Dietsche Warande. Nieuwe reeks 2. Jaargang 11
(1898)– [tijdschrift] Dietsche Warande– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 517]
| |
Bijlagen.Roeien en Sturen.Laat, vrouwkens, uw mannen roeien
En riemen met veel beslag:
Ze houden het bootje in beweging,
En klatsen en kletsen en klotsen
En maken groot gewag.
De roeispaan heffen ze omhooge,
Ze plonsen ze in 't water neêr,
Ze strekken en trekken hunne armen,
Ze slechten en rechten hun schouders,
Hun romp slaat over end' weêr.
Het zweet beperelt hun voorhoofd,
Ze zeggen: ‘Wat dunkt er u van?
Zie maar, hoe recht ik koers hield,
Wat knoopen ik af heb gelegd!
Ei, vind me eens nog zoo'n man!’
Laat, vrouwkens, ze stoffen en boffen,
Maar houdt stil hand aan 't roer.
't Is al geen riemen en roeien
En pletsen en plassen en plonsen
En maken geweld en rumoer.
| |
[pagina 518]
| |
Blijft gij voorzichtig sturen,
Dat het barkje kenter' noch strand';
Houdt gij maar koers in den vaarweg:
Het roer beteugelt de roeispaan,
Gij brengt, gij, 't schuitje aan land.
Antwerpen, October 1898. Hilda Ram. | |
Maria!o Moeder, eeuwig Vlekkelooze,
U waardig prijzen kan ik niet;...
Maar als de Mei haar eerste roze
Biedt U mijn hart zijn eerste lied.
Volzoete naam. - Hoe weer te geven,
Wat hooge liefde gij me ontvouwt,
Geweven door mijn jonge leven
In zooveel letteren van goud.
Hoe brak uw volle glans het duister
Zoo veler zwarte wolken door...
Hoe lichtte altijd, alom uw luister,
o Ster der zee, mijn hulkje voor!...
En of soms wilde winden joegen
De golven op in bange nacht:
Wat driften om mijn ziele sloegen,...
Zacht brak uw macht der golven kracht.
o Schoone naam! - Had' ik de accoorden,
Die ge Eng'lentongen zingen doet...
Ik ken geen hymne in and're woorden
Dan een eenvoudig ‘Wees-gegroet’.
o Moeder, Moeder vol erbarmen,
Tot wie vergeefs geen zondaar schreit,
Neem op mijn ziele,... en sluit ze in de armen, ...
En houd haar vast - in eeuwigheid!
Oct. '97. J. Lodewijks. | |
[pagina 519]
| |
Vertwijfeling.De uren van vertwijf'ling -
Wie heeft ze niet gekend?
Als 't harte moe en mat is -
Men te vergeefs zich wendt
Tot 's hemels hoogen troon
Die toch geen antwoord gaf!
Dan vlieten tranenbeken
Van onze oogen af,
Dan zijn de donk're wolken
Van lichtglans zelfs beroofd -
Dan strekken wij de handen
Wanhopend naar het hoofd! -
Ja somber zijn die uren
Rampzalig in één woord!
De hoop heeft ons verlaten
Haar stem wordt niet gehoord
Een vrees'lijk wee van smarte
Vervult ons door en dóór;
Wij gaan gebukt in 't zwarte
En zelfs het lied der voog'len
Is slechts een dof accoord!
De gansche lieve schepping
Met al haar bloemenpracht
Gelijkt een sombre nacht!
Doch wordt dat wee verbroken
O! dan herademt men!
Gods Zoon slechts was verlaten;
Wacht alle troost van Hem!
Blauw wordt nu 's Hemelstrans,
De wolken drijven af,
De Hoop vlecht u een krans,
De Liefde en 't Geloof
Omhelzen u te zaam
Zij dragen u gewis
In hunne zusterrij -
En gij zijt eeuwig blij!
M. Zubli geb. Jonkvr. v.d. Berch v. Heemstede | |
[pagina 520]
| |
SchemeravondGa naar voetnoot(1)Sage.
Blank-duive luchthemel uit
Beek-visch een algod
Met ooglodder aanknipt.
Dronken-vreugd, kopt er uit,
Adam en Eva.
Springt er uit, grasgebijt,
Wil te hoog, hemel op
Slikt zijn kop
Haakgeboord Petrizoon
Adam en Eva.
| |
Uitlegging der Sage.Daar was eens een schelvisch spartelend in een boschbeek, waarvan het water hem niet beviel. De Almogende, medelijden hebbende met den armen visch, wilde dien redden. Doch de visch, hoogmoedig en al te voorbarig, wilde Gods goedheid niet bescheiden aannemen, sprong op het droge, meenende aldus het uitspansel en Gods woning te kunnen bereiken, maar hij werd, tot straf zijner aanmatiging, door eenen jongen visscher gekookt en opgegeten. Men weet dat de oogen van een schelvisch door de kenners van volkssagen ‘Adam en Eva’ genoemd worden, en dat Petrus een visscher was. |
|