Dietsche Warande. Nieuwe reeks 2. Jaargang 11
(1898)– [tijdschrift] Dietsche Warande– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 458]
| |||||||||||||
Hulsterloe in Reinaert de VosGa naar voetnoot(1)
| |||||||||||||
[pagina 459]
| |||||||||||||
een gelijkende lijst van ‘Pilgrimagen’ van het jaar 1338. Daarin zien wij: ‘T'Onser Vrauwen t'Ulsterloe op XII Lib.Ga naar voetnoot(1) par.’ In dezelfde lijst heeft men: ‘T'Onser Vrauwen te TraillenGa naar voetnoot(2), in Rissele op XII schell. par.’ en: ‘T'Onser Vrauwen t'Ardenborch, op XII schell. par.’ Ulsterloe (de eenige maal zonder H) lag dus zoover van Oudenaarde als Aardenburg en Rijsel. WillemsGa naar voetnoot(3), in zijne uitgave van den Reinaert, spreekt insgelijks van Cannaert's Hulsterloe en hij voegt erbij:
‘Men vereerde te dier plaetse een wonderbeeld, hetwelk, volgens eene aenteekening achter de onuitgegeven kronyk der abtdy van Drongen by Gent, uit de stad Teruane was aengebracht. Onze lieve Vrouw, ontevreden zynde over de weinige eer, welke men te Teruane aen haer beeld bewees, zou bevolen hebben dat men het naer elders bracht, en dit werd, niet zonder grooten toeloop van volk, uitgevoerd. Twee duifjens vlogen voor de dragers van het beeld, en wezen hun den weg aen, tot men eindelyk te Hulsterloo kwam. De bygestroomde menigte was zoo groot, dat men omstreeks Gent broodsgebrek leed. Zoo luidt het verhael van den geestelyken kerkbedienaer te Hulsterloo, in opgemelde kronyk; doch zonder tydsbepaling.’
De Potter geeft breedvoeriger de legende op, naar Broeder Johannes Meensens, die vóór de beeld- | |||||||||||||
[pagina 460]
| |||||||||||||
stormerij, overste (magister)Ga naar voetnoot(1) was te Hulsterloo:
‘Het beeld der H. Maagd Maria, dat te Hulsterloo wordt bezocht, werd voorafgaandelijk vereerd in 't klooster van Teruwanen, en wel bijzonderlijk door eenen kloosterling dezer stad, die evenwel, eenigen tijd nadien bisschop geworden, niet alleen dat beeld vergat, maar zelfs wilde dat het te dier plaatse niet langer staan zou. Toen het nu Sinksen werd, zag men 't beeld boven op den muur der kerk, gekeerd naar den oostkant, en twee blanke duiven kwamen uit het Oosten, met wierook er naar toe gevlogen. Dit ziende, droeg de geestelijkheid, door de volksmenigte gevolgd, het beeld terug naar de kapel, waar het door de geloovigen was vereerd geworden, doch des anderen daags werd het weer boven op den muur der bidplaats bemerkt. Er werd nu bevolen dat het beeld zou worden omgedragen en dat ieder ingezeten, vijftien jaren en daarboven oud, in zijn lijnwaad en met bloote voeten, in de processie zoude gaan ter eere Gods en zijner heilige Moeder, en bidden dat de Heer door eenig teeken zou toonen op welke plaats Hij begeerde het beeld gesteld te hebben. Een blinde priester deed zich naar de kapel voeren en vroeg om zijne hand op het aangezicht des beelds te mogen leggen; nauwelijks had hij dit gedaan, en een doek over zijne oogen gewreven, dien hij over 't beeld ge- | |||||||||||||
[pagina 461]
| |||||||||||||
streken had, of hij kreeg het gezicht weder. Dit was 't eerste wonder, door het beeld bekomen. Gemelde priester droeg daarna het beeld naar Kortrijk, gevolgd door den bisschop en al het volk, den te volgen weg gewezen wordende door de twee voormelde duiven. Ter genoemde stad werd het beeld neergezet in de abdij van Groeninge, vanwaar de abdis het, altijd vooruitgevlogen door de twee duiven, naar de abdij van St. Pieters, dan naar de abdij van St. Baafs, vervolgens naar die van Boudeloo en naar 't klooster van Salegem bracht. Van Salegem vlogen de duiven weer verder, zoodat de stoet nog niet mocht rusten; de menigte was echter zoozeer aangegroeid, dat er hoegenaamd geen middel was om zulke groote schare volks te spijzen, weshalve de Graaf van Vlaanderen, die toen te Boudeloo en te Kluize verbleef, genoodzaakt was een bevel uit te vaardigen, luidende dat alleen de personen van vijftien jaar en daarboven den door de duiven aangewezen weg volgen mochten. De duiven vlogen nu naar eene eenzame plaats, op eenen boom, waar zij een nest zochten te maken. Dit scheen de menigte het teeken, dat O.L. Vrouw haar beeld daar wilde vereerd zien, en 't werd dan ook aan dien boom gevestigd. - De priester, die 't gezicht terug bekomen had, bleef hier nog eenige dagen, nadat het volk zich verspreid had; bij bouwde er zich eene kluis, die vijftig jaren nu door dezen, dan door genen vromen heremiet, dienaars der H. Maagd, bewoond werd. - Vermoedelijk is dit de oorsprong der priorij van Hulsterloo, welke in stand bleef tot aan de religietroebelen. De kapel had eenen koor, eenen toren en eenen kruisbeuk; het hoogaltaar was toegewijd aan Maria, en prijkte met het wonderdadig beeld. Er waren | |||||||||||||
[pagina 462]
| |||||||||||||
zijkapellen, onder andere eene met een altaar ter eere van St. LievenGa naar voetnoot(1).’ De Smet, in zijne Nieuwe Maand van Maria, verhaalt het anders: ‘Het wonderbeeld was eertijds vereerd geweest te Utrecht; doch daar de ingezetenen dier stad den dienst van Maria veronachtzaamden, zou het beeld door de Engelen naar het Land van Waas overgebracht zijn, gelijk het H. huisje van Loretten meermaals door de Engelen vervoerd werd.Ga naar voetnoot(2)’
5. De volgende jaartallen verdienen hier melding: In 1236 kreeg de abt van Drongen de machtiging om de kapel van Hulsterloo door eenen bisschop te laten wijden: ‘Th. de Middelborch et B. de Castello, abbates, testantur se fuisse praesentes ubi Otto, Dei gratia Trajectensis electus, concessit S.Ga naar voetnoot(3) abbati Trunchiniensi, licentiam curandi consecrari capellam suam de Hulsterloo, habita alicujus episcopi copia anno MCCXXXVI, feria quarta post octavas Trinitatis, copia autem supposita est.Ga naar voetnoot(4)’ In 1241 gaf de abt van Drongen de helft van Hulsterloo aan Graaf Thomas, echtgenoot van Johanna van Constantinopel: de graaf beloofde van zijnen kant de rechten der abdij tegen allen te zullen verdedigenGa naar voetnoot(5). | |||||||||||||
[pagina 463]
| |||||||||||||
Bij A. KluitGa naar voetnoot(1) komt eene oorkonde voor van het jaar 1269, welke vooral niet stilzwijgend mag voorbijgegaan worden. De giftbrief werd geschonken door Gravin Margaretha van Constantinopel, bijgenaamd de Zwarte. Er in worden landerijen bij Hulsterloo opgegeven. Ziehier het uittreksel, waarover wij meer willen spreken: ‘Alia autem viginti boneria mori, que de supradictorum octoginta boneriorum computatione supersunt iacent iuxta villam de Westehuse satis prope domus Willelmi Clerici a superiori parte frontariarum hominum secularium.’ C. A. Serrure trok het eerst de aandacht op deze belangrijke oorkonde; hij schreef er over aan E. Martin, welke dienaangaande zegt: ‘Der kleine Ort Hulsterlo wird im Reinaert so bedeutsam hervorgehoben, dass die Vermuthung, es sei der Dichter dort zu Hause gewesen, recht annehmbar wird, und ebenso passt die Zeit der Urkunde, welche eine dichterische Thätigkeit Willems vor der Mitte des dreizehnten Jahrhunderts sehr wohl zulässt.’Ga naar voetnoot(2) Jonckbloet ook schrijft over Willem, den dichter van Rein. I: ‘Men denke veeleer aan den klerk Willem, die bij Hulsterloo woonde; maar van hem weet men verder ook nietsGa naar voetnoot(3).’ En het verwondert hem, dat Serrure, die nochtans vóór alle andere op dien Willelmus ClericusGa naar voetnoot(4) wees, niettemin zijne meening bleef vooruit- | |||||||||||||
[pagina 464]
| |||||||||||||
zetten, namelijk, dat Rein. I in 1186-1188 in Vlaanderen ontstond. In 1306 liet Graaf Robert van Bethune vreedzaam aan den prelaat van Drongen eenige moeren gelegen te Hulsterloo; de voorwaarde was eene mis gedurende zijn leven en na zijnen dood. In Corp. Chr. Fl.Ga naar voetnoot(1) leest men: ‘MCCCVI. Cum hactenus lis magna fuisset inter comitem Flandriae et praelatum super quantitate mori jacentis in Hulsterloo, Robertus condescendere volens nobis promisit nobis adjucari pacifice, et quamdiu viveret, missa solemnis de Spiritu in monasterio celebretur et post mortem.’ In 1358 kocht de abt van Drongen, van Graaf Lodewijk van Male 5 bunder moer te Moerbeke en 4 bunder te Hulsterloo, voor 154 pond groot TournoischGa naar voetnoot(2). ‘MCCCLVIII, Emit praelatus à comite Flandriae Ludovico, decimo Octobris, quinque bonaria mori in Moerbeke, et quatuor bonaria apud Hulsterloo cum fundis, pretio 154 ponden grooten tomoysen.’ Dezelfde Graaf Lodewijk van Male beschermde op bijzondere wijs de stichting van Hulsterloo. In eenen akt van 1365 wordt gemeld, dat de kapel van Hulsterloo op de grenslijn van verscheiden heerlijkheden stond en zeer druk bezocht werdGa naar voetnoot(3). In 1371 gaf de magister van Hulsterloo aan den Graaf eenen molen, als schadeloosstelling voor het leggen van eenen dijk: | |||||||||||||
[pagina 465]
| |||||||||||||
‘MCCCLXXI. Mola magistri in Hulsterloo fuit assignata comiti in redemptionem expensarum factarum pro novo jaciendo aggere, Dyckvellinghe, servato tamen jure ut primum ejus grana semper molerentur, et si contingeret eam molam quandoque alio transportari, servaret idem jus in mola proxima comitis. Magister in Hulsterloo habet jus primum molendi in mola comitis ipsi proxima. Datum Gandavi prima DecembrisGa naar voetnoot(1).’ Negen jaar later verkoopt dezelfde Graaf aan den abt van Drongen vier bunder met een ghemet moer: ‘MCCCLXXX. Vicesimo quinto Aprilis, emit abbas a comite Ludovico quatuor bonaria met een ghemet mori, in Hulsterloo, singula bonaria cum fundo pretio 16 libris grossis tornys, in universum 62 ℔, pro mensura 5 ℔ 6 sol. 4 gr.Ga naar voetnoot(2)’ In 1444 brachten de goederen van Hulsterloo aan de abdij van Drongen 57 pond, 12 sol., 6 d. groot opGa naar voetnoot(3). Vóór de kapel stonden twee herbergen: ‘Ante capellam in Hulsterloo erant duae cauponae ad magistrum pertinentes, et elocabantur ambae 2 ℔ 10 solidis gross., tanto erant pecuniae turn in pretio.Ga naar voetnoot(4)’ Een weinig verder leest men in dezelfde kronijk, voor hetzelfde jaar 1444, ditmaal in het Vlaamsch: De warande van Hulsterloo buten den Beverschen weg is weerdt 12 coppelen coninen, ... mijnheere den prelaet 30 coppelen, ... Joris Braderick, ... ende 30 coppelen ... den meester van Hulsterloo. Eindelijk, onder de godsdienstoorlogen, 17 Juli 1578, verlieten de broeders van Hulsterloo hun oud gesticht, dat 3 Augusti daaropvolgende door de her- | |||||||||||||
[pagina 466]
| |||||||||||||
vormers verwoest werd. Den 29 Januari 1581 werd alles verkocht voor 33 pond 17 schellingen. Een oude steenput, langs den weg, leidende naar de Zeedijkstraat, wijst nog de plaats aan, waar kapel en klooster stonden. Op den Kapelleberg heeft men muurvesten en doodsbeenderen opgegraven. In het begin dezer eeuw vond men er nog eenige kelders en het schijnt, dat vele huizen van den KouterGa naar voetnoot(1) - zoo heet men nu Hulsterloo, waarvan zelfs de naam niet meer door het volk gekend is - met de steenen van het gesticht gebouwd werden!Ga naar voetnoot(2) ‘Vicesimo nono Januarii, venditum sacellum Deiparae, dictum de Hulsterloo, et quidem ea conditione, ut demolirentur; quare multas sparsim partes vendidere. Id autem sacellum imprimis habebat chorum divae Virgini sacrum, ac in summo altari sculpturam illam miraculosam divae Virginis; habebat et sacella lateralia exstantia abutraque parte, altare unum D. Livini, aliud ignoro, et navim ecclesiae; eratque ecclesia per modum crucis; habebat et turrim ac coemeterium. Omnia materalia vendita 33 ℔ 17 s.: propriis autem expensis debebant destruere.’ Het Hulsterloe van den Reinaert, waarover wij in de vorige bladzijden zoo wijdloopig spreken, is dus zonder twijfel een wijk van de gemeente Kieldrecht; edoch een deel ligt nu op Hollandsch grondgebied. Het gehucht heet Kouter, en men heeft den Hollandschen en den Belgischen Kouter. Men vindt het overigens nog op eene kaart van SanderusGa naar voetnoot(3), een weinig ten noorden van Kieldrecht. Op diezelfde kaart ziet men een water, dat | |||||||||||||
[pagina 467]
| |||||||||||||
van het zuidwesten van Kieldrecht komt, bij deze gemeente zich naar het noorden kromt en, naar het ‘Saeftinger Kerckhof’ toe, in de Westerschelde vloeit. De naam van dit water was Kreek van KieldrechtGa naar voetnoot(1). Evenwel, om wille der volledigheid, moeten wij hier, eene andere, eerste gissing van Willems opgeven: In zijne beknopte verhandeling over Reinaert, verschenen in den Messager des arts et des sciences de la Belg. nouvelle série, I, 350, ook in zijn volksboek in Nieuwnederlandsch, wil hij bewijzen, dat Hulsterloo ‘gelegen is tusschen Beernem en Wildenborg, bij de Vaert, vermids men, zuidvvestwaerts daervan de Krekelputbeek aentreft, tusschen Vladsloo en DixmudeGa naar voetnoot(2).’ Lanssens (bl. 309) leert ons, dat St-Joris-ten-Distele op de vaart van Brugge naar Gent ‘in het zoo genoemd Hulstloobosch’ gelegen is. De gemeente heeft haren naam gekregen, zegt hij, ‘van een kapel alwaer in de tiende eeuw eenen dapperen ridder in de bosschen op de wilde zwynenjagt zynde, door het aenroepen van den H. Georgius de handen der moordenaren ontkwam, en tot wiens eer hy eene kapel deed stichten.’ Doch die kapel, waar men insgelijks ter bedevaart ging, kan dezelfde niet zijn als die, welke den naam van Hulsterloo droeg. In de Pelgrimagenlijst van Oudenaarde lezen wij, dat de bedevaart naar ‘Sente | |||||||||||||
[pagina 468]
| |||||||||||||
Joeris in de Distelen’ met X schellingen afkoopbaar was. Men zei dus niet: Sinte Joeris te Hulsterloo. Overigens vindt men afzonderlijk de twee bedevaartplaatsen in dezelfde lijstGa naar voetnoot(1). Dezelfde schrijverGa naar voetnoot(2) (Lanssens), sprekende van Wardamme, dat niet ver van St-Joris-ten-Distele ligt, gewaagt opnieuw van het Hulstloobosch. ‘Wardamme, eene parochie in de provincie West-Vlaenderen, tusschen Brugge en Thielt gelegen ontleent haren naamGa naar voetnoot(3) van eene war of opgeworpen sterkte bij eenen dam zeer digtby het Hulst-loo bosch, gelegen.’ Ofschoon Willems, met reden, de hierboven opgegeven meening in zijne uitg. van den ReinaertGa naar voetnoot(4) liet varen, dacht Lübben ze toch opnieuw te moeten aannemen. Na zich afgevraagd te hebben, welke van de twee Vlaamsche plaatsen de dichter heeft willen aanduiden, zegt hij van het Kieldrechtsche Hulsterloe:Ga naar voetnoot(5) ‘Da dies aber im 13. und 14. Jahrh. ein vielbesuchter Wallfahrtsort war, hier aber eine Einöde, welche nur von Uhu und Eule besucht wird, gemeint ist, und die Täuschung, die GeyderGa naar voetnoot(6) Vorr. p. XI. annimmt, als ob der Fuchs einen allbekannten Ort als Wüstenei schildere, von welchem der König gar nichts wisse, zu grob und unwahrscheinlich sein würde, so ist wohl der andere Ort, oder vielmehr Busch oder Wald gemeint, der (nach Willems p. 104) zwischen Beernem und Wildenborg liegt.’ | |||||||||||||
[pagina 469]
| |||||||||||||
Edoch, dit laatste Hulstloo of Hulsterloo vindt men in het midden van Vlaanderen, niet in het ‘oostende’, en de vorige bladzijden bewijzen onzes dunkens klaar genoeg, dat men de eerste meening van Willems als onaannemelijk beschouwen moet. Wij mogen dus, na dit uitgebreid onderzoek, een besluit nemen: Het Hulsterloe van den Reinaert lag op Kieldrecht; het gehucht heet nu Kouter. De volgende redenen nopen ons dit besluit te nemen:
|
|