| |
| |
| |
| |
Boekenkennis.
Geschichte der Weltliteratur, door Alex. Baumgartner, J.S. I. Die Literaturen Westasiens und der Nilländer. II. Die Literaturen Indiens und Ostasiens. Freiburg, Herder 1897,
Sedert wij het ter perse leggen van dit werk aankondigden, zijn meer dan twee deelen ervan volledig verschenen.
Het is licht te begrijpen dat een arbeid van deze soort de belangstelling van menige letterkundigen trekt: Wij kunnen dan ook met den meesten lof van de studie des schrijvers spreken Nauwelijks waren de eerste afleveringen de wereld ingezonden of van alle zijden werden de oogen op dit grootsche werk gericht; en nu reeds kan men verzekerd zijn, dat P. Baumgartner zijne voorgangers in dit vak ver overtroffen heeft. Velen voldoen weinig aan hetgeen van eene geschiedenis van dezen aard kan geëischt worden. Vooral moet een dusdanig werk onzijdig blijven, en niet uit partijzucht datgene ter zijde laten wat soms den voorrang moest hebben; deze vijandelijke houding, welke wij bij verscheidene schrijvers waarnemen, is dan ook de oorzaak dat vele hunner werken slechts eene zeer beperkte waarde op geschiedkundig gebied hebben.
Wij hebben reeds vroeger (Dietsche Warande blz. 403, 1897.) de verdeeling van P. Baumgartner's werk medegedeeld. Het eerste boek behandelt de letterkunde der oudste volkeren. De geschiedenis der Israëlieten is in vier kapittels verdeeld; het vijfde kapittel handelt over de Assyriërs en Babyloniers en de twee laatste betreffen de Egyptenaren. In het tweede boek treffen wij eene schets aan der oud christelijke litteraturen van het jodendom, eene algemeene schets der Syrische, Koptische, Etiopische, Armenische en de nieuw-hebreeuwsche literatuur.
Onze grootste lofspraak betreft de behandeling der Arabische litteratuur. Sedert Hammer-Purgstall heeft het niemand meer gewaagd iets op dit gebied te schrijven. Voor zijne studie heeft de schrijver enkel de werken van Caussin de Perceval, Kremer en Schack kunnen raadplegen, voor het overige heeft hij zich op zijne eigene studie moeten steunen.
Hetgeen wij over de behandeling der arabische litteratuur zeggen mag ook op de persische toegepast worden. Hier heeft de schrijver zich moeten bepalen bij enkele monographiën van den vakkenkenner H. Ethé. De talrijke proeven van dichtkunst, welke men hier ontmoet, in zuivere taal overgebracht, bewijzen op voldoende manier dat de schrijver zich bij. zonder op de studie der verschillende volkstalen heeft toegelegd.
De tweede band, welke uit zes boeken bestaat, handelt over de geschiedenis der letterkunde der Indische en oostaziatische volkeren. Onder dit opzicht is het werk van P. Baumgartner het eenige dat tot hiertoe bestaat. Dit gedeelte van zijne studie mag dan ook met recht het belangrijkste genoemd worden.
| |
| |
Het eerste boek spreekt over de letterkunde der Indische volkeren. Bijzonder wel gelukt is de behandeling der twee groote epossen: de Mahâbhárata en de Râmâyana. Vervolgens komen de epische, lyrische en dramatische meesterwerken der sanskrietsche letterkunde; eenige bladzijden worden gewijd aan de fabels en bijzonderste romans dezer volkeren.
Het tweede boek treedt in bijzonderheden over de menigvuldige talen, welke van het sanskrietsche afstammen. Alhoewel de menigvuldigheid dezer talen de stof, welke de schrijver te behandelen heeft, in ruime mate vermenigvuldigt, toch mag hij zich beroemen alle moeilijkheden overschreden te hebben; wij vinden in zijne studie zoowel de eenvoudigste volksliederen aangeteekend als het door miljoenen menschen vereerde Râm barit Manas.
Verder leidt ons de schrijver tot de hoofdstreken van het Buddhismus, Ceylon, Birma, Siam, Tibet en Mongolië, en sluit zijn tweede boekdeel met eene uitgebreide studie over de merkwaardigste verschijnselen uit de letterkunde der chineesche en japaneesche volkeren.
Men heef, zelden gelegenheid met zooveel onbepaalden lof over een letterkundig werk te kunnen spreken. De schrijver mag zich gelukkig achten zijnen arbeid nu reeds de schoonste vruchten te zien dragen. Van alle zijden worden de oogen op deze nieuwe algemeene geschiedenis der letteren gericht, die zoowel door volledigheid als onpartijdigheid, door aantrekkelijken stijl als klare voordracht uitmunt.
K.
| |
Het Jaarboekje van Alberdingk Thym voor 1898
deelt bij de gelegenheid van de kroning der jonge hollandsche vorstin een aantal bijdragen in proza en in verzen mede, waarin de lof der jeugdige koningin wordt gezongen.
Het is zeer passend, dat nog eenmaal pater van Meurs' ‘Grootje aan 't prinsesje’ overgedrukt werd. Even belangwekkend was het onder den titel Van de Landen van Overzee een aantal gedichtjes te verzamelen, welke in eigen taal de heilwenschen uitdrukken der Oost- en W st Indische Katholieken. Zoo treft men niet min dan 12 verschillende talen in deze kleine verzameling aan.
Als historische bijdragen, nemen het artikel van Dr W. Everts, Hare Majesteit Koningin Wilhelmina, eene achter-kleindochter in den 37en graad van Keizer Karel, met stamtafel, en dat van J.H.A. Thus Wilhelmina dochter van de H. Elisabeth, met twee genealogische tafels, eene bijzondere plaats in. Eene bijdrage van Prof. Vermeulen getiteld: Een Vredevorst, wordt gewijd aan de levensschets van den katholieken prins Willem van Oranje. Pater Allard, de Vondelverreerder, handelt over de verhouding welke tusschen Joost van den Vondel en prins Frederik Hendrik bestond, alsook dezes betrekkingen met Daniel Seghers. De schrijver spreekt bij deze gelegenheid over de groote verdienste van den bloemschilder en wijst voor nadere bijzonderheden over Daniel Seghers op een ‘lent van Vaarzen’ welke door den schrijver in den jaargang 1870 van den Volksalmanak voor Nederlandsche katholieken medegedeeld werden. Doch hij schijnt hier uit het oog te verliezen wat Pater Kieckens over den voortreffelijken man in het Bulletin de l'Académie d'Archéologie de Belgique in 't midden bracht, evenals zijn artikel over Daniel Seghers in D.W., jaargang 1891, ever als de lofdichten door Dr P. Alberdingk Thym in hetzelfde tijdschrift reeds in 1876 medegedeeld.
Het boekje, dat wel wat laat is verschenen, geeft op den keurigen omslag eene fraare afbeelding der H. Elisabeth, van Karel de Groote, en de wapens der Nederlanden, allen zinnebeeldig aangebracht.
| |
| |
| |
Boon's Letterkundige Bibliotheek.
- De uitgever H. Boon, te Amsterdam, heeft de hand gelegd aan een goedkoope volksuitgave der letterkundige werken van de meest verdienstelijke nederlandsche schrijvers. Deze uitgave zal verschijnen in deeltjes van 3-5 vel druks voor 20 cents. Voorloopig zullen hierin worden opgenomen Vondel's Lucifer, De Leeuwendalers, Hooft's Warenar, enz.
Het eerste deeltje bevat Vondel's Gysbrecht van Amstel, in nieuwe taal bewerkt door J.A. Verkuyl. Alhoewel voor de hoogere studiën der letterkundige oudheden altijd voor de studenten de oorspronkelijke spelling aan te bevelen is, ontvalt niet al de waarde aan de vertolking derzelfde in nieuwe taal. Hierdoor worden min geoefenden in staat gesteld de oude nederlandsche werken van nabij te leeren kennen; van de menigvuldige edities van Vondel's meesterwerken zijn allen, op enkele uitzonderingen na, in oude taal weergegeven. Men mag dus van deze nieuwe verzameling van dichtwerken eene algemeene verspreiding verwachten.
| |
Broeder Jan of de Minderbroersklokken te Sint-Truiden. - Eene gebeurtenis uit den Besloten Tijd, 1798-1799, door D. Claes. Mechelen F. Frantzen.
Dit gedicht, dat van de hand eens verdienstelijken dichters is geschreven, geeft bewijzen van juiste taalkennis en dichterlijke verbeelding, het onderwerp zelf boeit den lezer en wordt het dan ook ten zeerste aanbevolen.
Er bestaat hiervan ook een druk uitgegeven bij A. Siffer, te Gent.
| |
Lebrecht Dreves. Ein Lebensbild. Als Beitrag zur Literaturund Kirchengeschichte nach dem handschriftlichen Nachlass und den gedruckten Quellen entworfen von Wilhelm Kreiten, S.J. Mit Dreves' Bildniss. Freiburg i. B., Herder, 1898, VIII en 432 bl. 8o. Prijs: Mk 5,- geb. Mk. 6.40 = fr. 6,25 en fr. 8 -.
Wij kennen reeds sedert vele jaren den gemoedelijken dichter Kreiten, aan wien de helaas! te vroeg gestorven Ludwig Brill zijn schoonste zangen toewijdde. Wij kennen evenwel ook den scherpzinnigen criticus en weten dat Kreiten's kritiek even grondig is als zijn stijl aantrekkelijk. Door niemand kon een karakterschets van den edelen dichter Lebrecht Dreves beter worden ontworpen als door Pater Kreiten, en zijn werk is dan ook een belangrijke bijdrage tot de geschiedenis der letterkunde. Kreiten heeft ook veel uit de nagelaten handschriften van den dichter Dreves geput. Deze behoort tot de beste der Romantieken en bekleedt eene eereplaats tusschen Adalbert van Chamisso en Eichendorff, met wien hij ook in persoonlijke betrekking stond.
Wat Dreves' gedichten vooral kenmerkt, is de diepte van gevoel en het meesterschap in den vorm. Uit zijn uitgegeven stukken blijkt eveneens hoe vatbaar hij was voor het schoone en welk evenwicht hij steeds wist te bewaren.
Wie dit boek leest zal ten zeerste met den dichter ingenomen zijn. Een blik op zijne beeltenis doet ons dadelijk een ongewoon mensch en kristen strijder in een waas van dichterlijkheid erkennen.
Ten slotte geven wij de regels door Dreves aan eenen vriend gericht, toen zijne kinderen zich beklaagden dat zij zijn naamfeest niet konden vieren, dewijl hij Lebrecht heette naar zijn' peetoom, vorst Blücher.
| |
| |
Lebrecht (leef goed) ward ich genannt, und Glaubrecht (geloof goed) nennet der Mann sich,
Dem der Glaube allein ohne die Werke genügt.
Nicht einseitig, o Freund! Zum Glaubrecht gehort der Lebrecht Gleich wie dieser ja auch nichts ohne jenen vermag.
Willst einen dritten im Bund du nehmen, ehrwürdiger Glaubrecht Unmaszgeblich alsdann, schlag' ich den Hoffrecht (hoop goed)
dir vor.”
Het werk verdient alleszins onder kunstvrienden en alle andere welgezinden verspreid te worden.
V.N.
| |
Trierisches Archiv. - Verzameling van Dr Keuffer. Trier. Fr. Lintz, 1898. 1o band.
Met het doel een aantal onuitgegeven en onbekende bescheiden omtrent de bouwkunst en zedegeschiedenis van het middeleeuwsch Trier aan het daglicht te brengen, heeft de stedelijke archivaris, Dr Keuffer, de hand gelegd aan het groote werk, waarvan thans het eerste deel verschenen is.
Bijzonder merkwaardig is de beschrijving van het liturgisch epistelboek van Prum met twee fraaie lichtdrukken, evenals E. Kutzbach's bijdrage over de wereldlijke gothische gebouwen, welke in de vroegste middeleeuwen werden opgericht, maar welke thans door de zucht naar moderne figuren en versierselen gansch als aloude kunstpronkstukken hun karakter verloren hebben.
Als bijdrage der zedegeschiedenis kan de verhandeling van Dr Lager over de dienstregeling der beambten en dienaars der domkerk in de XIIe eeuw, de eerste plaats innemen. Van even min belang is het onderwerp van Dr H. Isay, welke een aantal bijzonderheden aan het licht brengt over Bonagratia von Bergamo's geschriften, tot verkjaring der oneenigheid tusschen paus Johann XXII en Ludwig d. B.
| |
Les dernières cartouches d'un archiviste. - Le Goeden dag. Les fresques de la Leugemeete. Observations présentées à M.J. Van Malderghem, par H. Van Duyse. Gand, De Brabandere 1897.
Om de lijst der critische werken, welke in de laatste tijden over dit onderwerp geschreven werden, volledig op te geven, maken wij hier melding van de laatste verschenen opmerkingen, omtrent den Goeden dag en de Gentsche Leugenmeete. Wat de kritiek over dit werkje betreft, wij hebben reeds bij vroegere gelegenheid onze meening over dit onderwerp laten ke nen.
K.
| |
De Geldwaarde in de Geschiedenis. - Practische wenken door Edm. Geudens. Antwerpen, Dela Montagne 1897.
Wij kunnen deze bijdrage niet genoeg aanbevelen aan degenen welke zich met oudheidkunde bezig houden. Voor diegenen, welke niet tot deze klas behooren, is het tevens belangrijk een gedachte te hebben van de beteekenis der geld-of muntbenamingen en een oogslag te werpen op de verschillende omstandigheden, welke de munten in waarde deed vermeerderen en verminderen.
|
|