Omroeper.
Letterkunde.
Tolstoï en de Kunst. - Een nieuwsblad van 's Gravenhage heeft zijnen engelschen reporter naar St. Petersburg gezonden om Tolstoï te bezoeken. Wij halen uit dit interview eenige volzinnen aan:
Tolstoï: ‘Ik heb voor mijn boek ‘Over de kunst’ meer dan honderd philosophische werken geraadpleegd, maar ieder geeft weer een andere definitie. Ook Friedrich Nietzsche. Dat is voor mij geen ware, 't Is heel interessant, maar N. is de philosooph der décadence.’
- Wat noemt gij décadence?
- Alles wat niet het ware gevoelen van dezen tijd geeft.
- Mag ik vragen wat gij 't gevoelen van dezen tijd noemt?
- Zooals 't gevoelen der middeleeuwen de heilige Moeder Gods was, zoo is 't gevoelen dezer tijden de menschelijkheid, de broederschap. Dat moet in alle werken dezes tijds zijn, dat is de kunst ook van dezen tijd.
‘In iederen tijd is er een gevoelen dat geheel de wereld bezielt; aan dat gevoelen uiting te geven is voor mij de hoogste kunst. Ik wil een kunst die een elk begrijpen kan, die eenvoudig is als een kind.’
‘Praat niet over Wagner, ik heb 't geen twee acten kunnen volhouden, ik ben weggeloopen. Wagner is geen kunst, heeft met groote kunst niets te maken.’
‘Ik zal u een groot kunstenaar onder de schilders noemen: Jean François Millet. Kent gij dien werkman, die doodmoe neerzit na zwoegend gewerkt te hebben? Hebt ge wel eens die voeten gezien, die armen, die handen, dat gezicht? O! die voeten! Wat zijn die voeten vreeselijk! Hoe ontzettend dat gezicht, de uitdrukking van dat gezicht, wat een lijden! Dat is kunst, dat is hooge kunst, kunst die voor alle schepselen is, dat is kunst die elk voelen kan. Ik heb de idée niet op 't oog, ik bedoel 't gevoel dat 't mij geeft, wat 't me zegt van dat vreeselijke lijden.’
‘Ik heb eens van een Schotsch schilder een schilderij gezien. In een schoone kamer was een kindje, een arm klein kind binnengevoerd. 't Zat in zijn lompen voor den fraaien haard en at soep. O, hoe schoon, hoe ontroerend schoon was dat! Dat handje met dien grooten lepel en het rondkijken. En dan, daar tegenover in een stoel, het kindje dat in dat schoon huis woonde en dat zeker noo nooit een hongerig kind had gezien. Dat zien, o! dat was gevoel! Zie, dat is de emotie van 't menschelijke, dat is dat waar we geen uitlegging bij noodig hebben, dat is de ware, de groote kunst voor