde der nederlandsche schrijfsters van de vroegste tijden af, op het voetspoor van hetgene Brunetière voor de fransche vrouwen heeft gedaan. Vervolgens wendt hij zich in 't bijzonder tot Maria Roemer Visscher. Zij en hare omgeving worden in velerlei bijzonderheden geschetst. Tessela's geest, Tessela's zeden en alledaagsche bezigheden worden uit de bronnen opgehaald. De schrijver heeft daartoe de Brieven van Hooft en van Baerle, de schriften van J. Alberdingk Thijm, Everts, v. Vloten, van Lennep, enz. grondig doorgewerkt. Een groot getal aanhalingen bevestigen de waarheid van zijn schilderstuk, hetwelk hier en daar zoo sterk gekleurd is van lof en geurt van een wierook, gelijk de mannen der zeventiende eeuw gewoon waren die elkander naar het hoofd te zwaaien. Zoo wordt dan ook hier de op end' op verheerlijkte ‘Muiderkring’ met altoos nog gebruikelijken stralenkrans versierd, welke, naar onze overtuiging, nevens de werkelijkheid droevig zou verbleeken. De menigte aanbidders, welke Maria heeft gehad, en die natuurlijk allen genoopt waren de jonge, vriendelijke, lustige en begaafde jonge dochter in den hemel te verheffen, heeft aanleiding gegeven tot de verheerlijking van de plaats waar zij hier en daar op bezoek kwam, het Muiderslot, wat in die dagen, van Amsterdam uit, niet in een uurtje te bereiken was. Wat er ook van zij, de heer Derudder heeft ook met dit boek een zeer nuttig werk verricht, wat alleszins geeigend is om dezen toestand onzer letterwereld in de zeventiende eeuw aan vree ndelingen, welke geen nederlandsch verstaan, te doen kennen. Hij is een zekere en bekwame gids voor de zaken die hij mededeelt. Deze schets is bovendien zoo helder en zoo kleurrijk, dat ze eene recht aangename lectuur oplevert en tevens het verstand voldoet door de menigte bewijzen die als noten er zijn bijgevoegd. De drukfouten zijn niet talrijk, zij komen natuurlijk meest in de aanhalingen voor, zoo wel in Cats als in Tersela. De beide werken heeten wij hartelijk welkom. Wij bevelen ze allen zoogenaamde beschaafden aan, die, en daar zijn er in Noord en Zuid nog genoeg, tot heden onze letteren slechts kennen van hooren zeggen. A.T. | |
Dictionnaire français-néerlandais des termes de droit par Paul Bellefroid, avocat-avoué, juge suppléant au Tribunal de Hasselt, chargé de cours à l'Université de Liège. - Prix: 5 fr. - Hasselt, imp. et lith. M. Ceysens, rue du Dénier, no 11, 1897.Practisch is M. Paul Bellefroid's boek voorzeker in dezen zin dat het den zoeker toelaat aanstonds voor een fransch woord of eene fransche uitdrukking eenen gelijkstaanden vlaamschen term te vinden, en 't zal als dusdanig in de vlaamsche rechtswereld een goed onthaal genieten. Of het geschikt is om onze tegenwoordige rechtstaat, die over tijd in Nederland met het harde doch juiste woord ‘karikatuur’ bestempeld werd, tot eene degelijke nederlandsche en tevens strenge rechtskundige | |
[pagina 76]
| |
taal te herscheppen, valt te betwijfelen. Dit was ook zijn doel niet, zegt schrijver ons in zijne inleiding, en is ook zijne taak niet, zou hij er kunnen bijvoegen. Inderdaad hij biedt geen didaktisch werk aan, doch enkel eene verzameling der woorden en termen in de hedendaagsche rechtstaal te vinden. Is nu die rechtstaal onbestemd en onvolmaakt, dan zal de woordenlijst natuurlijk van denzelfden aard zijn. In den grond mangelt het den vlaamschen rechtsgeleerde, voor 't vaststellen zijner woorden, aan maatstaf. De vertalingen in onze woordenboeken te vinden zijn onvoldoende, en die welke voor eenige wetboeken bestaan, zeer uiteenloopend. Orze Vlaamsche Academie heeft tot nu toe rog geene woordenlijst van rechtstermen uitgegeven. Even teleurstellend is 't dikwijls bij onze Noorderburen op zoek te gaan, daar in vele gevallen begrippen en termen, in onze wetboeken voorkomend, in de hunne niet te vinden zijn. Als enkel voorbeeld diene de vertaling onzer belangrijke trilogie 1) assassinat, 2) meurtre, 3) homicide, die Bellefroid vertaalt door 1) beraamde moord, moord met voorbedachten rade, 2) moord, 3) doodslag, manslag. Het Nederl. Strafwetboek gebruikt met meer juistheid moord, voor assassinat en doodslag voor meurtre, De derde term komt er niet in voor. M. Obrie stelt voor dezelfde terminologie aan te nemen en voor homicide een nieuw woord in te voeren, bijv. het oude ‘ontlijving’. Hoe onvast onze rechtstaal ook zij, het ware nochtans op vele plaatsen den schrijver mogelijk geweest meer juistheid in de keus der woorden en uitdrukkingen, meer beperktheid in het opgeven van synoniemen aan den dag te leggen. - Hij schijnt zich inderdaad meer bekommerd te hebben om den belanghebbenden eene groote keus van woorden op te disschen, dan wel om hem altoos 't gepaste woord aan te duiden, hetgeen bij 't gebruik twijfel en aarzeling moet te weeg brengen. Ons dunkt, dat de schrijver ook te veel houdt van de gesmede woorden en uitdrukkingen, die nooit door welkdanige spreker zullen gebruikt worden. Dat spruit meestal uit de in België vrij algemeene zucht om fiansche woorden en uitdrukkingen, in al hunne deelen, letterlijk te vertalen, in plaats van in het taaleigen op zoek te gaan. Zoo bijv. de fr. uitdrukking de plein droit wordt allerbest door van rechtswege weergegevenGa naar voetnoot(1). Bellefroid heeft ongelijk (i. vbo plein) die uitdrukking te vertalen door van vollen rechtswege, iets wat hem overigens niet belet bij droit dezelfde uitdrukking kortaf door van rechtswege weer te geven. Gevaarlijk is 't ook alle woorden van vreemden (meestal franschen) oorsprong te willen vervangen door een nederlandsch woord; negenmaal op tien is dan 't nederlandsch woord eene onjuiste vertaling en is 't op voorhand veroordeeld om in den zin, waarin de purist het zou willen doen doorgaan, ongebruikt te blijven. - In zijne inleiding geeft schrijver zelf toe, dat een aantal vreemde woorden burgerrecht gekregen hebben in 't nederlandsch en moeielijk kunnen ter zijde gelaten worden. Waarom ze dan niet, kort en goed. alleen bewaard? Waarom ze slechts gegeven naast, dikwijls achter eene reeks onbekende en ongepaste? In algemeenen regel is 't vrees voor spotternij die ons weerhoudt in 't gebruik dier woorden, vrees onze vlaamsche taal te doen aanzien | |
[pagina 77]
| |
als arm en ontoereikend. Instinkmatig rijst dan het spook te voorschijn van zeker fransch dagblad der hoofdstad, meester in 't jokken. Zal echter de lachlust zich minder deugd doen aan woorden, vlaamsch van tooi, doch ellenlang of onjuist, en alleen verstaanbaar voor den smid? Lafontaine schreef eens eene fabel ‘Le paysan, son fils et l'âne,’ en er bestaat een vlaamsch spreekwoord ‘Doe wel en zie niet om’. - Wie lachte ooit om 't fransch voorkomen van engelsche woorden als constitution, prohibition, importation, waaraan 't werk van 't engelsch taaleigen zoo diep ingedrukt werd, dat ze bij 't uitspreken voor een franschman onkennelijk zijn geworden. Als eenige voorbeelden gelden: Elk dezer vier woorden heeft eenen zin op zich zelf, en enkel 't laatste geeft volledig het fransche contrat weer. Met de grootste omzichtigheid moet men te werk gaan in het opgeven van synoniemen. Te licht aanziet men als eensbeteekenend woorden die een zelfde slag van zaken uitdrukken, onderling verschillend door eene kleine bijzonderheid, die er verscheidene soorten van maakt. In rechtstaal, waar elk begrip eene goede bepaalde beteekenis heeft, dient daar vooral op gelet. Bij acquéreur, hetgeen schrijver door verkrijger vertaalt (verwerver ware misschien juister) geeft hij als tweeden zin kooper, waarschijnlijk omdat Ledeganck in art. 1601, 1607 en andere van 't Burgerl. Wetb. onjuist kooper gebruikt heeft, waar de fransche tekst acquéreur heeft. het burgerl. wetb. onderscheidt uitdrukkelijk tusschen aquéreur en acheteur. Er dient dus in 't vlaamsch ook onderscheid gemaakt. Emancipation vertaalt Ledeganck door zelfmaking; hij steunt het woord op 't gebruik van verwante uitdrukkingen, die in oude kostumen voorkomen, zooals ‘zijns zelfs zijn’, ‘zijns zelfs worden’ en ‘zelfs maken’. Hij geeft redenen waarom ontvoogding en handlichting hem niet verkieslijk schijnen. M. Paul Bellefroid, in plaats van een keus te doen, geeft de drie voorbeelden. Welk van de drie zal rechter of advokaat nu bezigen? Met gemelde onvolmaaktheden aan te stippen, willen wij geenszins de verdiensten des schrijvers verminderen. Ons inzicht is enkel, overeenkomstelijk met schrijvers verzoek in zijn voorwoord uitgedrukt, hem eenige wenken te geven, die hem wellicht bij eene volgende uitgave van nut kunnen zijn. Wij herhalen het: de ‘Dictionnaire des termes de droit’ is van groote practische waarde; in algemeenen regel geeft hij naast 't fransche, het gepaste vlaamsche woord, dat vroeger slechts in de verspreide woordenlijsten, die enkele vertalingen van wetboeken versierden, te vinden was. En daarom zal iedereen die vlaamsch in rechtszaken gebruikt, den schrijver dank weten. A.C. adv. | |
Die Kunst im Hause. Geschichtliche und kritisch-ästhetische Studiën über die Decoration und Ausstattung der Wohnung, von Jacob von Falke. Sechste Auflage. Wien, Carl Gerold's Sohn, 1897. Prijs: Mk. 7.20 = Fr. 9.Dat er reeds zes uitgaven van dit werk verschenen zijn, bewijst dat het aantrekkelijk is. | |
[pagina 78]
| |
Het heeft tot doel ons aan te moedigen onze woningen harmonisch in te richten, met een esthetisch oog, - dat met minder uitgaven een schooner geheel weet tot stand te brengen dan de soms recht onsmakelijke ‘kunst’ van den behanger. Het werk behandelt in elf hoofdstukken de volgende onderwerpen: Het grieksch-romeinsch woonhuis; de woning der middeleeuwen en der 16de-18de eeuw; stijl en harmonie; stijl der muurschilderingen; de muren en zolderingen; de vloeren; de vensters en hunne versieringen; de meubelen; het dekken der tafels, enz. Wat betreft het versieren der meubelen, zijn wij het met den geëerden schrijver op bl. 287 niet geheel en al eens. Naar de beginselen van Viollet-le-Duc moet van een gebouw of voorwerp het versierwerk niet alleen constructif zijn: het mag ook wel décoratif heeten. Maar er moet toch altoos een innerlijke samenhang bestaan tusschen de twee elementen. Men mag niet à tort et à travers versieren, al blijft men ook in den stijl van het voorwerp. Last not least beschrijft Falke de rol der vrouw in het huiselijk leven. Bravo! Wij zijn eveneens een vijand der vrouwen-emancipatie. De vrouw behoort in het huisgezin. Zoo verstond Milton het ook in zijn Paradise Lost: Nothing lovelier can be found | |
Het Boek van Spaarzaamheid en Vooruitzicht door Maria du Caju. Gent, A. Siffer.Dit werk verworf een gouden eermetaal te Brussel 1897, een eersten prijs en gouden eeremetaal in den wedstrijd der Provincie Henegouwen 1897, en wordt in het Belgische Staatsblad van 15 Juni 1898 zeer eervol vermeld in het verslag van den keurraad voor den prijs Guinard. Die bijval zal niemand verwonderen, daar de werken van Maria Du Caju, door het Belgisch ministerie van Nijverheid en Arbeid, de verbeteringsraden van het Lager en het Middelbaar Onderwijs, enz. goedgekeurd werden, daar zij in 1895 door de Parijzer Société nationale d'encouragement au bien bekroond werden, daar in 1891 reeds de Koninklijke Academie van België hun den prijs de Keyn toekende. Tien belooningen in tentoonstellingen gewonnen, maakten de werken der schrijfster gunstig bekend in den vreemde. Die werken zijn in twee reeksen afgedeeld: I. Vooruitzicht door de school, waartoe bovengemeld werk behoort. II. Vrouwelijk onderwijs, bestaande uit degelijke verhandelingen en lezingen over huishoudkunde, gezondheidsleer, enz. Meestal de werken bestaan ook in het fransch. Hun prijs is uitermate gering (fr. 1,25), en hun nut oprecht groot. Ten bewijze van dit laatste gezegde, gelde het opgeven der deelen van het Boek van Spaarzaamhcid: I. Spaarzaamheid en vooruitzicht in het algemeen. (Sparen, middelen om te sparen, hinderpalen tot het sparen.) II. De lijfrentkas. (Doel en voordeden der lijfrentkas, der pensioenkas.) III. De onderlinge bijstand. (Doel, voorwerp, inrichting der maatschappijen van onderlingen bijstand.) IV. De levensverzekering en de werkmanswoningen. V. De eigendom. Arbeid en Kapitaal. Ziedaar tal van maatschappelijke vraagstukken in het bereik gesteld van schoolkinderen, jongens en meisjes, van 12 à 14 jaar, op zulke | |
[pagina 79]
| |
behendige wijze (door samenspraken, labels, verhalen, voorbeelden) behandeld, dat het boek een blijvenden indruk in den geest van den jeugdigen lezer zal laten. Zulke boeken verveerdigen is een hoogst verdienstelijk werk, dat de erkentenis van ieder weldenkend man afdwingt. Zulke boeken voor prijsuitdeelingen en volksbibliotheken aanbevelen, ze doen kennen aan het onderwijzend personeel, is eene taak die wij geerne vervullen. Op de 250 bladzijden van het boek zijn er luttel dingen welke ieders goedkeuring niet zouden meedragen. Het zij vrij gezegd, het werk bevat gouden lessen, lessen die goud weerd zijn, en den arbeider meer dan geld en goed zullen verwerven, namelijk achting voor zijnen stand en ontzag voor de maatschappij. Y.X. | |
Een Zonnestraaltje. Uit Logeeren. Twee oorspronkelijke verhalen voor meisjes, door Johanna van Herden. Amersfoort, G.J. Slothouwer, 1898.Dit boekdeeltje is, in ons tijdperk van vrouwen-emancipatie, een aangenaam verschijnsel en bewijst hoe diep de schrijfster overtuigd is dat de roeping der vrouw daarin bestaat de zonnestraal van het huisgezin te zijn. Ook leeren wij er uit dat meisjes naar een kostschool te zenden soms een gevaarlijke zaak is. Gelukkig is het karakter der heldin van het eerste verhaaltje, Eva, van dien aard, dat het niet door slechten invloed van makkertjes kan worden bedorven. De twee verhalen, voor jonge meisjes bestemd, zijn volstrekt niet vervelend of flauw, ofschoon er geen liefdesgeschiedenis in voorkomt. Misschien juist daarom! Ik ken een meisje van meer dan twee en twintig jaren, dat het Zonnestraaltje met diepe aandoening gelezen heeft. De tweede novelle is misschien een weinigje overdreven. Maar wij zien er met genoegen eene waarschuwing in tegen het, voornamelijk in Holland, zoo zeer in zwang zijnde uit logeeren gaan der jonge meisjes. Het geheime doel hiervan is toch eigenlijk de meisjes zoo spoedig mogelijk aan den man te brengen. Hoeveel beter echter zal een man eene jonkvrouw leeren kennen, als hij haar aan den huiselijken haard, in haar eigene omgeving ziet te werk gaan. Menigmaal ontstaat door uit logeeren gaan een ‘wederzijdsch huwelijksbedrog’. V.N. | |
De Gedichten van Constantijn Huygens, naar zijn handschrift uitgegeven, door Dr J.A. Worp. Deel VII, 1661-1671. Deel VIII, 1671-1687. Groningen, J.B. Wolters 1898.Wij vestigen de aandacht van den lezer op het artikel over deze belangrijke verzameling in den jaargang 1896, bl. 78 en 1897, bl. 181, van ons tijdschrift. Wat wij toen geschreven hebben komt ook nu weer te pas. Dr Worp zet zijnen arbeid met onvermoeiden ijver en grondige kennis der zaak voort. Ook de uitgever verdient een ‘pluimpje’ voor het even fraaie als praktische kleed, waarin de Gedichten prijken'. | |
Toponymische studie over de oude en nieuwere plaatsnamen der gemeente Bilsen, door Jef Cuvelier en Camiel Huysmans, uitgegeven door de Koninkl. Vlaamsche Academie te Gent, A. Siffer, 1897.Dit werk schijnt ons zeer volledig en verdienstelijk te zijn, anders zou het ook niet door de Vlaamsche Academie ter uitgave zijn aangenomen. | |
[pagina 80]
| |
Die Kritik in der englischen Literatur des 17. und 18. Jahrhunderts, von Paul Hamelius. Bruxelles, Société beige de Librairie, 1897.Dit werk behoort tot de verzameling uitgegeven door de philosophische Faculteit der hoogeschool te Luik, en werd haar destijds door den schrijver aangeboden om den doctorstitel in de germaansche philologie te verwerven. Hier in 't kort de thesen, die de jonge geleerde op lofwaardige wijze behandelt: 1. Bürger's Lenore staat onder den invloed noch van Percy's Balladen Margaret's Ghost en William and Magaret, noch van het gedicht Lenore in Des Knaben Wunderhorn. 2. Klopstock, alhoewel hij Gerstenberg ten opzichte der duitsche Mythologie nabootste, heelt deze niet verstaan. K. 's opvatting der germaansche oudheid heelt hij uit Ossian, uit Tacitus en andere latijnsche schrijvers geput. 3. Leisewitz behoorde slechts uiterlijk tot den Hainbond. Hij moet als een leerling van Lessing worden beschouwd. 4. De vlaamsche dichters onzer eenw hebben meestal de fransche, de duitsche en engelsche Romantieken nagebootst. Van Holland hebben zij slechts weinig overgenomen. | |
Kroniek van Maestricht, uitgegeven door Dr A. Habets, Hasselt, St-Quintinus-diukkerij, 1898.Deze kroniek is verschenen in het maandschrift De Banier. Zij bevat vele onwaarschijnlijke bijzonderheden over de stichting der stad Maastricht enz. De bevoegde uitgever raadt den lezer dan ook het handschrift met veel omzichtichheid te raadplegen. De gebeurtenissen der laatste jaren evenwel, zegt hij, zijn geloofwaardig en zouden andere reeds verschenen kronieken kunnen bevestigen en aanvullen. | |
Aus Welt und Kirche, Bilder und Skizzen von Franz Hettinger. Vierde uitgave, 2 deelen, Freiburg, Herder, 1897; 665 en 697 bl., prijs: Mk. 10.Dit werk van den gevierden schrijver, prelaat Hettinger, behoort tot het beste, wat er in die soort lectuur bestaat. Het mag ‘klassisch’ genoemd worden. In het eerste deel bevinden wij ons in Italië, wier natuur- en kunstschoon Hettinger reeds in zijn jeugd door en door leerde kennen. De eeuwige stad beschrijft hij, zoowel onder het pontificaat van Gregorius XVI als onder dat van Pius IX, met heerlijke, frissche kleuren. Het tweede deel brengt ons naar Duitschland en Frankrijk. De grootsche alpen van Zwitserland en Stiermarken heeft H. herhaaldelijk bezocht, ook het Zwarte Woud, enz. Last not least: Parijs en de Konínklijke graven van St. Denis. Vooraan prijkt het portret des schrijvers: een prachtige kop. Het werk is met een aantal schoone platen versierd. Dat H. alles wat hij beschrijft zelf gezien en ondervonden heeft, is duidelijk. Laat ons slechts een voorbeeld geven: Wij zijn in een heerlijke streek van Tirol. De prelaat heeft met den dorpskapelaan, die alle wegen kent, een klein uitstapje in de bergen ondernomen. Maar de kapelaan denkt niet dat er menschen bestaan, die niet gewoon zijn te klimmen. Een uur na het andere verloopt, men is er altijd ‘bijna’, maar kan er nooit komen. De kapelaan ziet niet eens om, als men op een smal wegske komt: aan den rechter kant een hemelhooge rots, aan den linker kant de afgrond.... Nu kan de prelaat niet meer voort. ‘Het duurt niet lang!’ troost hem de kapelaan, ‘maar gij moet zien dat ge niet duizelig | |
[pagina 81]
| |
wordt, want dan zou 't ungemüthlich kunnen worden. Ik ging, eenige maanden geleden, met den koster langs dezen weg iemand bedienen, en de koster liet plotselijk de lantaarn in de diepte vallen.’ Nu wordt het allengskens donker. De prelaat ziet zich gedwongen, daar men niet terugkeeren kan, den weg... op handen en voeten, al kruipend voort te zetten. Op den duur geraken zij boven. Maar de lezer wordt zeker ook al duizelig, daarom zullen wij maar afbreken. Het zij ons nog geoorloofd eene opmerking van materieelen aard hieraan toe te voegen, Herder's papier, druk, uitvoering der platen, enz. zijn prachtig, maar waarom vallen de boeken, zooals tevens vele duitsche boeken, uiteen, als men ze opensnijdt? En waarom moet men ze van boven en van onderen opensnijden? Men heeft meer dan een uur noodig om aan het werk van Hettinger dit minder aangename werkje toe te voegen.... Time is money! Ten slotte wijzen wij, nevens onze warmste aanbeveling, nog op het woord ‘vierde uitgave’ op den titel, wat van zelf reeds eene deugdelijke aanprijzing is. V.N. | |
Die bemalten romanischen Holzdecken im Museum zu Metz, door A. Schmitz, in-8o, met platen, Düsseldorf, Schwann 1897, prijs fr. 3.75.Deze romaansche houtzolderingen werden voor eenigen tijd in een particulier huis te Metz ontdekt en naar het museüm overgebracht. Het hoofdsieraad bestaat uit gestyliseerde dieren, die met grooten zwier en verscheidenheid zijn aangebracht. Vele bouwmeesters van onzen tijd, die hunne zolderingen met ‘stuc’ versieren, waarvan maar al te dikwijls brokstukken op onze tapijten te recht komen, zullen hunne plafonds binnen 600 jaren niet in museüms zien prijken. V.N. | |
Kleine Schriften zur Zeitgeschichte und Politik, von Georg. Freiherrn von Hertling, Kreiburg i. B., Herder, 1897, 673 bl., in-8o, fr. 6,25.De Munchensche hoogleeraar von Hertling, die kortelings den tweeden doctorstitel honoris causa ter Leuvensche hoogeschool verwierf, is geen onbekende voor ons. Wij lazen dus met dubbele belangstelling de opstellen, die de schrijver onder bovenstaanden titel tot een lijvig boekdeel vereenigde. H. behandelt de beginselen van wier gezonde opvatting geheel het politisch-sociale leven afhangt: Vrijheid, gelijkheid, democratie, monarchie, absolutisme. De geleerde hoogleeraar toont vooral zijne gron lige kennis der middeleeuwsche wijsbegeerte in zijne wederlegging van Ritschl, die reeds vroeger ter perse kwam. Dan moeten wij ook het stuk Naturrecht und Socialpolitik, als behoorende lot het belangrijkste gedeelte van het werk, nog bijzonder vermelden. Evenzeer als den inhoud moeten wij den sierlijken stijl roemen, waarin de uitstekende geleerde zijn diepzinnige gedachten kleedt. V.N. |
|