Dietsche Warande. Nieuwe reeks 2. Jaargang 10
(1897)– [tijdschrift] Dietsche Warande– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 603]
| |
Vondeliana.
| |
[pagina 604]
| |
staat in de oorspronkelijke uitgave onder 't gedicht, in 't midden der bladzijde, niet op 't einde van den laatsten regel. Hymnus... over de... Scheeps-vaert enz. (U. I, 287; V. L. I, 132). 23 op trocken - op-trocken 31 opgeblasen - op geblasen 45 zeelen. - zeelen, 52 Oorloghs-heyr - Oorlooghs-heyr 63 borst, - borst. 78 dezer - deser 97 vanden - van den 131 vermogen - vermoghen 137 krijghsrumoeren, - krijghs-rumoeren, 172 s' vyands - 'svyands 251 int ys - in 't ys 332 't Zy - 'tZy 355 't Gheruchte - 't Gheruchte De onderteekening I. V. Vondelen. ontbreekt. Vorstelijcke Warende der dieren enz. (U. II, 1; V. L. I, 389). Titel: Vorstelijcke... voorghestelt. - Vorsteliicke... voorghestelt: Het adres ontbreekt; verder in de Voor-reden, blz. 5, r. 8 ontbreekt de kantt. lib. 2. De republic. r. 18 ontbreekt de kantt. lib. 1 Antiquitat. blz. 6, r. 9 't kloecke - 'tkloecke 10 .Soo - .soo 24 .Dese - .dese 29 .Zij - .zij blz. 7, r. 3 't segghen - 'tsegghen 27 .Tot - .tot Vermaeckelijcke Inleydinghe enz. 24 't klouwen -'tklouwen 28 .Hoe - .hoe 30 't gheselschap - 'tgheselschap 37 .Doch - .doch 42 't herte 'therte 43 't roosmarijn - 'troosmarijn 48 't hert! - 'thert! 51 's kunstenaers - s' kunstenaers 50 .Verschrickt - .verschrickt 60 en 67 T' is - 'T is 61 't beeld - 'tbeeld 65 't bloed - 'tbloed 69 Bloemhoff - bloemhoff 69 't naest - 'tnaest 78 't herte - 'therte 84 't vermaeck - 'tvermaeck 90 kanten, - kanten 95 't strangh - 'tstrangh 114 't saed - 'tsaed 126 't midden - 'tmidden 129 't herte - 'therte 134 's vyands - s' vyands 139 .Hij - .hij 140 Hollantsche - Hollansche 144 't Ghevogelt - tGhevogelt 148 in 't - int 158 's Konincx - s' Konincx 159 vierschaar - vierschaer 160 vyand - vijand 165 Uyl - uyl 180 't welbeslagen - 'twelbeslagen 181 Wolffaert - Wolffaert, 184 en 190 's Konincx - s' Konincx 194 's Princen - s' Princen 200 't Ghevogelte en 't ghediert - t' Ghevogelte en t' ghediert De bijschriften zijn niet gecollationeerd. De Bruiloft enz. (U. III, 6; V. L. IV, 154). 1 min - Min 14 vergaren: - vergaren; 15 en - en, 17 .Har - .haar 18 byzonder. - byzonder, 19 .Zy - .zy 23 speur - speur, 32 .Dat - .dat 37 zorgvuldigh; - zorgvuldigh, 45 .De - .de 55 saizoen: - saizoen. 56 groen, - groen. 60 Den zegen - Den zegen, 60 gelieven - gelieven, 61 zegeningen - zegeningen, 68 verviel; - verviel, 74 kortswijle - kortswijle, 76 in vre - in vre, 77 naulix - naulix, 77 echtgenoten; - echtgenoten, 81 .Elck - .elck - 81 aanvingen - aanvingen, Het stockske van Joan van Oldenbarnevelt enz. (III, 14; V. L. II, 314). Collatie met het bijgevoegd facsimile van Vondel's hs. 10 getuigen: - getuigen. 12 steên. - steên 13 ghy - ghy, 14 hof - Hof 16 klimmen - klimmen, De onderteekening J. V. Vondel ontbreekt. Op de boeten enz. (U. III, 22; V. L. II, 322) 4 Die, - Die 6 't - het 8 rookte), - rookte) De verzen zijn foutief geteld: er zijn er 18, niet 16. Op de geboorte enz. (U. III, 23; V. L. II, 209). Titel: Onze - Onse | |
[pagina 605]
| |
8 blinckendê - blinckende 43 zeden, - zeden 65 starren, - starren. Op den Burger-krijgh der Roomeren (U. III, 351; niet bij V. L.). 1 deughd, - deughd 7 d'Uytheemschen - d'uytheemschen 8 handen. - handen? 11 Caesar, - Caesar De onderteekening I. V. Vondele ontbreekt. Op de vertalinge van Bartas stoor Z. Heyns (U. IV, 2; V. L. II, 199). Deze titel staat niet in 't oorspronkelijke 1 Taels onkunde - 'S Taels onkunde 2 gaen: - gaen, 4 orgelfluyten. - orgelfluyten: 5 Zacharias, - Zacharias 6 Kerck, - Kerck 6 da'en, - daen: 7 Waervan - Waer van De onderteekening. I van VONDELEN. ontbreekt, evenals onder het andere gedicht Op Zacharias Heyns op de volgende bladzijde. Gebedt enz. (U. IV, 4; V. L. II, 120). Titel: Godt - Godt, 6 lichter - lichter: 25 goedt, - goedt 29 tergen, - tergen 33 lijf - lyf De onderteekening. I. V. V. ontbreekt. Aendachtige Betrachtinge enz. (U. IV, 11; V. L. I, 307). 23 inde hel - in de hel 28 schreien - scheien 32 liefd' - liefd 41 bracht. - bracht: 50 verwerven, - verwerven 53 hing - lang 55 ...stam: - ...stam 59 boet - boet, 60 menschen, - menschen 67 vander - van der 71 gantsch - gansch 80 gy - hy 83 inder - in der 99 ...leer, - ...leer. 101 hem, och - hem. och 107 aenlacht - aendacht 129 in het oorspronkelijke zonder komma's. 131 woênden - wonden 132 kleeden, - kleeden 133 rot (:spot) - rok 197 och t'onder - och tonder 211 een, - een 217 staen: - staen, 220 minnen. - winnen. 222 doren: - doren. 237 eens - eerst 249 reedt: - reedt. De strofen 34 en 35 staan in omgekeerde volgorde. Zedigh Gedicht enz. (U. IV, 24; V. L. I, 763). 44 dats' - dat 's 68 heel - heel, 74 Indien - In dien 75 uytverkoren - uyt verkoren. Wyckzangh (U. IV, 101; V. L. II, 223). 14 Phoebus - Phoebus 26 't groen - tgroen 26 rood - rood. 32 'tgeen - tgeen 32 past, - past. 34 't oor - t'oor 38 rondgeweven - rond geweven 42 spertelbeent - spertel beent De onderteekening I. V. Vondel. ontbreekt. Christelyck Vryagielied (U. IV, 103; V. L. II, Nal. 13). 10 teder. - teder, 19 siet hem - siethem 25 segen - segen, 28 bloed - bloed, 45 knaeght; - knaeght: 50 bruytje. - bruytje, 52 ryck; - ryck: 55 't geen - 'tgeen De onderteekening I. V. Vondelen ontbreekt. Zangh (U. IV, 105; V. L. II, 220). 1 schuytjen, - schuytjen 9 Liedtjen, - Liedtjen 11 d'Een - D'een 13 verçieren - vercieren 19 wtsluyten - wt sluyten 23 rimplen - rimplen, 24 d'Ouderdom - D'ouderdom 25 't Voorhoofd - 'T Voorhoofd 25 fronstse - fronstse' 25 sinnen - sinnen, 27 een - een' 31 's jeughds - 'sjeughds 34 dagen, - dagen 36 elck - elcx 40 Dianier,... vlaegen - Dianier... vlaegen, 41 'k Sal - 'K Sal 43 sluytmen - fluytmen 46 lockt... knaepje - locht... knaepje, 47 schaepje, - schaepje: 49 elsen. - elsen, 51 boef, - boef. 54 Sonder vrijer, - Sonder meysken 55 't spel van sang en fluytjen, - tspel van sang fluytjen, 63 kreegh, - kreegh. Geboortklock enz. (U. V, 11; V. L. II, 529). 23 Ick weet, - Ick weet 26 's nachts - 'snachts 38 'T sy - 'Tsy 65 's vorsten bruyloftskoets - | |
[pagina 606]
| |
'svoisten bruyloftkoets, 71 'T bestand - 'Tbestand 73 's bruydegoms - 'sbruydegoms 108 't lodderlijcke - 'tlodderlijcke 129 ontluyckende - opluyckende 147 boertenswijs; - boertenswijs: 151 kinders, - kinders 191 't verbond - 'tverbond 242 baste - bafte 273 't schildren - 'tschildren 267-275 Kantt. En hoese den tijd doorbrengt met borduuren - En met borduuren. Er is nl. reeds bij vs. 261-266 eene kantt. Hoese den tijd doorbrengt met gepeynsen en wandeling. 276-285 Kantt. Eduard, - Eduard 286 Kantt. is. - is: 291 't swavelige - 'tswavelige - 301 's hemels - 'shemels 305 't Schijnt - 'tSchijnt 355 Briauté - Briautè 388 's hopmans - 'shopmans 391 doods - doods, 400 .Men - .men 416 bruyloftsbedde - bruyloftbedde 417 hemel, - hemel 426 al woedende - al woende 431 eeuwigheên, - eeuwigheên: 447 Of stuuren - Of stuur en 449 witst: - witst; 519 hondert - honderd 546 'K wil - 'Kwil 555 ruyschen - ruysschen 563 .Och - .och 567 .Maer - .maer 581 .Kroondraeghster - .kroondraeghster 659 toppershoed - toppers hoed 669 haelt: - haelt; 747 nu - nn (sic) 762 .Men - .men 768 .Geen' - .geen' 797 .Hier - .hier 800 .D'een - d'een 860 .Wy - .wy 865 en 909 .Ick - .ick 897 .'K heb - .'kheb. 911 .Doen - .doen 923 'k Hoor - 'k hoor 957 .Mèt - .mèt Weliekomst aen... Huyghens (U. V, 57; niet bij V. L.). Collatie met het bijgevoegd facsimile van Vondel's hs.: de onderteekening I. V. Vondelen. ontbreekt. Geluckwensch enz. (U. V, 143; V. L. II, 652). 3 'T is - T'is 5 een - een' 7 Heleonoor, - Heleonoor; 10 'T licht, - T'licht 12 .Syt - .syt 16 Hemel, - Hemel 17 Muydersaelen, - Muydersaelen 20 somer, oogst, - somer oogst 22 bloemen. - bloemen 28 'T is - T'is 37 kostlyck, - kostlyck. Inwying enz. (U. VI, 27; V. L. III, 86). 1 Op, op, - Op op, 4 .Ick - .ick 5 Die, - Die 19 ongesienst, - ongesienst: 20 verplichte - verplichte, 43 gebeên - gebeen 63 schept; - schept: 72 Goôn; - Goon: 76 Ja, - Ia 98 gruwelkuyl; - gruwelkuyl: 98 wydse den gebede. - wydse ten gebede. 99 Fariseên, - Fariseen, 100 kleên; - kleên: 102 blinden. - blinden: 106 buyten. - buyten: 136 uyl - wl 139 .Het - .het 153? Wijck, - ? wijck, 156 't woord des soons - 't woord de soons 163 aengebeên: - aengebeen: Brief v.K.v. Baerle enz. (U. VI, 49; niet bij V. L.). blz. 49, r. 1 Ick - ick 2 .Want - .want 3 ienmaal - eenmael blz. 50, 13 bootsen, - bootsen. 17 Thebaanschen - Thebaenschen 17 song: - song 18 dichteren - dichtren 21 veugel, - vengel blz. 51 Het opschrift was: - het opschrift was Onderteekening: K. van Baerle. - K. van. Baerle. Stedekroon enz. (U. VI, 103; V. L. III, 153). Titel syne vorstel. doorlucht. - syne vorstel: doorlucht: Naast het eerste vers, en niet onder den titel, bij wijze van kantteekening: Op de wyse ‖ van ‖ Periosta 1 nacht, - nacht 1 volck - dolck 7 gedenckt, - gedenckt 8 Gesleept, - Gesleept 10 afgewaeckt, - afgewaeckt 11 Sy - Se 13 sweet, - sweet 15 in 't ende - in 't end 19 quyt, - quyt: 28 ongeval: - | |
[pagina 607]
| |
ongeval. 40 slaen, - slaen; 50 blixem, - blixem 56 toonneel, - toonneel: 58 kortouwen, - kortouwen 59 plant, - plant 64 toe - toe. 65 stil: - stil. Kinder-lyck (U. VI, 108; V. L. III, 157). Vs. 13 en 14 zijn zonder een enkel komma in de 1ste uitg., hier wederzijds twee en een! Vredewensch aen... Huigens (U. VI, 112; V. L. III, 172). Collatie met het bijgevoegd facsimile van Vondel's handschrift. Titel: Vredewensch - Vredewench (naar het facsimile te oordeelen schijnt er echter een letter weg te zijn) 2 volght, - volght 3 korts, - korts 6 spits, - spits 7 waeght, - waeght 14 lacht, - lacht 17 stuit, - stuit 25 volck, - volck 33 't noodlot, - t noodlot, De onderteekening Juste. ontbreekt; het oorspronkelijke is niet in strofen verdeeld, en op het eerste na beginnen alle verzen met een kleine letter. Op... Daniel Mostart (U. VI, 149; V. L. III, 197). - 1 weeligh - Weeligh 12 Goôn - goôn 15 door - door, 23 maet, - Maet, De onderteekening Iustè. ontbreekt. Grafschrift op... Hasselaer enz. (U. VI, 151; V. L. II, 765). De onderteekening I. v. Vondel. ontbreekt (zie het bijgevoegd facsimile van Vondel's hs.). Artwoort (U. VI, 245; V. L. III, 53). 2 Zong - zong 4 kroont. - kront 5 snoodtst' - snoodtst 8 Myn - myn 10 Die - die 11 leidt - lejdt 12 Wie - wie 12 volght - volght, 12 duysterheit. - duysterhejt. 14 Kan - kan 16 Tot Brussel - tot brussel 18 's Lants -'s lants 20 Looft - looft 21 muiren - mujren 22 Bestormt - bestormt 22 duiren - dujren 23 Geen - geen 24 Een - een Brief aan Hugo de Groot (U. VII, 163; V. L. III, 545). Collatie met het bijgevoegd facsimile van Vondel's hs. 2 Keulen, - Keulen 4 'tgeen - tgeen 6 zoodat - zoo dat 12 tragedie, - tragedie 12 H. Boecken - h. boecken 14 geboet, - geboet 15 valle: - valle. 22 verlangen, - verlangen 24 'tgeen - tgeen 24 inisgunnen, - misgunnen Adres: t'Amsterdam - t Amsterdam. Op het afzetsel van... Vossius enz. (U. IX, 1; V, L. IV, 5). Collatie met het bijgevoegd facsimile van Vondel's hs. 5 boecken, - boecken 5 blâren: - blâren 6 steeckt, - steeckt De onderteekening J V. Vondel. ontbreekt. Spore aen... Hooft enz. (U. IX, 4; V. L. III, 268). 1 yver, - yver. 3 geluck: - geluk: 4 blick, - blik, 7 Nadat ze, - Na datze, 9 zou - zou, 16 allerley - allerly 17 die 't gansch -- dit gansch 17 zyd' - syd' 18 plaegen, - plaegen: 20 gewas: - gewas. 28 Stact: - Stact. 33 ick - ik Op de zangkunst van... Joan Albert Ban (U. IX, 97; V. L. II, 160). 1 toch, - toch 16 hemelsnaren? - hemelsnaren. 19 Nyl - Nyl, De onderteekening Vondel. ontbreekt. Nasoos Heldinnenbrieven. (U. IX, 141) Gedeeltelijke collatie van den eersten brief met het hs. te Leiden. Blz. 141. Opschrift 1. Brief. niet in het hs. r. 4 .Naulix - .naulix 5 .Och - .och 12 ?Liefde - ?liefde 13 .My - .my 14 .Ick - .ick 15 .Of - .of | |
[pagina 608]
| |
blz. 142, r. 1 .Riep - .riep 4 .In - .in 6 Godtheit - godtheit 8 .De - .de 10 .De - .de 11 omdat - om dat 14 .En - .en 14 den maeltydt - de maeltydt 16 .Hier - .hier 17 .Ginder - .ginder 21 vertelt, - vertelt 23 quamen door den uitgever tusschen haakjes geplaatst, is nog wel leesbaar. 25 aenranden, - aenranden 32 zyn, - zyn; blz. 143, r. 3 winnaer - winner 3 Brief. Collatie met het bijgevoegd facsimile van Vondel's hs. blz. 153, r. 19 schoot: - schoot; 19 yemant, - yemant 19 waerom - warom 20 cyters, - cyters 21 't Is - tis 22 omhelzen; - omhelzen. 24 .Nochtans - .nochtans 26 zoet. Of - zoet: of 28 .De - .de 30 .O - .o 31 toe: - toe, 33 .Gelooft -: gelooft 35 .Den - .den 35 zyne - zyn blz. 154, r. 2 .Al - .al 4 .O - .o 9 .Maer - .maer 11 .En - .en 11 doen; - doen. 13 . Waer -: waer 14 t zal - tzal 16 .Maer - .maer 17 lyf, - lyf 18 .Laet - .laet 19 Godin - godin 20 .Maer - .maer 20 li(e)ver - liver 21 .Ick - .ick 21 't geen - 'tgeen 22 .Het - .het 23 anderen, - anderen 23 't leven - 'tleven 24 .Het - .het 4 Brief, blz. 155, r. 3 .Doorlees - .doorlees 4. .Wat - .wat lezen? - lezen. 6 .Met - .met 7 .Een - .een 8 en 9 . Driemael - .driemaei 10 't komt - tkomt 10 .Men - .men 11 .Liefde - .liefde 12 Is - is 13 .De - .de 13 regeert, - regeert 14 .Toen - .toen 16 .Die - .die 16 .Och - .och 19.Ick - .ick 24 .Als - .als blz. 156, r. 1 't gebit - tgebit 1 .Zoo - .zoo Brief aan C. Huygens (U.X, 118; niet bij V.L.). Collatie met het bijgevoegd facsimile van Vondel's hs. Opschrift: Zuilichem. - Zuilichem r. 2 dienst - waarschijnlijk te lezen dienste 2 jaer, - jaer 3 toegezonden, - toegezonden. 12 drucken, - drucken. 15 'er - er 15 by, - by. 15 waeronder - waronder 16 rooze, - rooze Dagteekening: 1644 den 16. - 1644. den 16 Aen... Junius (U. X, 134; V. L. V, 4). 15 zweet -zweet, 35 dagh - dagh, De onderteekening I. v. Vondel. ontbreekt. Aen den Heer J.v. Wickevort enz. (U. X, 136; V. L. VI, 35). 5 Princes: - Princes. 11 .Zijn - .zijn 16 af: - af; 19 waart - waart. 26 post - post, Danckoffer enz. (U. XI, 202; V. L. VI, 618). 28 bron, - bron De onderteekening J. V. Vondel. ontbreekt. Aen Jakob Heiblock (U. XI, 215; V. L. IV, 757) Collatie met het bijgevoegd facsimile van Vondel's hs. 5 spaer, - spaer 6 gvaer. - gevaer. De onderteekening J. V. Vondel. ontbreekt. Brief aan C. Huygens (U. XII, 5; V. L. V, 421). Collatie met het bijgevoegd facsimile van Vondel's hs. r. 9 hoop - hoep 14 lichtelyck - lichtelyck. Dagteekening: 't Amsterdam - t'Amsterdam Brief aan P.C. Hooft (U. XII, 7; V. L. V, 422). Collatie met het bijgevoegd facsimile van Vondel's hs. r. 1 gedenckt, - gedenck 2 't ontfangen - t' ontfangen 3 hopen, - hopen 11 omgaen, - omgaen: | |
[pagina 609]
| |
of omgaen; 11 groot. - groot 12 Lapithen - lapithen 16 waervan - waer van 25 Westerkerck. - westerkerck. 26 Nieuwe - nieuwe 27 teken, - teken 29 's morgens - 'smorgens 31 my, - my 40 Myn Heer, - Myn Heer 40 gunste - gunste, Naschrift, r. 2 Huigens; - Huigens, 3 houden, - houden 10 daerop - daer op 11 niet, - niet Adres: Hooft, Ridder, - Hooft. Ridder ibid. Muiden. - Muiden Op de vrede (U. XV, 6; V. L. V, 589). 2 Burgemeesters - Burgermeesters 2 regeeren - regeeren, 3 wet - wet, 5 teeckent - teekent 6 Landen - Landen, Op het overlyden van Vossius enz. (U. XV, 104; V. L. VI, 30). 11 Aemstels - Aemstels, 17 jeugdigh - jeughdigh 23 sterre - starre (: verre 30 rouw - rouw, De onderteekening J. v. Vondel, ontbreekt. Op de Nederlantsche Oorlogen enz. (U. XV, 134; niet bij V. L.) 9 eigen - eigen. 42/43 geen listen Noch te treken: - geen listen Nochte treken: Graf-naeldt van Montrosse (U. XV, 146; V. L. VI, 91). 1 Oprechte deugt, vol viers, - Oprechte dengt vol viers 2 Int vechten, - Int vechten 4 schaemte en eer - schaemt en eer 7 vertreên - vertreen 7 Kroon - Kroon, 9 Montros, - Montros 11 op nieuw 't verdruckte Bloet - op 't nieuw v. Bl. 17 't heylich - t' heylich 23 sich, - sich 38 vergoten - vergoten, 40 eedlen - edlen 43 drijf. - drijft. 45 boven, - boven 46 stellen - stelle De onderteekening J. v. Vondel. ontbreekt. Graf-schrift enz. (U. XV, 153; V. L. VI, 68). Titel Musch. - Musch, 1 rot. - rot, 2 broeide - broede 2 pot - pot; 3 Leicesters - Lijcesters 6 ooft, - ooft; 8 boom: - boom; 9 kluit-boog - kluid-boog 9 knip: - knip; Op den getrouwen Herder enz. (U. XV, 167; V. L. III, 99). 2 Bloemen, - Bloemen 24 Guaryn, - Guaryn De onderteekening I. V. Vondel. ontbreekt. Op het Tafel-zilver enz. (U. XV, 169; V. L. VI, 65). Titel doorluchtighsten vorst en heere - doorluchtighsteen (sic) vorst en heere, 3 besmet. - besmet; 14 lam, - Lam, 19 Historiën - Historien 21 d'oogen - d'Oogen De onderteekening J. V. Vondel. ontbreekt. Op de afbeelding van Jacob Vlieger (U. XV, 197; nog niet bij V. L.; gecollationeerd met de lezing in Oud-Holland 1, 26). 1 op - op, 2 Jakob - Jacob 3 heiligh - heyligh De onderteekening IVSTE. ontbreekt. De Leeuw aen Bandt enz. (U. XV, 199; V. L. VI, 96). 40 gras, - gras: 47 rieten, - rieten. 66 uit, - uit. 69 gevonden, - gevonden De onderteekening J. v. Vondel. ontbreekt en dit gedicht staat niet op blz. 36 der Versch. Nederduitsche Gedichten, I, 1651, zooals opgegeven wordt, maar blz. 35. Op de afbeeldinge van... Diedrick van Os enz. (U. XV, 209; V. L. XI, 108). De onderteekening J. v. Vondel ontbreekt. Het orgel in den rouw enz. (U. XVI, 7; V. L. VI, 12[...]). 20 leven, - leven 28 zingeren - zingeren! | |
[pagina 610]
| |
Op... Susanna v. Baerle enz. (U. XVI, 9; V. L. VI, 113). 2 zuiver - zuiver, 3 Diamant, - Diamant. 5 schoonheit, - schonheit, De onderteekening J. v. Vondel. ontbreekt. Op de afbeelding van Willem van der Zande (U. XVI, 13). In Oud-Holland 1.26 werd dit gedicht voor het eerst medegedeeld, maar daar leest men: Van den Zande. Evenzoo bij Unger in zijne Vondelbibliogr. No 496. Dat het hier geene drukfout is, blijkt uit de aanteekening, waar ook der staat. Deze tekst wijkt verder nog af van dien in Oud-Holland: 1 zynen. - zijnen 3 begeert, - begeert. 4 hy - hij De onderteekening I. V. V. ontbreekt. De Hoogtyt enz. (U. XVI, 14; V. L. VI, 183). 2 baer. - baer, 3 bruiloftsvedel - bruilostsvedel (met een lange s) 13 Bruiloftstoortsen, - Bruiloftstoortsen. 31 enten, planten, - enten planten 32 zal, - zal 48 velt - veit 73 marmer - marmer. Onder het gedicht staat daarenboven aan de linkerzijde van den tekst in het oorspronkelijke mdcliii. Eeuwgety enz. (U. XVI, 18; V. L. VI, 135). 1 lessen, - lessen 12 beschreien - beschreien: 39 aenschouwen, - aenschouwen. 97 herboorte - heerboorte 113 langs - langh 127 herbouwt - heerbouwt De onderteekening J v. Vondel. ontbreekt. Jaergetyde enz. (U. XVI, 34; V. L. VI, 123). Onder den titel ontbreekt 1652, en er staat niet boven elke stroof resp. Margriet en Michiel, maar naast het eerste vers van elke stroof: Marg. en: Mich. Verder 6 geteekent - getekent 8 gereekent. - gerekent. Op de afbeeldinge van... Tromp enz. (U. XVI, 53; V. L. VI, 157). 2 roer - Roer 3 strant - Strant 3 doot, - Doot, 3 donderkloot, - Donderkloot, 3 blixem, - Blixem, 3 brant. - Brant. 4 deught - Deught Op d'afbeeldinge van Karel Stuart enz. (U. XVI, 215; V. L. VIII, 104). Rechts onder dit vers ontbreekt het jaartal 1653. Brief aen... Nieuhusius (U. XVI, 217; V. L. VI, 194). 11 gout - gout, 21 vredekroon - vrekroon 24 voorheene - voorhene 60 onvermoeit: - onvermoeit. 74 .De - .de 75 aenvang - aanvang 90 .Zoo - .zoo 91 .De - .de 94 stroom - stroom, 95 .Op - .op De onderteekening J. v. Vondel. ontbreekt. Op d'afbeeldinge van Johanna Gray enz. (U. XVI, 222; V. L. V 515). Titel: Gray, - Gray 1 Gray, - Gray 1 gekroont, - gekroont 6 kracht, - kracht De onderteekening J. v. Vondel ontbreekt. Op... Mas' Anjello enz. (U. XVI, 224; V. L. V, 554). 2 hoogen - hogen 4 Faëtons - Faiëtons 6 doorschoten, - doorschoten De onderteekening J. v. Vondel. ontbreekt. Op den Tafelkrans enz. (U. XVII, 136; V. L. VI, 626). 10 bloemen, - bloemen 23 dans - dans. 43 wont - wont, 46 zijn; - zijn, 50 hant: - hant, 61 rijp, - rijp 68 bloemprieel! - bloemprejeel! Gethsemane enz. (U. XVII, 153; V. L. VI, 346). Titel: Gethsemane - Gethsemani 18 zich - zigh 34 .Hy - .hy 41 doot - doodt 47 Een - Een' 50 Aerstengel - Aertsengel 53 neêrgevallen, - neêrgevallen | |
[pagina 611]
| |
59 blaecken, - blaecken 61 uitgekoren! - uitgekoren. 66 hemel, - hemel 74 heen geleit; - toe geleit; 79 Het - .het De onderteekening J. v. Vondel. ontbreekt. Op de... zeestadt Hoorn enz. (U. XVII, 165; V. L. VI, 362). Titel: Heeren - Heren, 11 .Geen - .geen 12 verbluft. - verbluft, De onderteekening J. v. Vondel. ontbreekt. Ter Inwijdinge enz. (U. XVII, 166; V. L. VI, 359). 16 .Ay - .ay 22 .De - .de 29 geleende - geleerde 39 .Toen - .toen 59 Godtgeleertheitskroon - Godtgeleertheits kroon De onderteekening 1654. den 5. May. ontbreekt. Ter Bruilofte van... Joan de Wit enz. (U. XVII, 173; V. L, VI, 640). 2 .Zy - .zy 7 minnen. - minnen, 10 gloeit, - gloeit. 11 .De - .de 19 leeft - leeft, 41 zeestroom - zeestorm 43 't geknars, - 't geknars 66 .Men - ,men 67 wryten, - wryten 90 stam, - stam De onderteekening J. v. Vondel. ontbreekt. Klinckdicht enz. (U. XVII, 176; V. L. VI, 730). Titel: Keur - Keure 8 Pieter - Peter 10 Matheus - Mattheus 14 duick; - duick: 14 u - uw Ter Bruiloft van... Aernout Hellemaas Hooft enz (U. XVII, 181; V. L. VI, 368). 2 aart - aart, 4 Schoonze - Schoon ze 5 mus, - mus 5 spreeuwen: - spreuwen. 7 Leeuwenesten - Leeuweneste 5 tam, - tam: 10 wijd - wijd, 12 tijt. - tijt, 13 u, - u 16 Uitvloog. Denk eens, - Uitvloog, denk eens 23 waranden. - waranden, 24 Alpes - Alphes 25 kruinen: - kruinen, 27 duinen: - duinen, 29 Tiber. - Tiber, 29 Parthenope - Perthenope 33 Loir - Loir, 35 kleine - kleine, 37 wolken? - wolken, 48 kermt en zucht. - kermt, en zucht, 49 behoeder? - behoeder, 51 Helpme, - Helpme 55 ontfermen: - ontfermen, 60 jacht. - jacht; 61 pennen: - pennen, De onderteekening J. v. Vondel ontbreekt. Op de Wapenkroon van Amsterdam enz. (U. XVII, 240; V. L. VI, 710). De onderteekening J. v. Vondel. ontbreekt. Ter bruilofte van... Peter Nooms enz. (U. XVIII, 17; V. L. VI, 747) 4 weiden. - weiden, 9 was. - was, 38 .O sterfelijcke menschen, - .o sterfelijke menschen, 58 onverzierde - onwerzierde 68 verduren. - verduuren, 69 toe, - toe. 70 kroonen. - kroonen, De onderteekening J. v. Vondel. ontbreekt. Klagte enz. (U. XVIII, 20; V. L. VI, 750). 8 Heilighdommen, - Heilighdommen 11 vinden, - vinden; 12 winden - winden; 15 trooster - trooster, 22 eene - eenen 33 krop, - krop 38 .De - .de 45 troon, - troon 48 leden, - leden 50 biedt - .biet Ter bruilofte van... Govaert Flinck enz. (U. XVIII, 23; V. L. VI, 743). 15 aengenaemer, - aengenaemer 53 ommetrecken - ommetrecken, 65 beschutter, - beschutter. De onderteekening J. V. Vondel. ontbreekt. Op de afbeeldinge van... Joan van Oostenryck (U. XVIII, 31; V. | |
[pagina 612]
| |
L. VI, 755). 7 Catalonje, - Catalonje; De onderteekening J. v. Vondel. ontbreekt. Aen... Margareta Van Ryn enz. (U. XVIII, 35; V. L. VII, 23). Titel: Ryn, - Ryn ibid. Philips De Koning. - P. De Koning. 8 ontsteeken, - ontsteeken; 10 maelen, - maelen; 18 blanken - blanken (sic) De dagteekening MDCLVI ontbreekt. Op myne afbeeldinge enz. (U. XVIII, 36; V. L. VII, 13). De dagteekening MDCLVI ontbreekt. Op den zeetriomf enz. (XVIII, 37; V. L. VI, 731). Titel: Venetië. - Venetie. 7 gegreepen. - gegreepen, 20 quamenze - quaemnze (sic) 35 ontglippen; - ontglippen, 52 Christenrijck - Christenrijck, De onderteekening J. v. Vondel. ontbreekt. Op de Brieven en Papieren ter Trezorie enz. (U. XVIII, 39; V. L. VI, 617). 4 Brizé - Brize 6 brief: - brief, De onderteekening J. v. Vondel. ontbreekt. Rome (U. XVIII, 42; V. L. VI, 105). 8 Petrus myter - Peters myter 9 wreken, - wreken; Keulen (U. XVIII, 42; V. L. VI, 104). 1 Aertbisschoplijcke - Aertsbisschoplijcke 1 Keurvorstin - Keurvorstin. 8 bewaren, - bewaren. 9 slaen; - slaen. Antwerpen (U. XVIII, 43; V. L. VI, 103). 3 waren, - waren 7 glans, - glans 9 stercken, - stercken; 10 sterckste - sterckxte De onderteekening J.v. Vondel. ontbreekt. Blyde Aenkomste enz. (U. XVIII, 44; V. L. VII, 25). Titel: Orden &c., - Orden &c. 3 voorhooft: - voorhooft, 4 uitstraelen - uit straelen 40 steigren - stiegren 65 vagen. - vaegen. De onderteekening J. v. Vondel. ontbreekt. Ter Bruilofte van... Gysbrecht van Zusteren enz. (U. XVIII, 47; V. L. VI, 37). 19 ontloocken, - ontlooken, 25 Hymen - Hijmen 29 Brult - Bruit. Op d'Afbeeldinge van... Goensz enz. (U. XVIII, 58; V. L. VI, 633). Titel Goensz, - Goensz. ibid. Oost-Indien. - Oost Indien. 1 Raets - raets, 4 stuiten. - stuiten, 5 zaeit - zaeit, 10 Raets - raets De Tooneelpoëzy enz. (U. XVIII, 73; V. L. VII, 41). Titel Tooneelpoëzy - Tooneelpoezy ibid. Neerdijck, &., - Neerdijck, &. ibid. Westvrieslant, - Westvrieslant. Verder staat voor de eigennamen niet Heer maar H.12 treurgedicht. - treurgedicht: 13 Raethuis - Raethuis, 16 hovaerdy, - hoovaerdy. 18 dalen - daelen 21 stoffeeren, - stoffeeren 25 hope - hoope 28 Aemsterlant, - Aemsterlant. 30 Zeeburgh, - zeeburgh, De onderteekening J. v. Vondel. ontbreekt. Op myne Afbeeldinge enz. (U. XVIII, 203; V. L. VII, 618). 2 .Myn - .myn De onderteekening J. V. Vondel. ontbreekt. Ter eeuwige gedachtenisse enz. (U. XVIII, 204; V. L. VII, 142). Titel: wylen - wijlen ibid. Koninginne... Koning - koninginne... koning. | |
[pagina 613]
| |
Tooneelkrans enz. (U. XVIII, 208; V. L. IX, 239) 6 wat - Wat 8 stellaedien, - stellaedjen. 13 geschickt. - geschickt, 24 onderwijzen, - onderwijzen 27 ook - oock 28 's menschen hart - 't menschen hart De onderteekening J. v. Vondel. ontbreekt. De Cloelia enz. (U. XVIII, 211; V. L. VI, 382). Titel: Stockade - Stokaade 1 eedle - eed'le 2 schiltwacht - schiltwacht, 2 doodt: - doodt; 3 Porsenne - Porzenne De onderteekening J. v. Vondel. ontbreekt. Ter bruilofte van... Riccen (U. XX, 35; V. L. VII, 663). 7 jeugdigh - jeughdigh 31 gebooren - geboren 58 zegenen - zeegenen 59 plant, - plant 67 beschermen - beschermen, De onderteekening J. v. Vondel ontbreekt. Ter Bruilofte van... Jakob Linnich enz. (U. XX, 43; V. L. VII, 671). 54 lagh, - lagh De dagteekening MDCLVIII ontbreekt. Eeuwgetij van... Karel Couvrechef enz. (U. XX, 46). Collatie met het facsimile van het (niet eigenhandig) handschrift bij V. L. VII, 694. Titel: Prister. - Prister ibid. 1658, 22 Juny. - 1658. 22. Junj. Motto: Sopth. III, 24. - Soph. 3. v/. 24. 5 's hemels - 'shemels 8 gevaeght - Gevaeght 9 Met - met 12 gesleten - Gesleten, 13 gewyde - gewydt 15 verhef - Verhef De onderteekening J. V. Vondel. ontbreekt. Ter bruilofte van... Michiel Block enz. (U. XX, 50; V. L. VII, 668). Titel: Block - Blok 1 in, - in 2 Beschiet, - Beschiet 2 lieflijkheit, - lieflijkheit 20 bruiloftsfeest - bruiloftsfeest, 23 huwelijxgespan - huwelijxgespan, 29 saizoen - zaisoen 33 .Geene - .geene 55 bruit. - bruit, 67 keel, - keel 69 treckebekken, - trekkebekken, De dagteekening MDCLVIII ontbreekt. Aan Govert (U. 20,100, V. L. VII, 617). De titel luidt in 't oorspronkelijke niet Aan Govert maar Aan... 9 krampen, - krampen. De onderteekening J. v. Vondelen. ontbreekt. Op de vyf zinnen (U. XX, 101; V. L. V, 520). 11 Oogh - Oog 14 boog, - boog 15 oogenblik; - oogenblik, 18 leelijk. - lelijk. 19 bloot, - bloot 31 stank - stanck 36 Hazewinden - Hazewinden, 39 verstickt - verstikt 59 vast: - vast. De onderteekening J. v. Vondel. ontbreekt. Raadzel (U. 20,104; V. L. VI, 112). 3 wiert - wiert, 4 ick - ik De onderteekening J. v. Vondel ontbreekt. Ter Bruilofte van... Willem Blaeu enz. (U. 20,108; V. L. VII, 751). 1 vereeuwighster - Vereeuwighster 6 quinckeleert - quinckeleert, 16 druck, - druck 45 meerminne, - meerminne 47 Koninginne - koninginne De dagteekening MDCLIX en de onderteekening J. v. Vondel. ontbreken. Op het Geboortegety van... Amelia enz. (U. 20,126; V. L. VII, 765). Titel: Prince van Nassau, - Prince van Nassau & ibid. Kleef, - Kleef ibid. Gentelman, - Gentelman 27 genoot - genoot, 30 spoet, - spoet. De onderteekening J. v. Vondel ontbreekt, evenals onder het volgende gedicht op blz. 129. | |
[pagina 614]
| |
Op den Princelijcken Genadepenning enz. (bl. XX, 132; VII, 767). 15, genaêdigh - genadigh 53 levende - levende. Ter Bruilofte van... Peter van Heimbach enz. (U. 20,136; V. L. VII, 770). 28 .De - .de 32 jeughdigh - jeugdigh 32 raeckt - raekt 34 liefelijcke - liefelijke 59 .Al - .al 67 uitgestreckt, - uitgestreckt. 81 een' - een 85 Heidelbergh - Heidelbergh, 88 Vrankrijcks - Vranckrijcks 88 hoeder, - hoeder 89 Armand - Armant 102 voet, - voet 106 .De - .de 109 beê - be 119 grootmoêr - grootmoêr, 134 .Hier - .hier Op d'afbeeldinge van... Maria van Block (bl. XX. 141; V. L. VII, 774). Motto: Tales - Taleis De onderteekening J.v. Vondel. ontbreekt. Ter Bruilofte van... Cornelis Backer enz. (U. XX, 266; V. L. VIII, 98). 20 troost - troost, De onderteekening J. v. Vondel. ontbreekt. Op het jaargetyde van Anna van... Hoorn enz. (U. XX, 270; V. L. IX, 227). Titel Diemerbroek &., - Diemerbroeck &. 1 D'oorloghspoort - D'Oorloghspoort 15 gout: - gout; 29 zwieren; - zwieren, 35 Ridders degen - Riddersdegen 37 voeten; - voeten, De dagteekening Den 5 van Lentemaent, M DC LX ontbreekt. Op d'afbeeldinge van koningklijcke Majesteit Karel Stuart den tweeden enz. (U. XX, 275; V. L. VIII, 105), De titel van dit gedicht luidt in Vondels Poëzy 1682, I, 547, waarnaar het hier afgedrukt werd, aldus: Op zyne Majesteit Karel Stuart enz. Verder in den titel Vranckrijck - Vrankrijk ibid. vorstelijcke - vorstelijke ibid. Maurits, - Maurits 6 godtloos - Godtloos 11 Hooghsten - hooghsten 15 Eeuwige - eeuwige Op de marmere Pallas enz. (U. XX, 299; V. L. VIII, 95). Titel: Nassau &c., Nassau &c. 24 verdweenen. - verdweenen: 63 zanggodessen - zanggodessen 73 Frederick - Frederik. De dagteekening MDCLX ontbreekt. Op de afbeeldinge van... Isabelle Benzi enz. (U. XX, 302; V. L. IX, 232). 12 tegenspreeckt - tegenspreekt 25 t'zamen, - t'zamen 51 dat - dat, 66 verrot, - verrot; Op Isabelle Benzi (U. XX, 305; V. L. IX, 234). De titel van dit vers luidt niet zoo, maar Op de zelve. De Koningklijcke Idea (U. XX, 305; V. L. VI, 164). 1 D'Idea - d'Idea Kersliedt (U. XX, 306; V. L. IV, 359). 1 O wat zon O Wat zon 25 heeren. - heeren, 32 kloecken, - kloecken. De getrouwe Haeghdis enz. (U. XX, 311; V. L. VI, 170). De onderteekening J. V. Vondel. ontbreekt. Op d'afbeeldiuge van... Joan van Maerseveen enz. (U. XX, 318; V. L. VI, 724). Titel: Neerdyck - Neerdyck, 1 eerst - eert 4 stappen - stappen, 6 Oost Indisch - OostIndisch. Op d'afbeeldinge van... Tulp enz. (U. XX, 321; V. L. VII, 724). 2 herschept - bewaert 5 Burgermeesters - burgermeesters 10 .Geluckigh - .geluckigh | |
[pagina 615]
| |
Op d'afbeeldinge van... Vlooswyck enz. (U. XX, 322; V. L. VII, 725). 1 paerde, - 10 Burgermeesters - burgermeesters Op d'afbeeldinge van... Anna van Hoorn enz. (U. XX, 323; V. L. VIII, 87). 2 Godtheên - godtheên 3 .Hy - .hy 8 kiesch - kiesch. 9 vreefde - vreesde 9 geven - geven. Op d'afbeeldinge van... Peter Kloeck enz. (U. XX, 324; V. L. VII, 726). 3 holpze, - holpze; 11 Raet, - raet, Op d'afbeeldinge van... Katharine Hooft (U. XX, 325; V. L. VII, 731). 4 Keizers - keizers Op d'afbeeldinge van... Peter de Graef enz. (U. XX, 327; V. L. VII, 727). 6 .Zoo - .zoo 7 - hy, 8 beurt - beurt, Op d'afbeeldinge van... Jakob de Graef enz. (U. XX, 328; V. L. VII, 728). 2 gelyck: - gelyck. Op d'afbeeldinge van... Willem Blaeu (U. XX, 329; V. L. III, 458). 1 volckomen - volkomen de vint' er - vint 'er Op d'afbeeldinge van de halsvrientschap enz. (U. XX, 330; V. L. VII, 18). Titel: Orestes - Orestes, 7 gewest, - gewest; Op d'afbeeldinge van... Lastman enz. (U. XX, 333; V. L. VI, 34). 3 .Toon - .toon 4 Fenix - fenix Op d'afbeeldinge van ... Quellyn enz. (U. XX, 334; V. L. VI, 723). 2 .Waerom - .waerom Aen Antonius Iulus (U. XX, 343; V. L. III, 202). 1 Iulus - Iülus 17 vind, - vint, 32 honderd - hondert 77 .De - .de Op Venus en Cupido enz. (U. XX, 355; V. L. VIII, 93). 23 groeit - groeit, 23 voortslaet - voortslaet, 29 wit. - wit, Op d'afbeeldinge van... Cornelis de Graeff enz. (U. XX, 357; V. L. VII, 719), 10 .Nu - .nu De onderteekening J. v. Vondel. ontbreekt. Grafschrift (U. XX, 360; V. L. XII, 48). De onderteekening J. v. Vondel. ontbreekt. Opvaert van... Margarite van Vlooswyck (U. XX, 361; V. L. IX, 625). De onderteekenin J. v. Vondel. ontbreekt. Op 's lants nieu rasthuis enz. (U. XXIV, 83; V. L. IX, 222). Titel: Raethuis, - Raethuis 4 zweeten; - zweeten: 6 belaeghde - behaeghde 17 zes paer - zespaer 23 voert, - voert 70 gevaerlijck - gevaerlijk 76 Terwijl we - Terwijlwe Op het Klokmusyk enz. (U. XXIV, 88; V. L. IX, 235). 22 roem - roêm 35 uren, - uuren, De dagteekening MDCLXI ontbreekt. Ter bruiloft van... Peter de Graef... en... Jakoba Bikker (U. XXIV, 190; V. L. IX, 612). Titel: Zuidpolsbroek, - Zuitpolsbroek 4 ingereên - ingerêen 41 Liefde, - liefde, 43 griefde -- griefde. 44 Liefde - liefde 89 veiligh, - veilig, Ter bruiloft van... Robert Honiwood enz. (U. XXIV, 194; V. L. IX, 620). 1 O pluikende Margriet - Opluikende Margriet 17 geschaepen - geschapen 38 rotsen - rotzen 96 Schoone - schoone De dagteekening MDCLXII ontbreekt. | |
[pagina 616]
| |
Op myne afbeeldinge enz. (U. XXIV, 198, V. L. IX, 629). De dagteekening MDCLXII ontbreekt. Ter blyde Maeltyt enz. (U. XXIV, 201; V. L. IX, 650). 7 paelen - paelen, 51 vergeleken. - vergeleken, 56 standert, - standert 80 kaes - kaes. De dagteekening MDCLXII, ontbreekt. Op Genua (U. XXIV, 204; V. L. IX, 630). De dagteekening MDCLXII, ontbreekt. Bruylof-stryt (U. XXV, 313; niet bij V. L.). In het oorspronkelijke zijn de strofen met Arabische cijfers genummerd, uitgezonderd de eerste. 16 opgedragen - op gedragen 28 gast, - gast; 32 gevecht. - gevecht 36 verwonnen - verwonden De onderteekening J. v. Vondel. ontbreekt. Ter bruilofte van... Bartholomeus Kromhout enz. (U. XXVI, 1; V. L. X, 156). 4 groen, - groen 45 kussen, - kussen. 70 stryen. - stryen De dagteekening MDCLXIII ontbreekt. Op Jacoba Bikker enz. (U. XXVI, 4; V. L. X, 162). Titel: Zuidpolsbroeck. - Zuidpolsbroek. 5 bezweeken. bezweken. De dagteekening MDCLXIII ontbreekt. Ander (U. XXVII, 96; V. L. X, 477). 6 zingen - zingen, Ander (U. XXVII, 97; V. L. X, 478). 3 vergunme - vergun me Hippomenes (U. XXVII, 98; V. L. X, 479). 7 haer - haer, 8 Zy, - Zy 8 bekoort, - bekoort (1ste) Ander (U. XXVII, 99; V. L. X, 480). 10 gading - gading, (2de) Ander (U. XXVII, 99; V. L. X, 480). 1 zwaluwvlogels - zwaluvlogels Concordes (U. XXVII, 100; V. L. X, 481). De dagteekening MCDLXV. den 19 in Wijnmaendt. ontbreekt. Ter Bruilofte van... Peter de Wolf enz. (U. XXVII, 100; V. L. X, 465). 12 zin. - zin, 20 D'allerwijste - d'Allerwijste 34 staet. - staet, 43 blozen - blozen, 68 D'eene, - d'Eene 94 Groeiende - Groejende Suikerliet (U. XXVII, 104; V. L. X, 468). 5 Godendom - godendom 33 Byeman - Byëman 37 trecken - trekken De dagteekening MDCLXV ontbreekt. Ter bruilofte van Jakob Leeu enz. (U. XXVII, 112; V. L. X, 568). 1 genegen, - genegen 22 maegen - maegen, 25 lente. - lente, 47 voor, - voor. De dagteekening MDCLXVI ontbreekt. Uitvaert van... Abraham van der Hulst enz. (U. XXVII, 123; V. L. X, 583). Titel: van der - vander 4 's lants geleden - 's lantsgeleden 17 afgevochten, - afgevochten 26 ‘Titus Livius’ is eene kantteekening, niet eene aanteekening der oude uitgave. 35 die, - die De dagteekening MDCLXVI ontbreekt. Grafschrift voor... Abraham van der Hulst (U. XXVII, 126; V. L. X, 586). Titel: onderamirael - onderadmirael ibid. van der - vander 1 Hulst, - Hulst Ander enz. (U. XXVII, 127; V. L. X, 585). De dagteekening MDCLXVI. ontbreekt. | |
[pagina 617]
| |
Op het verjaeren van Agnes Block (U. XXVII, 131; V. L. X, 594). Titel: Block - Blok 18 zy - sy 22 Vader. - vader. 27 sluitze - sluitse Het onderschrift MDCLXVI den 29 in Wijnmaent t'Amsterdam. ontbreekt. Op... Clemens den IX enz. (U. XXVII, 225; V. L. X, 673). 9 zaek, -- zaek Op het sineesch Treurspel enz. (U. XXVII, 241; V. L. XI, 16). 2 Zungchin - Zunchin 10 overgang, - overgang. Op den optoght enz. (U. XXVIII, 80; V. L. XI, 236). 17 musketmuzijk - musketmuzijk, 33 schatkist - schatkist, 66 u - uw De dagteekening MDCLXVIII ontbreekt. Lijkdichtt op... Halman enz. (U. XXVIII, 242; V. L. XI, 241). 19 toeloop, - toeloop 26 moet - moedt De dagteekening MDCLXIX ontbreekt. Op Katherine Questier (U. XXVIII, 244; V. L. VII, 656). De dagteekening MDCLXIX ontbreekt. Uitvaert van... Augustyn van Teilingen enz. (U. XXVIII, 245; V. L. XI, 245). 10 behoeder, - behoeder 18 gader, - gader 40 Zoone, - zoone, 43 .Indienge - .indienge. Lauwerkrans ter... gedachtenisse van... Curtius Christoffer Koningsmatk enz. (U. XXVIII, 255; V. L. XI, 262). 29 Christenryk - Christenryck De dagteekening MDCLXX ontbreekt. Op het kluchtspel van Warenar enz. (U. XXVIII, 257; V. L. XI, 267). De dagteekening MDCLXX ontbreekt. Ter Bruilofte van... Michiel Le Blon enz. (U. XXX, 285; V. L. XII, 4), 5 Michiel - Mchiel (sic) 19 bedacht - bedacht, De dagteekening MDCLXX, den 10 van Sprokkelmaent ontbreekt. Ter... gedachtenisse van... Elizabet Syen enz. (U. XXX, 287; V. L. XII, 26). Het onderschrift Overleden den 27. in Oogstmaent 1671. ontbreekt. Opschrift enz. (U. XXX, 287; V. L. XII, 6). 2 Poezye, - Poezye De dagteekening MDCLXXI ontbreekt. Op het inheiligen van... Franciskus de Borgia enz. (U. XXX, 291; V. L. XII, 30). De dagteekening MDCLXXI. ontbreekt. Ter eeuwige Gedachtenisse van... Joan de Wit enz. (U. XXX, 294; V. L. XII, 34). Motto: aequor, - aequor. 1 de Wit - De Wit 4 lastigh - lastig 17 vaders - vaders, De dagteekening MDCLXXII ontbreekt. Op d'afbeeldinge van... Joan de Wit (U. XXX, 296; V. L. XII, 36). 1 de Wit - De Wit 1 Staten - Staaten. Op 't veroveren van Koevorden (U. XXX, 299; V. L. XII, 38). Titel: MDCLXXII - 1672 1 roepen - roepen, Ter staetsie van... Johanna Blezen enz. (U. XXX, 300; V. L. VII, 680). 2 troon. - kroon 4 kroon - troon 10 haer - haer, 22 feest, - feest 55 hy, - hy Op de nieuwe Heeregraft enz. (U. XXX, 303; V. L. XII, 39). Titel: Heeregraft - Heeregraft, De dagteekening 1672, den 20 in Wijnmaent t'Amsterdam. ontbreekt. | |
[pagina 618]
| |
Lykklaght enz. (U. XXX, 306; V. L. XII, 43). 9 uitgeblonken - uitgeblonken, 12 stem? - stem! Grafschrift van... Joan de Liefde (U. XXX, 308; V. L. XII, 45). Titel: onderamirael - onderadmirael Anders (U. XXX, 308; V. L. XII, 46). 2 onvertsaeght, - onvertsaeght Aen... Geeraert Bikker enz. (U. XXX, 316; V. L. XI, 270). Titel: Rekenmeester van - Rekenmeester Van ibid. Hoogheemraet - hoogheemraet 12 honighraet - honighraet, 27 Die, - Die 30 quam - quam. 45 liergedight - liergedight. Eerstelingen enz. (U. XXX, 318; V. L. VII, 786). Titel: Priesterdoms - Priesterdoms, 1 maeght, - maeght 32 de allerhooghste - d'allerhooghste 85 leven - leven, Inwydinge enz. (U. XXX, 321; V. L. XI, 264). Titel: Minderbroeder, - Minderbroeder 9 de Wit - De Wit 34 betreên - bestreên, 51 worden. - worden 63 spreekt - spreekt, Ter Staetsie van... Heleene Blezen (U. XXX, 324; V. L. VII, 683). 42 neen, - neen 71 banier, - banier Maeghdepalm enz. (U. XXX, 327; V. L. VII, 687). 6 ongedierte - ongedierte, 21 Kerk, - Kerck, Op... Lambert Reinst enz. (U. XXX, 330; V. L. VII, 720). Titel: West-Vrieslant - Westvrieslant 5 's lants - 'slants Op... Michiel Le Blon enz. (U. XXX, 331; V. L. IV, 404). Titel: Grootbrittanje - Grootbrittanie 5 malen. - malen, Ter bruilofte van... Nathauael Bur enz. (U. XXX, 337; V. L. X, 570). 11 scheit - scheit, 20 snaeren, - snaeren Ter Bruilofte van... Franciscus van Imstenraedt enz. (U. XXX, 338; V. L. X, 572). 3 Hymen, - Hijmen 24 eersten - eerste Grafschrift voor Willem den Overwinner (U. XXX, 341; V. L. IX, 641). 6 heere. - heere, Het onderschrift Overleden MLXXXVI ontbreekt. Op N. Kraeneveldt (U. XXX, 343; V. L. IX, 628). 1 gunst - gunst, 4 penseel. - penseel, Op Poictiers (U. XXX, 347; V. L. IX, 631). De titel luidt in 't oorspronkelijke met Op Poictiers. maar eenvoudig Poictiers. 1 ziel, - ziel Het onderschrift Uit Scaligers Latijn, moet links staan. Dezelve enz. (U. 30,349; V. L. IX, 633, waar het vers ten onrechte een geheel uitmaakt met Vondel's eerste bijschrift Op Narbonne). Titel: van dezelve - van de zelve 7 afgetreên - afgestreên Het onderschrift Uit het Latijn vertaelt. moet links staan. Op de boekkamer van S.K. (U. XXX, 349; V. L. VII, 667). 1 ziet, - ziet. 2 roer - roert Op het omstorten enz. (U. XXX, 351; V. L. IX, 646). Titel: geschonden - geschonden, 1 bruggekant, - bruggekant 2 leliën - lelien 7 ongeschonden - ongeschenden Onderschrift: Chauves. - Chauvet. Dit onderschrift moet links staan. | |
[pagina 619]
| |
Op d'afkomste van... Lambertus Reinst enz. (U. XXX, 354; V. L. XI, 95). 18 verhitten. - verhitten, 19 O, - O 32 altaer, - altaer 37 gewente, - gewente 38 Wanneer ze - Wanneerze Op d'albeeldige (van)... Maria van Outstoren enz. (U. XXX, 356; V. L. VII, 21). 14 bemint, - bemint Op de zelve Venus enz. (U. XXX, 359; V. L. VII, 16). 4 't Eene - 't eene 5 andere, - andere 17 neêrgestegen, - neergesteegen, Op den triomf van Bacchus enz. (U. XXX, 360; V. L. VII, 19). Titel: Bacchus, - Bacchus ibid. Filips - Philips 1 Godtheit - Gotheit 6 sap - zap Op den Prometeus enz. (U. XXX, 361; V. L. VII, 20). 3 quaeme - quaeme, Op de Vrede enz. (U. XXX, 361; V. L. VII, 22). Titel: Vrede, - Vrede Op den Lykpenning van Barbara Blok enz. (U. XXX, 366; V. L. X, 563). 1 Barber, - Barber Op een gedreven silvren Gedenkpenning enz. (U. XXX, 366; V. L. X, 564). Titel: Gedenkpenning, - Gedenkpenning Op de gedenkpenning van 't lam enz. (U. XXX, 367; V. L. X, 570). Titel. Lam, - Lam 1 bewaert. - bewaert, 6 maeght. - maegt. Raetsel (U. XXX, 368; V. L. X, 160). 13 laegh - laeg 14 kalveroogh; - kalveroogh. 19 dier! - dier. 23 ken - ken, Kersliedt (U. XXX, 369; V. L. IV, 357). 38 langk - lang 40, 52 en 64 verscheen - verscheên 53 luister - luijster 55 duister - duijster 68 schat - schat. Hartebreeker (U. XXX, 376; V. L. IV, 385). 1 hart, - hart 3 .Sterft - .sterft 8 ziet - zit 10 D'aertsvader - d'Aertsvader Hanegekraey (U. XXX, 377; V. L. IV, 386). 1 .De - .de Aen... Jakoba Bikker enz. (U. XXX, 380; V. L. IX, 618). 6 Boel - Boel, Op Bordeaux (U. XXX, 384; V. L. IX. 636). Het onderschrift Uit het Latijn van Ausonius. ontbreekt. Op de Waterwel te Nismes enz. (U. XXX, 304; V, L. IX. 638). Titel: Nismes, - Nismes Het onderschrift Uit het Latijn van Ausonius. ontbreekt. Dit gedicht staat niet blz. 549 van Vondels Poëzy, 1682, II, zooals in de aanteekening gezegd wordt, maar blz. 599. Op Narbonne (U. XXX, 385; V. L. IX, 636). 7 meir - meer Het onderschrift moet links staan. Op Thoulouse (U. XXX, 385; V. L. IX, 637). Cebennijsch - Gebenuijsch 7 schudt, - schud, Het onderschrift Uit het Latijn van Ansonius. ontbreekt, evenals onder het volgende vers Op Arles. Op Mans (U. XXX, 386; V. L. IX, 641). Onderschrift: vertaald. - vertaelt. Op d'abdye van St Illidius enz. (U. XXX, 388; V. L. IX, 643). 5 rijk - rijk, | |
[pagina 620]
| |
Op de schildery enz. (U. XXX, 388; V. L. IX, 644). 2 .De - .de Op den Heldt Roelandt enz. (U. XXX, 389; V. L. IX, 639). Titel: Roelandt, - Roelandt. ibid. begraven. - begraven, Het onderschrift Overleden in 't Jaer 800. ontbreekt. Voor de Kapel van St. Martha enz. (U. XXX, 391; V. L. IX, 647). 1 Martha, - Martha Op de Geraemtens eeniger lichaemen enz. (U. XXX, 391; V. L. IX, 648). In den titel ontbreekt Uit het Latijn vertaelt. Ander (U. XXX, 391; V. L. IX, 648). 1 weerelt - werelt 2 plaets - plaes In den Pandora enz. (U. XXX, 394) Collatie met den tekst in Oud-Holland 1,29. De onderteekening J. v. Vondel. ontbreekt. Op d'afbeelding van... Van Burgersdyck (U. XXX, 385), Collatie met den tekst in Oud-Holland 1,28. De oderteekening J. v. Vondel. ontbreekt. Op d'afbeelding van M. Claes van Daelen enz. (U. XXX, 396) Collatie met den tekst in Oud-Holland 1,27. 5 hy - hij De onderteekening J. v. Vondel. ontbreekt. Vier Wterste (U. XXX, 398; V. L. I, 301). Het vers heeft geen Rom. cijfers, maar Arabische: 2, 3, 4 (zonder punt er achter) naast de eerste regels der 2de, 3de en 4de strofe. 14 liefelijcke - lieffelijcke
Dit is de collatie van een kleine 550 bladzijden druks, zeer ruim geteld, dezer nieuwe Vondel-uitgave, dat is van ongeveer ⅙ van het geheel. Niet vermeld zijn de gevallen waarin de heer Unger u en j drukt in plaats van v en j: daart egen zal wel niemand bezwaar hebben; evenmin de ontwijfelbare drukfouten dezer uitgave, die, alles samengenomen, betrekkelijk zeldzaam zijn. Wat leert ons deze collatie? Sommige der afwijkingen kunnen drukfouten zijn, sommige onwillekeurige vergissingen; maar verreweg de meeste hebben al den schijn veranderingen te zijn die wetens en willens door den uitgever zijn aangebracht. De lezer is dus in elk geval geen oogenblik zeker dat hij een getrouwe reproductie van den tekst, handschrift of druk, die aan de uitgave ten grondslag heet te liggen, vóór zich heeft, en wat dit zeggen wil voor den taalkundige, zal iedereen licht begrijpen. Nog altijd zal diegene, die Vondel's taal tot onderwerp van zijn wetenschappelijk onderzoek wil kiezen, de oude, oorspronkelijke drukken en handschriften dienen te gebruiken, wat moeilijk is in een dubbel opzicht: moeilijk voor den werker, die ze in talrijke gevallen niet machtig zal worden, en dus gevaar loopen fragmentarisch werk te leveren; moeilijk voor den gebruiker van zijn werk, daar controle vaak zoogoed als onmogelijk wordt. In zekeren zin hindert het weinig of niet of een uitgever aan een tekst veranderingen aanbrengt, mits die uitgever naar een bepaald plan te werk gaat en zegt waar en waarom hij het doet. Want dan weet men althans waar het paard gebonden staat; men weet wat men aan zoo'n tekst hebben zal. Maar zoo staat het niet geschapen | |
[pagina 621]
| |
met deze Vondel-uitgave. De heer Unger brengt den lezer voortdurend in den waan, dat deze, niet zijn, d.i. Unger's uitgave in de hand, de handschriften en eerste drukken van Vondel's werken veilig kan ontberen, terwijl een enkele blik in de bovenstaande collatie voldoende is om te zien, dat juist het tegenovergestelde het geval is - zelfs de teksten, waarvan een facsimile naar Vondel's handschrift bij de uitgave is gevoegd, zijn vol verkeerde lezingen -, ja het hooge woord moet er uit: dat deze nieuwste Vondel-uitgave volkomen onbetrouwbaar is, en, evenals zekere welbekende Huygens-editie, onzaliger gedachtenisse, de eer der Nederlandsche philologie grootelijks in gevaar brengt. Wat zal men later zeggen, als men ziet dat in de jaren 1887-1893 Nederlandsche uitgevers niet beter wisten te leveren?
Wanneer men de aangetroffen afwijkingen systematisch beschouwt, dan blijkt al dadelijk dat ze in verreweg de meeste gevallen de punctuatie betreffen. Misschien met het loffelijk doel daardoor den minder geoefenden lezer te gemoet te komen, zijn talrijke verzen op zijn negentiendeeuwsch gepunctueerd. Maar wat nut kan dat wel opleveren, aangezien er onder de overblijvende regels nog honderden zijn, waarbij Vondel's leesteekens zijn blijven staan, ofschoon ze daar evenveel moeilijkheid opleveren? Doch er is meer. Vondel schrijft (I, 19):
Waar is de dappr'e schilt daar zijn overwonnen Steden
Men in geblixemt siet?
Het vraagteeken, dat Vondel achter siet geplaatst heeft, werd in deze uitgave vervangen door een uitroepingsteeken, en dat is zeker eene verandering die op geenerlei wijze den tekst duidelijker zal maken. De aangehaalde verzen bevatten eene vraag, en sedert wanneer plaatst men achter eene vraag een uitroepingsteeken? Dat doet men ín de 19de eeuw evenmin als in de 17de. Een ander voorbeeld. Vs. 25-28 van den Wyckzangh (IV, 102) luiden aldus:
'T is gruwelyck onnoosler dieren hol,
Kryg aen te doen en tgroen te sprengen rood.
Van heyligh bloedt enz.
De punt achter het tweede dezer verzen werd in deze nieuwe uitgave weggelaten; maar men vraagt zich af waarom ditzelfde teeken behouden werd achter het tweede der volgende verzen, zijnde de drie eerste van hetzelfde gedicht:
Cathryn die met Diaen ten reye gaet,
Die schrander gau en wonder jeuchdich siet.
De lucht met galm van uw schalmeye slaet enz.
| |
[pagina 622]
| |
Men mag dus wel vragen, welk nut de heer Unger er in gezien heeft zoo te handelen, als men aan de bezwaren denkt welke er aan verbonden zijn. Immers wat bewijst ons, dat hij het altijd bij het rechte eind heeft gehad, en door zijne oncontroleerbare veranderingen de bedoelingen van den dichter niet heeft verduisterd? Dit is helaas maar al te vaak geschiedt! Daarenboven: met de punctuatie uit de 17de eeuw is het gesteld als met die uit de 15de en 16de: wij kennen ze nog zoo weinig! er zijn verschillen die wij nog altijd niet volkomen begrijpen, en de studie er van werd tot heden even volkomen verwaarloosd, tot zooverre dat velen diep overtuigd zijn dat het gebruik der leesteekens eerst in de 16de eeuw in zwang kwam. De schuld daarvan ligt grootendeels aan de uitgevers van Middelnederlandsche teksten, die geen oog hadden voor de leesteekens die in de Middelnederlandsche handschriften voorkomen, en ze steeds als een quantité négligeable hebben beschouwd. Op dezelfde wijze maakt de heer Unger het den belangstellende thans onmogelijk Vondel's punctuatie te bestudeeren. Na de afwijkingen in de interpunctie zijn die in de spelling de talrijkste - voor 't gemak zal ik het woord ‘spelling’ maar blijven gebruiken, al is dit een veel te nauw begrip voor hetgeen het hier in vele gevallen moet uitdrukken. Immers, volgens het voorbericht zou Vondel's spelling behouden blijven, en wie begrijpt niet dat dit veel meer wil zeggen dan die schoolmeestersterm voor de meesten steeds zeggen wil? De gewone lezer ziet daar niet veel meer in dan eene zaak van dubbele aa's en oo's en ee's, van g's en ch's en al dergelijke dingen, terwijl het in den grond zoo vaak eene zaak van klanken, niet van letters is. Het schoolmeesterachtige, dat het woord ‘spelling’ als een blok aan 't been sleept, staat den vooruitgang der Nederlandsche taalstudie nog altijd in den weg. Wij weten nog altijd zeer weinig over de verschillende Nederlandsche dialecten uit vroeger tijd, en een der oorzaken daarvan is het feit, dat zoogoed als alle uitgevers van Middelnederlandsche teksten, de besten niet uitgezonderd, steeds zoogenaamde ‘spellingverschillen’ onder hunne varianten niet hebben opgenomen, terwijl juist in de ‘spellingverschillen’ meestal de eigenaardige dialectverschillen schuilen, en dergelijke afwijkingen moesten al zeer sterk in 't oog vallen, zooals b.v. in de Limburgsche Sermoenen, om opmerkenswaardig gekeurd te worden en daarin een ander dialect te laten erkennen. Ook de heer Unger heeft gedacht dat men het met die spelling zoo nauw niet moest nemen, en dat het volstrekt niet noodig was, op een letter dood te blijven. Hij heeft dus, misschien zonder het soms heel goed te weten, allerlei veranderingen aangebracht, of - hoe zal ik het zeggen? - allerlei veranderingen den tekst van Vondel laten binnesluipen. We worden althans nergens gewaarschuwd, tenzij in zeer enkele gevallen, waarover straks nader. Laten we eerst eenige gevallen bespreken; die tot de ‘spelling’ in engeren zin behooren. | |
[pagina 623]
| |
Zooals reeds gezegd werd, zijn de v's en de i's, die de waarde hebben van u's en j's, en omgekeerd, door de tegenwoordig gebruikelijke teekens vervangen. Toch staat er XXX, 318,6Ga naar voetnoot(1) nog Euangelist. Een onoplettendheid zeker. Evenzoo gloejendige, XVI, 18, 88 terwijl op dezelfde bladzijde bloejen veranderd werd in bloeien. Ook een onoplettendheid zeker. Evenzoo bestrojen: verschojen, bloeje en groeje, XVIII, 17, 62: 64 en 71; taeje XVIII, 177, 8 en XXVIII, 242, 26; iaeren, iuck, ionck XX, 46, 10, 14 en 15; bloejen en vermoejen, XX, 337, 29 en 32; Iulus XX, 343, 1 en titel; Troiaensche XXX, 364, enz. enz. De w voor uu werd behouden: er staat steeds wt, maar VI, 27, 136 uyl in plaats van wl, dat dan nog alleen door uul kan vervangen worden. IX, 154, 20 leest men li(e)ver; op het facsimile, dat bij deze bladzijde behoort, ziet men duidelijk liver: niets noopt om eene e in te lasschen, te meer daar de spelling i voor ie in de 17de eeuw, ook bij Vondel zelven (b.v. diren l, 7, 26, Prister XX, 46), wel meer voorkomt. Verder schrijft de heer Unger woorden aaneen, die in 't oorspronkelijke gescheiden of alleen met een koppelteeken verbonden voorkomen. En dit is niet altijd zoo onschuldig als men soms wel denken zou: XVII, 166, 59 staat Godtgeleertheitskroon, in plaats van Godtgeleertheits kroon, en het eerste woord is wel degelijk een genitief op zich zelf, zooals duidelijk blijkt uit Godtgeleertheits Kerck in hetzelfde gedicht, vs. 36, dat gelukkiglijk door den uitgever niet aaneengeschreven is. Hetzelfde geldt voor siet hem IV, 103, 19, in plaats van siethem: het pronomen is enclitisch. Ofwel hij scheidt wat bij Vondel aaneenstaat; een der ongelukkigste gevallen is XV, 134, 43 geen listen Noch te treken: het oorspronkelijke heeft terecht Nochte. Men vindt hoofdletters waar Vondel kleine letters gebruikt en omgekeerd: wie de collatie doorloopt, zal bemerken dat in de oorspronkelijke drukken een nieuwen zin, na een punt dus, meestal met een kleine letter begonnen wordt, en uit de facsimiles van Vondel's handschriften kan men nagaan, dat dit ook 's dichters eigen gewoonte was. Waarom deze eigenaardigheid van Vondel's ‘spelling’ afgeschaft? Waarom ook aan 't begin der verzen hoofdletters geplaats, als er in 't handschrift kleine staan, en omgekeerd? Zie de collatie van VI, 245 en vergelijk daarmede die van XX, 46! Evenzoo zijn er afkappingsteekens geplaatst, waar men die bij Vondel niet vindt, en, ja, óók wel omgekeerd; ofwel is het afkappingsteeken verplaatst, en vandaar fouten als b.v. I, 207, 172 s' vyands bodem, in plaats van 's vyands bodem; II, | |
[pagina 624]
| |
8, 60 en 67 T' is, in plaats van 'T is; XII, 7, 2 't ontfangen in plaats van t' ontfangen enz., zoodat alle verandering veilig achterwege kon blijven. In Latijnsche eigennamen schrijft de heer Unger nu eens ae, oe, dan eens ae, oe. en dan gewoonlijk het tegenovergestelde van 't geen bij Vondel staat. Er zijn samentrekkingsteekens en trema's geplaatst, waar ze in de oorspronkelijke stukken niet te vinden zijn, en alweer omgekeerd: zoo b.v. leest men XXIV, 88,22 roem; maar in 't oorspronkelijke staat roêm, en het heeft zijn belang dat te weten. Erger is XX, 136,109 beê, waarvoor in 't oorspronkelijke eenvoudig be staat. Men ziet, dat het hoe langer hoe bedenkelijker begint te worden: we komen zoo zachtjes aan tot gevallen, die tot de ‘spelling’ in ruimeren zin behooren. Zoo staat XV, 6, 2 burgemeester, maar 't oorspronkelijke heeft burgermeester, wat zijn belang heeft voor de geschiedenis van 't woord; hetzelfde geldt onderamirael XXX, 308, titel, in plaats van onderadmirael; zoo staat I, 287, 52 Oorloghs-heyr, in plaats van Oorlooghs-heyr, een vorm die grammatisch van den eersten verschilt. Alweer wat erger is XV, 104, 23 sterre in plaats van starre, rijmende op verre, en 't is geen drukfout, want de vorm sterre staat ook in de aanteekening. Hetzelfde rijm komt nochtans voor XX, 266, 29: 31, waar geene verandering werd noodig geacht, zooals overigens rijmen als kermen: armen XV, 199, 41: 43; beschermer: marmer XV, 206, 1: 2 en XVII 170, 1: 3; scherp: harp XV, 206, 3: 4; smerte: harte XX, 35, 61: 64; beschermen: armen XX, 35, 67: 70; XX, 132, 22: 23; marmer: lantbeschermer XX, 132, 49: 52; armen: kermen XX, 266, 27: 28 voor elke schendende wijziging had moeten waarschuwenGa naar voetnoot(1). Eene andere soort van veranderingen, welke door de collatie aan den dag komen, dienen door elken uitgever aangebracht te worden, zijn nl. de verbetering der drukfouten die in de oorspronkelijke drukken voorkomen. Maar ook hier geldt de regel: de lezer dient gewaarschuwd. Als, om een sterk sprekend voorbeeld te nemen, in Den nieuwen verbeterden Lust-hof een gedicht van Vondel voorkomt onder den titel: Oorlof Kiedt op den thoon: De reyn Liefde virigh, dan is er geen twijfel, of dit Kiedt is eene drukfout voor Liedt, welke in eene nieuwe uitgave niet dient vereeuwigd, maar verbeterd, mits de lezer gewaarschuwd worde. Want niet altijd is het boven allen twijfel verheven, of men wezenlijk met eene drukfout te doen heeft. Het kan zijn nut hebben, die gevallen waarin het wel zóó is, hier eens bij mekaar op te noemen: I, 12, titel; I, 15, 206; I, 133, 75; IV, 11, 133; IV, 105, 46; V, 11, 447 en 747; VI, 27, 156; VI, 103, 1; IX, 4, 17; XV, 146, 11, 43 en 46; XV, 169, titel; XVI, 9, 5; XVI, 14, 3 en 48; XVI, 18, 113; XVII, 181, 8; | |
[pagina 625]
| |
XVIII, 17, 58; XVIII, 35, 18; XVIII, 37, 20; XXIV, 83, 6; XXV, 83, 6; XXVII, 123, 4: XXX, 300, 2 en 4; XXX, 391, laatste vers; XXX, 351, 7Ga naar voetnoot(1). Waarschijnlijk hebben we nog drukfouten op de volgende plaats: XVII, 166, 29 heeft de oorspronkelijke tekst geleerde gunsten, in de nieuwe uitgave veranderd in geleende gunsten. Moeilijker is het volgende geval. XVII, 173, 39 vlgg. luiden in deze nieuwe uitgave:
Neptuin, die, op den helschen donder
En blixem der kortouw, met al zyn heir, van onder,
Den zeestroom roocken zagh, en branden, root van gloet enz.
In plaats van zeestroom heeft de oorspronkelijke tekst in Klioos kraam (I, 1656, blz. 124 vlgg.): zeestorm. Ofschoon zeestroom in dit verband stellig natuurlijker schijnt, daarom kan men nog niet zeggen dat zeestorm geen zin geeft, en is het niet onmogelijk dat Vondel werkelijk dit laatste woord geschreven heeft. Eene drukfout in het oorspronkelijke is waarschijnlijk ook stiegren XVIII, 44, 40, waarvoor Unger steigren heeft, daar Vondel in zijne deftige gedichten de Amsterdamsche vormen met ie voor ê zoogoed als nooit gebruikt. In nog een ander geval heeft deze uitgave eene lezing die ook min of meer tot de rubriek der verbeterde drukfouten kan gebracht worden: XVI, 217, 21 de vredekroon in plaats van de vrekroon, maar het eerste wordt door het metrum vereischt. Andere der geconstateerde afwijkingen zijn ongetwijfeld drukfouten der nieuwe uitgave, die den heer Unger ontgaan zijn; zoo III, 23, 8 blinckendê; XI, 215, 6, gvaer in plaats van gevaer; XX, 318, 1, eerst in plaats van eert (van 't ww. eeren); XXX, 385, 5 Cebennijsch in plaats van Gebennijsch; z in plaats van s in dezer I, 287, 78; onze III, 23, titel. Met eenigen goeden wil kan men ook meer dan eene der thans te bespreken afwijkingen tot deze rubriek brengen. Zoo komen we tot diegene die tot de spelling in den ruimsten zin behooren. De volgende kunnen invloed hebben op beschouwingen aangaande Vondel's taal: meir in plaats van meer XXX, 385, 7; sy in plaats van se VI, 103, 11; herboorte in plaats van heerboorte XVI, 18, 97, en herbouwt in plaats van heerbouwt XVI, 18, 127 (in het volgende deeltje is de heer Unger blijkbaar wijzer geweest; daar heeft hij XVII, 167, 17 veergehaelde laten staan); een (lidwoord) in plaats van en I, 132, 19, welk en een drukfout kan zijn voor een, maar evengoed de proclitische vorm van een; volle vormen als VI, 103, 15 in 't ende, IX, 153, 35 na zyne gewoonte, XV, 146, 4 schaemte | |
[pagina 626]
| |
en eer, waarvoor in de oorspronkelijke stukken geapocopeerde vormen staan: in 't end, gewoont, schaemt; een verkeerd geslacht: IX, 142, 14 onder den maeltydt, XVIII, 20, 22 van eene gloet, terwijl bij Vondel staat onder de maeltydt en van eenen gloet; een accusatief afgezant Van Godts eersten Stedehouder XXX, 338, 24, waar 't oorspronkelijke een nominatief eerste heeft, enz. enz., dat alles is van belang. Thans komen aan de beurt een aantal afwijkingen, die wezenlijk den tekst bederven. Tweemaal heeft de heer Unger eene lange s als f gelezen; eerst IV, 105, 43:
Ja soo sluytmen met verlangen,
Om het vogeltjen te vangen,
En te sluiten in een' kou.
In het oorspronkelijke staat fluytmen, en 't spreekt van zelf dat dát alleen de juiste lezing kan zijn. Evenzoo V, 11, 242:
Geen' Gorgons piepten meer: geene Hydraes nijdigh bliesen:
Geen' Scylla baste meer; de Pythons staeckten 't biesen.
In de eerste uitgave der Geboorteklock staat duidelijk bafte, en welk belang het heeft dit vast te stellen, kan blijken uit het artikel Baffen in het Woordenboek der Nederlandsche taal. Omgekeerd heeft de uitgever eenmaal een lange s als f gelezen: vreefde in plaats van vreesde XX, 323, 9. I, 133, 38 leest men:
Zoo hebben d'Oude noeyt noch vlijt noch moeyt gespaerd
Om wisselen in Deughd des Menschen quaden aerd:
De Philosophen oft verstandige Wijs-gieren
Vergulden tot dien eynd' het wit van hun papieren
Met meen'ge schoone les enz.
De oorspronkelijke uitgaaf heeft hier vervulden, en het is duidelijk dat dit alleen de goede lezing kan zijn. IV, 2, 1 staat er Taels onkunde in plaats van 'STaels onkunde; dat er geen drukfout in 't spel is, bewijst de aanteekening, waar men 'tzelfde leest. De fout is nog al zonderling, daar de S in 't oorspronkelijke meer dan een centimeter groot is, en dus heel goed in 't oog valt. IV, 11, 28 heeft Unger's uitgave:
En 't spel verkeert in 't schreien:
De oorspronkelijke tekst heeft scheien, dat ongetwijfeld de juiste lezing is. IV, 105, 31 vlgg. leest men:
Sotter is 't 's jeughds frissche roosen,
Slaloos te verreuckeloosen,
En den minnaer slechts te spyt,
| |
[pagina 627]
| |
Na goe' dagen, en qua' nachten,
Vreughd nacht segen te verwachten:
Maer elck laster en verwyt.
Het laatste vers wordt maar verstaanbaar als men leest elcx laster en verwyt, zooals in den oorspronkelijken tekst dan ook staat. In hetzelfde gedicht, dat eene samenspraak is tusschen een verliefde, Corydon, en een meisje Dianier, die zijne liefde verstoot, leest men verder, volgens Unger, vs. 51 vlgg.
Dianier.
Corydon ghy syt een boef,
Laet de meyskens eensaem peynsen.
Corydon.
Dianier hoe kunje veynsen,
Sonder vrijer, sonder troef.
Maar in den oorspronkelijken tekst staat niet Sonder vrijer, maar Sonder meysken. Daar eene vrouw geen meisje, maar een vrijer noodig heeft, is sonder vryer natuurlijk een veel betere lezing, maar deze afwijking van 't oorspronkelijke diende op zijn minst in eene noot vermeld te worden, om over het rechtvaardigen der afwijking nog te zwijgen. Dezelfde opmerking is noodig voor de twee volgende gevallen: IV, 105, 55.
Onder 't spel van sang en fluytjen,
Vat een stormke 't seyl van 't schuytjen enz.
In 't oorspronkelijke staat namelijk sang fluytjen, en de aangebrachte wijziging is noodig; maar dit zou ik niet met dezelfde beslistheid durven zeggen nopens Unger's lezing IX, 4, 17:
Dit werrek eischt een Godt, die schiklijk scheiden zal
Dien bayerd, zoo verwart, door allerley geval:
Een' Godt die 't gansch volmaekt, en zonder zijd' te draegen,
Aenschout van 's hemels top der sterffelijken plaegen enz.
In Vondel's Poëzy 1682, II, 239, leest men nl. dit gansch volmaekt, wat door V. Lennep, even stilzwijgend als door den heer Unger, veranderd - ook verbeterd? - werd in die gansch volmaekt. Ik voel voorloopig meer voor de lezing van den heer Unger, al acht ik ze niet boven alle bedenking verheven. V, 11, 426 treft men nog eene andere ongelukkige verandering aan: er dient te staan al woende (welke vorm dan ook door het metrum vereischt wordt), en niet al woedende, zooals Unger's uitgave heeft. | |
[pagina 628]
| |
Verder is het natuurlijk lang niet onverschillig of men VI, 27, 98 met Unger leest:
men maeck mijn' stede
Tot moort nocht gruwelkuyl; maar wydse den gebede.
in plaats van ten gebede; of men leest, XVII, 153, 74:
Ter poorte uit naer den Kruisbergh heen geleit
met Unger, in plaats van toe geleit; of men leest XVIII, 42, 8 Sint Petrus myter, in plaats van Sint Peters myter; en in 't zelfde deel, 208, 28 's menschen hart in plaats van 't menschen hart. Vooral vreemd mag het voorkomen, dat men in deze uitgave XX, 321, 2 leest:
Aldus leeft Tulp in 't velt van kunst en schilderye,
Wiens gunst de bloem herschept, als zy haer verf vergeet.
terwijl in Hollantsche Parnas (1660), bl. 141, waarnaar dit gedicht is afgedrukt, niet staat herschept, maar bewaert. Ook is het heel iets anders, of men leest, met Unger, XXX, 321, 34:
Kandie, rontom betreên,
Roept den krijgshelt van Venedigh
Met zijn vaendel derwaert heen,
Om de glori van den heilant
Te beschermen in dees wijk, enz.
dan wel
Kandie, rontom bestreên enz.
zooals in 't oorspronkelijke staat, en ontwijfelbaar alleen juist is. Tot de beste staaltjes van de accuratesse, waarmede de geheele uitgave in alle opzichten uitgevoerd schijnt, behoort het volgende. XVI, 53 vindt men een bijschrift: Op de Afbeeldinge van Marten Harpertsz. Tromp, Ridder, L. Amirael van Hollant en Westvrieslant, Daar hy als Neptunus op een wagen van zeepaerden wort voortgetrokken. In de noot wordt gezegd: ‘Afgedrukt volgens den tekst op de nevensstaande gereproduceerde gravure’. Gaat men vergelijken, dan blijkt dat op die gravure de medegedeelde titel niet voorkomt (hij is dan ook door Unger genomen uit V. Lennep, en door dezen uit Vondel's Poëzy, 1682, I, 553), dat de vier verzen zeven afwijkingen met de lezing | |
[pagina 629]
| |
van de plaat aanwijzen, en dat deze laatste een opschrift heeft dat door Unger werd over 't hoofd gezien:
Tromps eer en naam verbreyt met Faem.
Dit ééne voorbeeld moge volstaan: ieder lezer kan zich overtuigen, tot zijne onuitsprekelijke ergernis, dat geen enkel der bij de uitgave gevoegde facsimile's met den daarnaar gedrukten tekst volkomen overeenkomt. Het zal dan ook niemand verbazen, dat iets van betrekkelijk zooveel minder belang als de uiterlijke ordonnantie der oorspronkelijke stukken in deze uitgave vaak niet werd geëerbiedigd. De gedichten Op den Zeetriomf der heerschappye van Venetie (XVIII, 37), Op de Marmere Pallas enz. (XX, 299), De Koningklijcke Idea (XX, 305), Ter Bruilofte van... Kromhout enz. (XXVI, 1) zijn in de oorspronkelijke uitgaven niet in strofen verdeeld; daarentegen zijn de Minnedeuntjes (XXVII, 95 en 96) in de oorspronkelijke uitgaaf wél in twee strofen verdeeld, in deze echter niet, terwijl de verdeeling in de twee daaropvolgende gedichtjes daarentegen weer behouden wordt. In het versje Op 't veroveren van Koevorden XXX, 299 wordt de dagteekening: MDCLXXII vervangen door: 1672; waartoe kan dat dienen als het niet systematisch gebeurt? Of is een complete Vondel-uitgave soms ook bestemd voor hen die nog geen Romeinsche cijfers kennen? Op G. Flincks Tekeninghe over het eeuwgeschil enz. XX, 353 is eene samenspraak tusschen een Hollander en een schilder. Boven ieder gezegde staan in deze uitgave de woorden Hollander en Schilder voluit, terwijl in 't oorspronkelijke naast de verzen de afkortingen H. en S. staan. Waarom die verandering? te meer daar onmiddellijk onder den titel voluit staat: Hollander. Schilder. waardoor de bedoelde afkortingen volkomen opgehelderd worden. Eene dergelijke verandering treft men aan XVI, 34. Nog bedenkelijker is, naar mijne meening althans, de inconsequentie in het mededeelen van kantteekeningen, dagteekeningen, onderteekeningen en andere onderschriften. Soms zijn ze medegedeeld, maar meestal weggelaten, veel vaker dan men uit de collatie zou opmaken. Welk beginsel daarbij door den uitgever gevolgd werd, blijkt nergens. Het formaat dezer uitgave maakte het natuurlijk moeilijk de kantteekeningen, als zoodanig, te behouden, en niemand zal er bezwaar tegen hebben dat ze daarom, evenals bij V. Lennep, onder de aanteekeningen eene plaats hebben gekregen; maar de heer Unger had zich hier evenmin als elders eenige verandering mogen veroorloven, en had vooral geene enkele mogen weglaten. In nog sterkere mate geldt dit de data, die onder een groot getal van Vondel's verzen in de eerste uitgaven te vinden zijn. Het is onvergeeflijk ze niet altijd, en steeds met de uiterste nauwkeurigheid, te hebben medegedeeld, vooral daar toch zeker ook in het oog van den heer Unger zelf de zooveel juistere chronologische volgorde der gedichten als eene der voornaamste, zoo niet als de voornaamste verdienste dezer uitgave dient aangemerkt te worden, en daar deze | |
[pagina 630]
| |
dagteekeningen, van Vondel afkomstig, als zoovele bewijzen zijn dat de gedichten door den uitgever op de richtige plaats medegedeeld worden, en aanteekeningen over den tijd der vervaardiging overbodig maken. Men dient nl. te weten dat de heer Unger de dagteekeningen soms in zijn commentaar verwerkt heeft. Had hij ze dan nog maar woordelijk aangehaald; maar neen. Onder het gedicht Op het Iaergetijde van... Anna Van Hoorn XX, 271, schreef Vondel: Den 5 van Lentemaent, MDCLX. en de uitgever teekent aan: ‘Volgens den tekst in Hollantsche Parnas, 1660, bl. 580. Blijkens eene aanteekening aldaar dagteekent dit gedicht van 5 Maart 1660.’ Als er onder het gedicht Ter Bruilofte van... Michiel Le Blon enz., XXX, 285, staat: MDCLXXI. den 10 van Sprokkelmaent, dan schrijft de uitgever in zijne aanteekening: ‘Onder den hier afgedrukten tekst, staat in de oude uitgave, de datum 10 Februari 1671.’ Staat er onder het gedicht Ter goede gedachtenisse van wijlen Elizabeth Syen enz., XXX, 287, de aanteekening: Overleden den 27. in Oogstmaent 1671, dan schrijft de heer Unger: ‘Blijkens den datum onder het gedicht, overleed Elizabet Syen den 27 Augustus 1671.’ Onder het bijschrift Op de Nieuwe Heeregraft enz.. XXX, 303, schrijft Vondel: 1672, den 20 in Wijnmaent t'Amsterdam, wat in de aanteekening vervangen wordt door: ‘Volgens het onderschrift is dit gedicht den 20 October 1672 vervaardigd.’ Wat de heer Unger aldus mededeelt komt stellig op hetzelfde neer als hetgene bij Vondel staat, maar 't is niet hetzelfde! en de tekst van den dichter zelven boezemt den lezer boven alles belang in, hoe juist de omschrijvingen van den uitgever ook wezen mogen. En het noodlot wil, dat die omschrijvingen op den koop toe niet altijd juist zijn. Zoo vindt men XXX, 287 het volgende versje:
Opschrift van eenige Dichten gezonden aen Kornelis Le Blon.
Hy drinkt uit de bron
Der Poezye,
Zoo klaer als de zon,
Zijn lekkernye.
In Vondel's Poëzy 1682, II, 577, waarnaar het gedichtje is afgedrukt, staat er het jaartal MDCLXXI onder, dat echter door den heer Unger weggelaten werd, wat hem niet belet heeft in de aanteekening te schrijven: ‘Blijkens het jaartal onder de aangehaalde plaats uit Vondels gedichten, zijn deze regels van dit jaar.’ Werden die dagteekeningen maar alle in de aanteekeningen vermeld, hoe dan ook, dan zou het kwaad nog zoo groot niet zijn; thans zijn er talrijke gedichten, waarbij de lezer niet weten kan waarom ze op bladzijde x van 't deeltje y staan, en niet elders, daar ook de verwijzing naar de Bibliographie van Vondels werken op vele plaatsen ontbreekt. Soms kan de lezer het bij benadering weten, maar waarom, daar waar het | |
[pagina 631]
| |
mogelijk is, hem niet in staat stellen het geheel, nauwkeurig te weten? Men zie b.v. in het 20ste deel, dat werken bevat van 1657 tot 1660, blz. 108 het gedicht Ter Bruilofte van den heere Willem Blaeu enz. In de aanteekening wordt medegedeeld: ‘Volgens den tekst in Hollantsche Parnas 1660, bl. 529.’ De lezer kan dus zonder de minste moeite beredeneeren, dat het vers misschien ná 1657, maar in elk geval vóór 1661 geschreven werd, en dus met min of meer recht in dit deel is opgenomen. Slaat hij den Hollantsche Parnas t.a.p. open, dan vindt hij midden onder het gedicht: MDCLIX. en ter zijde, rechts: J.v. Vondel. en zal reden te over hebben om het te beklagen dat de heer Unger dit alles niet mede afgedrukt heeft. Evenmin had deze mogen nalaten, steeds 's dichters onderteekening mede te deelen, waar die voorkomt. Waarom ook hier die hinderlijke inconsequentie? Dit was hier van zooveel meer belang, daar Vondel zijn naam niet heel zijn leven door op dezelfde wijze schreef, en hoe het daar eigenlijk mee geschapen staat, weet men nu nog altijd niet met de noodige gewisheid. Deze uitgave had den belangstellende daarvoor het materiaal dienen te leveren. Wat meer is, Vondel heeft verschillende zijner gedichten onderteekend met zijn gelatiniseerden voornaam Juste, en daarvan is in Unger's uitgave niets te merken, ofschoon niemand beter dan de heer Unger zelf weet, welk belang deze onderteekening Juste oplevert, aangezien het met volle letters te lezen staat in het eerste der artikels welke hij samen met zijn vriend A.D. De Vries Az. onder den titel Vondeliana in Oud-Holland heeft geplaatstGa naar voetnoot(1). Ook alle andere onderschriften, al bevatten zij geene dagteekening van Vondel afkomstig, hadden dienen medegedeeld. Waarom de heer Unger dit op vele plaatsen nagelaten heeft, is mij duister, terwijl hij ze toch op andere plaatsen wél mededeelt. Het heeft wezenlijk zijn belang, te weten dat Vondel onder een Grafschrift voor Willem den Overwinner, XXX, 341, plaatst: Overleden MLXXXVII, en onder een vers Op den Heldt Roelandt, XXX, 389: Overleden in 't Jaer 800. In ditzelfde deel, blz. 384 vlgg., komen zes bijschriften voor, in het oorspronkelijke voorzien van het onderschrift: Uit het Latijn van Ausonius; in vier van de zes gevallen wordt het achterwege gelaten. Soms is een dergelijk onderschrift, evenals de dagteekeningen, in de aanteekeningen gevlochten, zonder eenige nadere aanwijzing. Maar dat levert wel eenig gevaar op. Zoo geeft de uitgever bij Vondel's bekend gedichtje op den bouwmeester Jacob van Kampen, XVIII, 70, eenige inlichtingen omtrent diens leven, welke besloten worden met de woorden: ‘Hij overleed 23 September 1657’. Wie dat daar zoo laconisch en knap ziet staan, denkt allicht dat de heer Unger er achter gekomen is na wie weet welke lange en vermoeiende onderzoekingen. Slaat men Vondel's Poëzy, 1682, | |
[pagina 632]
| |
II, blz. 81 op, waarnaar het gedichtje is afgedrukt, dan vindt men daar het onderschrift: Overleden den 23 van Herfstmaent 1657, dat in de nieuwe uitgave weggelaten is. Slaat men daarenboven V. Lennep's eigen uitgave, VII, 614 vlgg. na, dan leert men weten dat onder het grafschrift op de zerk, in de kerk te Amersfoort, niet staat 23 Sept. 1657, maar 13 Sept. 1657. V. Lennep had het onderschrift in de Poëzy, al deelt ook hij het niet mede, wel degelijk opgemerkt, evenals het verschil in de dagteekening, welk verschil hij poogt te verklaren. Dit alles bewijst dat het ongeoorloofd is, ja gevaarlijk, dergelijke onderschriften als ballast te beschouwen. Ofschoon minder vaak, heeft de heer Unger soms ook de opschriften van Vondel's gedichten gewijzigd zonder de minste waarschuwing. Zoo komt XX, 100, een gedicht voor getiteld Aan Govert. In Apollos Harp (1658, bl. 117) echter, waarnaar het heet afgedrukt te zijn, staat geen naam, maar Aan... niets meer! 't Is echter duidelijk hoe Unger aan zijn opschrift komt. In de door Brandt bezorgde Poëzy 1682, II, 579, luidt het opschrift: Aen Govert van Kampen, maar in zijne errata zegt Brandt: ‘p. 579. l. 16, doet uit van Kampen.’ Bleef over: Aen Govert, en vandaar het opschrift bij Unger. In het register is er alweer verandering; daar luidt het: Aan (Govert van Kampen). In hetzelfde deeltje komen bl. 160 vlgg. een drietal gedichten voor op Augustyn Alsten Bloemaert. Het derde heeft tot opschrift Grafschrift voor den heere Augustyn Alsten Bloemaert, maar in den Hollantsche Parnas (1660, 518), waaruit de tekst genomen is, staat: Op het overlyden van den gemelden Heere. Grafschrift. Mij dunkt, aangezien de drie gedichten zoowel in deze uitgave als in den Hollantsche Parnas, achter elkaar voorkomen, dat er geene reden bestaat om hier den titel te wijzigen. Evenmin voor het gedicht XX, 305 Op Isabelle Benzi, dat in 't oorspronkelijke luidt Op de zelve; immers er gaat aan vooraf een bijschrift Op de Afbeeldinge van... Isabelle Benzi. Daarentegen bestond er wél reden tot verandering in het volgende geval: XXX, 332 staat een gedichtje Op Dokter Samuel Koster, maar zoo staat het niet in Vondel's Poëzy, I, 585, waarnaar het afgedrukt is: daar volgen twee gedichten op Coster op elkander; het eerste, getiteld Op Dokter Samuel Koster, is bij Unger naar een uitgave in plano afgedrukt IX, 2; het tweede is het hier besprokene, in de Poëzy met het opschrift Anders. Nu was het voor den heer Unger zeker ondoenlijk dit opschrift te behouden, daar de twee gedichten in zijne uitgave niet op elkander volgen. Het overnemen van het opschrift van het eerste gedicht is dus volkomen gerechtvaardigd, maar dat dit geschied is, diende vermeld, evenals dit noodig was in het geval waar de heer Unger zelf een opschrift moest uitdenken, zooals voor Vondel's lofdicht op de vertaling van Bartas door Z. Heyns, IV, 2. In het opschrift van het vers Op de Geraemtens eeniger Lichaemen in zekere kerk te Toulouse, XXX, 391, is weggelaten: Uit het Latijn vertaelt. | |
[pagina 633]
| |
We mogen niet nalaten het onderzoek van den tekst ook uit te strekken over de plaatsen, waar de uitgever veranderingen heeft aangebracht, met vermelding der lezing van den oorspronkelijken tekst in de noten, d.i. dus waar hij tekstcritiek heeft geoefend of de die van anderen goed genoeg heeft geacht om ze te gebruiken. In beginsel ben ik natuurlijk geen vijand van tekstcritiek, mits degene die er zich aan waagt met de uiterste behoedzaamheid te werk ga, om te zwijgen over al de andere eigenschappen die er onontbeerlijk toe zijn. Zonder nu reeds te willen beweren, dat de heer Unger die bedoelde eigenschappen niet bezit, kan men alvast nagaan, dat hij die uiterste behoedzaamheid in 't geheel niet in acht genomen heeft, wat den lezer na al het bovenstaande zeker niet vreemd zal voorkomen. In het op vele plaatsen duistere vers Aendachtige Betrachtinge over Christus Lyden IV, 11, heeft de heer Unger een viertal conjecturen van V. Vloten (zonder evenwel te zeggen waar deze ze ten beste gaf, wat niet overtollig zou geweest zijn: niet iedereen weet dat) en eene van V. Lennep in den tekst gebracht. Ze zijn niet alle boven allen twijfel verheven, en daarna blijven er nog duistere, ja zelfs onverstaanbare verzen genoeg overGa naar voetnoot(1). Welnu, zou het in dergelijke gevallen niet beter zijn de verbeteringen alleen in de aanteekeningen ter sprake te brengen? In het sonnet Op de Aenkomste van de Koninginne van 't Zuyden te Hierasalem, III, 211, luidt het vijfde vers:
Hoe nu is't om een peerl noch aen haer kroon te halen?
In de aanteekening zegt de uitgever dat Hoe nu in de plaats is gezet van hoe nae, zooals in 't oorspronkelijke staat, en zeker te recht, maar hij zegt er niet bij dat de verbetering eigenlijk van V. Lennep is. In het bekend sonnet Misbruick des kerckelijcken Bans IV, 87, heeft de heer Unger zelf verbeteringen aangebracht. De zes laatste verzen luiden eigenlijk: | |
[pagina 634]
| |
Een oprecht harder weit met sorg syn lieve lammeren,
En hoedse voor den wolf, en sal sich hunner jammeren,
Een reukloos huureling misbruict den harder-staf,
En slaat en schopt en stoot des Heeren lieve kudden,
Verwaareloost syn wacht, in steede van beschudden:
Een harder lieflijk is, een huurlings harte-straf.
V. Lennep teekent in zijne uitgave II, 148 bij het laatste vers aan: ‘Een harder: zoo staat het in alle uitgaven en toch ben ik byna overtuigd, dat Vondel geschreven heeft een harders, als hebbende hy willen zeggen: “het hart eens herders is lieflijk, dat van een huurling is straf (ongevoelig)”’. Door deze aanteekening (welke hij echter weglaat) blijkbaar geinspireerd, verandert de heer Unger het laatste vers in:
Eens harders lieflijk is, eens huurlings harte-straf.
en vermeldt in de noot de lezing der ‘oude uitgaven’. Maar zijn de veranderingen van den heer Unger wel verbeteringen? Vondel heeft stellig eene tegenstelling bedoeld, en voor ons gevoel zou die liggen in een harders- en een huurlingshart; de verandering van V. Lennep was dus voldoende, men hoefde niet tweemaal een door eens te vervangen. Maar daarenboven: tegen die strenge symetrie, die ons thans in onze geschriften - want in de gewone taal bestaat ze niet - onmisbaar voorkomt, wordt door de grootste dichters vaak gezondigd; het kan best dat Vondel wel degelijk een herder en niet een herdershart bedoeld heeft, ofschoon hij als tegenstelling van herder, huurlingshart gebruikt. Dit toegegeven, komt het vers in orde met eene zeer geringe wijziging: men verplaatse het koppelteeken dat thans tusschen de twee laatste woorden staat, en leze:
Een harder lieflijk is, een huurlings-harte straf.
Ook V, 11, 129 treft men een zeer bedenkelijke wijziging aan. Men leest in deze uitgave:
De daeghlijcxe ommegang maeckt Cypris bende stout,
Na datse op sachten schoot nu dien, nu desen houd;
Of aen de roosen druckt, ontluyckende op haer' wangen.
In de eerste uitgave van de Geboortklock staat in het laatste der aangehaalde verzen opluyckende, en niet ontluyckende. Dit wordt dan ook door den heer Unger wel degelijk vermeld, tot zijn ongeluk, want daardoor weten we, dat hij de verandering met opzet heeft aangebracht, zoodat wij er kunnen uit afleiden, dat het woord opluiken tot op het oogenblik als hij de proef van het eerste vel van dit deeltje zijner uitgave las, hem onbekend was. 't Spreekt niet voor | |
[pagina 635]
| |
hem, want opluiken is een woord dat bij Vondel en andere dichters uit zijn zoowel als uit later tijd, evenals thans nog, zeer gewoon is. De heer Unger heeft het in het vervolg dan ook nog vaak ontmoet, b.v. V, 226; VI, 22; VIII, 112; IX, 124; X, 194; XI, 206; XVI, 47; XVII, 155: XVIII, 58; XX, 52 en 137; XXII, 5; XXIV, 194; XXVI, 4; XXX, 301, en op geene dezer plaatsen heeft hij noodig geoordeeld er ontluycken voor in de plaats te zetten, al is hij er niet door behoed geworden voor eene andere vergissing, XXIV, 194, waar hij het gedicht Ter Bruilofte van... Robert Honiwood enz. laat beginnen met O pluikende Margriet in plaats van Opluikende Margriet.Ga naar voetnoot(1) Men vindt nog iets even moois in 't beroemde Jaergetyde van... Joan van Oldenbarneveld VI, 83, dat heet afgedrukt te zijn ‘volgens den tekst der afzonderlijke uitgave, zonder Vondels naam verschenen (Bibliographie van Vondels warken, no 751)’. De derde stroof nu luidt bij den heer Unger:
Ontbracker 't segel, om dien gruwel kracht te geven,
Met quetsing van het leven, enz.
en in de aanteekening op het laatste dezer verzen bericht hij: ‘De afzonderlijke uitgave heeft: quisting.’ Voor iedereen die dit leest, gaat er natuurlijk een licht op: quisting is het juiste woord. De heer Unger, die dit niet begreep, heeft eenvoudig de lezing van V. Lennep overgenomen, die echter blijkbaar de eerste uitgave van 't Jaergetyde niet geleend heeft, maar alleen de latere drukken. Nu vindt men reeds in de Poëzy 1682, II, 168, quetzing. Ik zal het bij deze voorbeelden nu maar laten, maar moet hier ten slotte aangaande de manier, waarop de heer Unger zijn tekst be- en verzorgd heeft, toch nog iets zeggen, dat in geen geval mag verzwegen blijven. Er is reeds een paar keeren vermeld, dat zijne van den oorspronkelijken tekst afwijkende lezing overeenstemt met die van Van Lennep, die in de meeste gevallen eene andere uitgave volgt. Maar ook zonder dat komt een mensch natuurlijker wijze op den inval, om zich te vergewissen wat de verhouding is van Unger's tekst tot dien van Van Lennep, en daarbij komt aan het licht, dat er in 90 gevallen op 100 volmaakte overeenstemming bestaat, zoodat het waarschijnlijk is, dat, bij het drukken dezen nieuwe uitgave, een exemplaar van Van Lennep als kopij heeft dienst gedaan en de drukproef dan naar den eersten druk met meer of minder zorgeloosheid werd verbeterd, zoodat de vermelding: afgedrukt naar die of die uitgave, bijna eene fictie is. Dat wil | |
[pagina 636]
| |
zeggen dat ik, toen ik boven soms de uitdrukking: ‘de heer Unger heeft dit of dat veranderd’, en dergelijke, bezigde, nauwelijks het recht had zoo te spreken, daar deze uitgever bijna niets anders heeft gedaan dan klakkeloos nadrukken wat er in de prachtuitgave reeds stond. Maar dat wil ook zeggen, dat deze geheele Vondel-editie noodzakelijkerwijze op eene teleurstelling moest uitloopen. Vele afwijkingen zijn alleen begrijpelijk door metterdaad V. Lennep's tekst op te slaan; zoo b.v. is de fout in de telling III, 22, ontstaan, doordien in de prachtuitgaaf tweemaal twee verzen op één regel staan: de heer Unger heeft de orde der verzen naar den tekst in den Bloemkrans van Verscheiden Gedichten gewijzigd, en vergat daarbij V. Lennep's telling mede te wijzigen! Nog veel treffender is het volgende geval: XXVIII, 267, 178 komt o.a. het woord reikt voor, en daarbij hoort de aanteekening: ‘178 Reickt: reikt’. Dat leest men met verbazing; een oogenblik denkt men, dat er een drukfout in 't spel is, en dat men moet lezen: 178 Reikt, maar men ziet dadelijk in dat Reikt met Reickt niet te verklaren is. De geheimzinnige aanteekening wordt dadelijk helder, wanneer men even bij V. Lennep gaat kijken: daar staat in den tekst reickt, en de aanteekening luidt: ‘Reickt voor reikte’. De lezer concludeere nu zelf! Unger's afhankelijkheid van Van Lennep gaat zoo ver, dat hij zelfs diens (althans waarschijnlijke) drukfouten heeft mede overgenomen. Zoo dacht ik dat bij Aertbisschoplijcke XVIII, 42, 1, in plaats van Aertsbisschoplijcke, dat dit eene vergissing was, eene drukfout als men wil, op rekening van den heer Unger; maar bij nader inzien blijkt dat dezelfde lezing reeds bij Van Lennep staat. Aan de andere zijde eischt de rechtvaardigheid, te vermelden welke der boven opgegeven of besproken fouten niet bij Van Lennep staan. Zoo heeft hij V, 11, 129 op- niet ontluickende; de verkeerde titel XX, 275 staat goed bij hem; XX, 323, 9 heeft hij wel degelijk vreesde, maar: met eene lange s! XXIV, 194, 1 heeft hij wel degelijk Opluikende Margriet; XXX, 321, 34 wel degelijk bestreên; evenzoo XXX, 351, 7 ongeschonden.
Thans komt de commentaar nog aan de beurt. Deze bestaat uit drie bestanddeelen: bibliographische, historische en taalkundige aanteekeningen. In de eerste wordt vermeld naar welke uitgave of naar welk handschrift de tekst is afgedrukt (we weten thans, hoe we dit moeten verstaan)Ga naar voetnoot(1). De in het voorbericht afgelegde belofte, dat regelmatig zou verwezen worden naar Unger's Bibliographie van Vondels werken, | |
[pagina 637]
| |
is in vrij talrijke gevallen niet nagekomen, waarschijnlijk uit vergetelheid. Dit is wel jammer; het zou zelfs aanbeveling verdiend hebben, meen ik, ook voor de gedichten die nooit afzonderlijk verschenen zijn, naar de Bibliographie te verwijzen: dit zou derhalve altijd betrekking gehad hebben op de chronologische lijst en voor de chronologische plaatsing als autoriteit dienst gedaan hebben; waar er verschil was, kon dit in de uitgave nader verklaard worden. In enkele gevallen ontbreken de hibliographische aanteekeningen geheel, zoo V, 2 Grafschrift voor C.P. Hooft, staande achter het voorgaande gedicht Op het overlyden van... Cornelis Pietersz. Hoofd, in plano verschenen; X, 139 op Denzelven (t.w. Michael Le Blon) door den ridder Van Dyck geschildert, voor het eerst gedrukt in de Verscheide Gedichten 1644, blz. 133, daar evenals hier volgende op het versje Op den heere Michael Le Blon; XXX, 308 Anders, t.w. een ander grafschrift op Joan de Liefde, naar Vondel's Poëzy 1682, II, 72, en daar evenals hier volgende op het eerste grafschrift; XXX, 391 Ander, t.w. een ander bijschrift Op zekere Geraemlens eeniger Lichaemen in zekere kerk te Toulouse, naar Vondel's Poëzy 1682, II, 605, en daar evenals hier volgende op het zooeven genoemde vers. In deze gevallen is het voor een lezer niet moeilijk te beredeneeren waar het oorspronkelijke zal te vinden zijn; maar dit is niet altijd zoo. Zonder nasporingen, in casu zonder de hulp dus van Unger's Bibliographie, kan men b.v. niet weten waar en wanneer de oudst bekende druk van het sonnet, III, 211 Op de Aenkomste van de Koninginne van 't Zuyden te Hierusalem, of van De Gezegende Adelaer van Leopoldus by den Raäbstroom XXVII, 2, verschenen is. Het eerste komt namelijk voor achter De Heerlyckheyd van Salomo, het tweede werd in plano gedrukt. Onder den titel van Ondergang van Troje. Virgilius Tweede Boeck van Eneas, in Nederduitsch gedicht gaf Vondel in 1656 een berijmde vertaling van Vergilius tweede boek uit, die later letterlijk is opgenomen in de uitgave van den volledig vertaalden Eneas. De heer Unger laat dezen tekst hier weg, en drukt XVII, 247 alleen de opdracht aan Peter Hooft de Graef, en dit is natuurlijk. Maar achter die opdracht in proza volgt er een gedicht, getiteld Aen den zelven Heer, in deze uitgave afgedrukt XVII, 251 zonder dat de herkomst er bij vermeld wordt. Aan niets kan men zien dat het gedicht uit dezelfde bron komt als de opdracht. Bij het vers Op de afbeeldinge van den heere... Joan den Wit XXX, 295, leest men: ‘Volgens den tekst van het eigenhandig handschrift, van den dichter, dat gefaesimileerd voorkomt in de prachtuitgaaf van Mr. J. van Lennep.’ In strijd met wat hij terecht elders doet, vermeldt de heer Unger hier dus niet waar dit handschrift bewaard wordt. Men moet zijn Bibliographie bezitten of bij de hand hebben, om daar blz. 226 te kunnen vinden dat het handschrift in het Museum Meermanno-Westrenianum in Den Haag is; maar men bemerkt dan tevens, dat het daar onder de onechte gerangschikt is; hier wordt het | |
[pagina 638]
| |
eigenhandig genoemd. Mij dunkt, een woordje uitleg zou hier niet overbodig geweest zijn. Van het handschrift van het vers Op d'afbeeldinge van jongvrou Cornelia Spiegel XXX, 394 is de bezitter niet bekend: dit ook had dienen vermeld. In de aanteekening bij het tweeregelig versje In de Pandora van Jan Six, XXX, 394, wordt gezegd: ‘Afgedrukt naar het handschrift van den dichter, in een album, Pandora genaamd, toebehoorende aan den heer Jhr. Dr. J.P. Six, te Amsterdam.’ Maar in Oud-Holland 1, 29 hebben de heeren De Vries en Unger verklaard: ‘Six schreef het (t.w. het rijmpje) eigenhandig in zijn Pandora.’ Een van beide is waar; is dit nu het geval met het gezegde in de nieuwe uitgave, dan diende uitdrukkelijk verklaard te worden dat datgene in Oud-Holland verkeerd was. Nog in een ander opzicht zijn deze bibliographische aanteekeningen soms onvolledig. Deze uitgave bevat eenige gedichten, welke in geene der vroegere voorkomen; ze zijn alle opgespoord door wijlen A.D. De Vries en den heer Unger zelven. Bij eenige heeft deze in de aanteekening; opgegeven, waar de bedoelde gedichten vóór het eerst gedrukt werden; het is jammer dat hij ook daarin niet consequent is geweest: deze aanwijzing ontbreekt namelijk bij al de gedichten, welke door de heeren De Vries en Unger in den eersten jaargang van Oud-Holland werden gedrukt, t.w. III, 22; XVI, 13; XXX, 394; XXX, 395; XXX, 396, op één na XXV, 313. Wat de historische aanteekeningen betreft, daarover zal ik mij niet vermeten een oordeel te vellen. Zooals reeds gezegd werd, bevat deze nieuwe uitgave in dit opzicht betrekkelijk weinig nieuws, minder dan men denken zou, wat niet wil zeggen dat de heer Unger in dezen volstrekt zonder verdienste is. Op meer dan eene plaats geeft hij belangrijke inlichtingen, die veel bijdragen tot het juiste begrip van den tekst. Als een staaltje zie men b.v. de aanteekening op Vondel's hekeldicht Als Gijsbrecht van Aemstel belet wierd gespeelt te werden, door N.N. een Akenaer, VII, 127. Voor de historische toelichting op den Gijsbrecht van Amstel is er niet vergeten gebruik te maken van Ter Gouw's Geschiedenis van Amsterdam, evenals voor de verklaring van bijzonderheden in den tekst; maar daarbij is toch iets bedenkelijks gebeurd: de aanteekeningen op vs. 1101, 1337-'40, 1584 en 1896 zijn letterlijk uit V. Lennep overgenomen, terwijl er dan als autoriteit wordt bij aangehaald: ‘Zie Ter Gouw’ daar of daar. Is het niet zonderling, eene aanteekening op te geven als geput uit eene bron, die nog niet bestond toen diezelfde aanteekening geschreven werd? Een van beiden: of de verwijzing, of de aanteekening diende anders gesteld te wezen. Soms heeft de heer Unger in Van Lennep's aanteekeningen de schaar gezet, wat echter niet altijd de duidelijkheid is ten goede gekomen. Men vergelijke b.v. de toelichting bij het vers Op Tanneken van Erpekom, XXVII, 92 met die bij Van Lennep X, 486. De heer Unger heeft zeker te veel geschrapt. Ten slotte moet ik hier nog iets vermelden, dat geschikt is om het | |
[pagina 639]
| |
vertrouwen in deze historische aanteekeningen minder of meer aan 't wankelen te brengen. Bij Vondel's vers Op de Afbeelding van Jacob Vlieger XV, 197 wordt aangeteekend: ‘Volgens den tekst onder het portret gegraveerd door Th. Matham,’ enz. Maar in Oud-Holland I, 26, waar dit bijschrift door de heeren De Vries en Unger voor het eerst werd bekend gemaakt, leest men: ‘Op de gravure staat geen naam van graveur, toch durven wij verzekeren dat zij het werk is van dienzelfden Dirck of Theodorus Matham, die omstreeks 1640 Vondels portret naar Sandrart heeft gegraveerd’ enz. Welnu, een der beide lezingen is juist; is het die, in de uitgave gegeven, dan diende uitdrukkelijk vermeld dat die in Oud-Holland het niet was. Zoo niet... Als er in de uitgave van Van Lennep iets is, dat met onze tegenwoordige denkbeelden volstrekt niet meer overkomt, dan is het zeker de taalkundige commentaar, en dat is natuurlijk in 't geheel niet vreemd. Ten eerste dagteekenen die aanteekeningen van voor omtrent 40 jaar, en ten tweede en vooral: V. Lennep was geen taalkundige. De belofte van het voorbericht der nieuwe uitgave, dat ‘de taalkundige aanteekeningen zorgvuldig zouden worden herzien en beperkt tot zuivere woordverklaringen’, was dan ook zeer welkom. Maar van die belofte is niet veel terecht gekomen, om de goede reden dat de heer Unger hog veel minder taalkundige is dan Van Lennep het was, en omdat hij, hoe zonderling het op 't eerste gezicht ook klinken moge, met Vondel's werken veel minder vertrouwd is: hij kent er alleen het uitwendige van, niet het inwendige. Of hoe is het anders te verklaren, dat de tallooze verklaringen van V. Lennep, die geheel of gedeeltelijk onjuist zijn, in deze uitgave zijn behouden? Er valt niet aan te denken, met eenige uitvoerigheid deze zijde der uitgave te bespreken; enkele sterksprekende voorbeelden mogen verstaan. Zoo wordt bij I, 1, 34 het bijwoord bedichten voor een werkwoord gehouden; bij III, 338, 3 wordt batse nog altijd verklaard met ‘loos, afgericht’, op gezag van Kiliaan, ofschoon reeds sedert lang is aangetoond dat Kiliaan zich heeft vergist, daar batsch beteekent: trotsch, brutaal en dergelijkeGa naar voetnoot(1); bijvoeglijke naamwoorden als kruyfde V, 11, 109; parlesnoerde V, 11, 728; blaeuooghde, V, 11, 740; saffraende V, 11, 793; duysendtongde V, 11, 912 worden nog altijd versleten voor vormen ‘met een gewone weglating van 't voorvoegsel;’ X, 130, 29 luidt het: ‘Bachtent: dit zal “achter” moeten beteekenen’; XII, 13, 20 wordt vordel verklaard als ‘voor 't rijm, voor voordeel’; volgens XIII, 14, 2) is kroost’ het gelaat der menschen, het eigenaardige in het wezen, waardoor zich de een van den ander onderscheidt.’! | |
[pagina 640]
| |
XX, 296, 1 staat nog eene uitvoerige aanteekening, waarin V. Lennep trachtte te betoogen dat ontscheppen een zinledig woord is, maar bij III, 148,8 wordt aan ditzelfde woord geen aanstoot genomen. En zoo voort! ‘Wat holpt dat ict u maecte lanc?’ Er zou geen eind aan komen. Naar deze staaltjes kan men oordeelen, hoe het met de ‘herziening’ van Van Lennep's aanteekeningen in zijn werk is gegaan, en wat er van ‘de beperking tot zuivere woordverklaringen’ gekomen is. Wel heeft de heer Unger geschrapt, meestal in de eerste deeltjes, maar aan welke lezers heeft hij in God's naam wel gedacht, aangezien hij honderden aanteekeningen heeft laten staan als de volgende: I, 4 Haer saacken eerbaar: haar eerbare zaken; Ontfaan: ontvangen; Gewracht: gewrocht; I, 5 Schadt voor schat; I, 6 Naar: na; I, 10 Qualen: wonden; I, 17 Prat: trotsch, hoovaardig; I, 39 Ontrent: omtrent; IV, 11 Kamerkijn: kamerken, kamertje; IV, 12 't Harte dijn voor dijn harte; IV, 101 Gau: bij de hand; VI, 93 Vogelkijn: vogeltje; VIII, 51 't Vernuft: 't verstand; VIII, 265 Aes: voedsel; VIII, 291 Schoon robijnen: schoone robijnen; X. 37 Wyt: ver; X, 39 Gloet: vuur; Toogen: toonen; X, 42 Bancket: feestdisch; X, 43 Wulpsch: dartel, jongensachtig; Weiniger: minder; X, 80 Aenschijn: gelaat; XIII, 72 afgesmeten: afgeslagen; XIII, 130 Zomtijds: dikwijls; XIII, 238 d'Oude vryers: voormalige vrijers; XXVIII, 275 't Snoode: 't lage, 't gemeene; enz. enz. Bij honderden kan men de verklaringen van dat slag tellen, en tot overmaat van ramp, zijn er tientallen onder die telkens herhaald worden: ‘niet voor niets’, ‘eerlijk voor eervol’ en dergelijke, daar struikelt men over. En waarom ook niet meer geschrapt in die talrijke aanteekeningen, waarin V. Lennep eene subjectieve meening verkondigt en vaak jacht maakt op aardigheden die meestal volkomen zouteloos zijn, aanteekeningen die tot het beter begrip van den tekst geheel en al overbodig, ja soms 't gevolg zijn van verkeerd begrijpen, en niet anders bewijzen dan V. Lennep's volslagen gemis aan historischen zin, wat van zijnentwege wel begrijpelijk, maar bij den heer Unger volstrekt niet te billijken is. Het kwaad is nog betrekkelijk gering, zoolang het de aesthetische waardeering van Vondel's werk betreft: het ‘critisch geweten’ van den lezer wordt daarbij nogal gauw wakker geschud, maar anders is het, waar die aanteekeningen Vondel's taalgebruik betreffen. Een enkel voorbeeld zal bewijzen hoe zeer de bezorger dezer nieuwe uitgave beneden zijne taak gebleven is. Naar aanleiding van 't Vondeliaansche d'aertsengelsche trompet XX, 298, 6, bleef de volgende aanteekening van V. Lennep behouden: ‘verkeerde uitdrukking en strijdig met ons taaleigen. Wie spreekt er van “een muzikantsche fluit?” “een soldaatsch zwaard? “een generaalschen staf?”’ Wie maar eenigszins belezen is in onze oudere letterkunde, weet allicht dat de bijvoeglijke naamwoorden op -sch voorheen veel talrijker waren dan nu, ook bij Vondel, zoodat V. Lennep, en vooral de heer Unger, het best hadden kunnen weten, of zich althans volstrekt niet hoefden te verbazen. Tot hun beider | |
[pagina 641]
| |
ongeluk komt bij Vondel o.a. juist een dier woorden voor waarvan zij 't bestaan onmogelijk achten, t.w. soldaatsch, in De Heerlyckheyd van Salomon, vs. 836. Blijkbaar was de heer Unger dit al lang vergeten toen hij het twintigste deel ter uitgave bezorgde, maar alvorens de aanteekening van V. Lennep over te schrijven, had hij het bekende werk van Prof. Van Helten kunnen raadplegen - wie, die Vondel bestudeert, laat staan uitgeeft, doet het niet? -, en wat daar in § 108d te lezen staat zou hem eene waarschuwing geweest zijn, dat er hier reden te over was om door V. Lennep's aanteekening de pen te halen. En indien dit het geheele werk door met meer bekwaamheid geschied was, welke ruimte zou er aldus niet uitgewonnen en beschikbaar gekomen zijn voor aanteekeningen bij de taallooze plaatsen, waar men ze thans te vergeefs zoekt? Met nog eene opmerking kan deze bespreking van den commentaar besloten worden, deze namelijk, dat de pieteit, welke ieder Vondel-vereerder V. Lennep schuldig is, gebood steeds het suum cuique honorem indachtig te wezen. Zoo zou het m.i. aanbeveling verdiend hebben, indien al hetgeen in deze nieuwe uitgave door den heer Unger aan de historische aanteekeningen toegevoegd is, tusschen haakjes ware geplaatst geworden. Verder zijn vele aanteekeningen in den eersten persoon gesteld, zonder dat het blijkt wie ‘ik’ is, de eerste of de tweede uitgever. Soms, b.v. X, 199 en XXX, 392 is ‘ik’ de heer Unger; meestal echter, b.v. XVI, 222; XXVI, 246; XXVII, 92; XXX, 349; XXX, 376 staat ‘ik’ of ‘wij’ in aanteekeningen die kant en klaar uit de prachtuitgaaf zijn overgenomen. Ofschoon ik nu volstrekt niet bedoel dat de heer Unger zich V. Lennep's verdienste heeft willen toeëigenen, zoo meen ik toch dat hij zijn voorganger te kort heeft gedaan. Waarom de aanteekeningen niet altijd zoo opgesteld dat ‘ik’ alleen op den tegenwoordigen uitgever kon slaan? De heer Unger heeft V. Vloten wel de eer gegeven die hem toekwam, waarom ook niet aan V. Lennep, die het nog zooveel meer verdiende? Dit zou daarenboven het voordeel gehad hebben, dat ieders verantwoordelijkheid gevrijwaard bleef.
Ofschoon vrij lang, is deze aankondiging toch betrekkelijk oppervlakkig, daar slechts een klein gedeelte der geheele uitgave grondig onderzocht werd, en ook omdat de beschikbare ruimte niet toeliet nog uitvoeriger te zijn, hetzij om meer bewijzen aan te halen, hetzij om thans nog onbesproken punten te berde te brengen. Toch meen ik, op grond van het bovenstaande, over deze jongste Vondel-uitgave een bepaald oordeel te mogen vellen. Wat zal het besluit zijn? Het doet mij oprecht leed, te moeten betuigen dat naar mijne meening deze uitgave als mislukt is te beschouwen. Laat er mij echter dadelijk bijvoegen, dat dit niet anders kon. De heer Unger is misschien een goed bibliograaf en een belezen geschiedkundige, misschien de rechte man om aan een uitgave als deze zijne medewerkiug te verleenen, door ze van bibliographische en biographische aanteekeningen te voorzien en ze te helpen illustreeren - evenals hij het voor de sedert | |
[pagina 642]
| |
verschenen Geschiedenis der Nederlandsche Letterkunde van Prof. Ten Brink heeft gedaan en het nu doet voor Prof. Muller's werk Onze gulden Eeuw, - maar hij is geen taalkundige, vooral niet zulk eene gesneden uit het hout waarvan men geschikte uitgevers maakt. Om een goed uitgever te zijn moet men niet alleen over eene even uitgebreide als grondige kennis der taal beschikken, maar voor alles, wat men er ook over zeggen moge, een tot het uiterste gedreven eerbied voor het document, handschrift of druk, hebben, ja, op een letter dood blijven; moet men aan de eene zijde het besef hebben, dat het niet begrijpen in negen en negentig gevallen op honderd aan den uitgever, en niet aan den door hem behandelden tekst ligt - zooals de ervaring der laatste jaren reeds zoo vaak bewezen heeft -, aan de andere zijde de overtuiging, dat men niet alleen voor zich zelven werkt, dat eene nieuwe uitgave het handschrift of den eersten druk volkomen moet kunnen vervangen, zoodat de gebruiker niet hoeft te vreezen dat hij in de laatste nog bijzonderheden zal aantreffen die in de eerste niet medegedeeld werden, beheerscht als een uitgever behoort te zijn door het denkbeeld: ‘men kan niet weten waar het goed voor is.’ Welnu, de collatie heeft ongetwijfeld getoond, dat de heer Unger niet tot dat slag van geleerden behoort. Al heeft niemand het recht hem dit kwalijk te nemen, wij blijven vrij hem te herinneren aan het spreekwoord: ‘Schoenmaker blijf bij uwe leest!’ Doch dat is niet de eenige oorzaak, dat de uitgave mislukt is. Eene goede uitgave van Vondel's werken bezorgen, met bibliographische, historische en philologische aanteekeningen, welke aan alle redelijke eischen voldoen, is geen werk waar men zoo maar in zes of zeven jaar mee klaar komt. Aangenomen dat één alleen het af kan, dan nog is er een goed gedeelte van een menschenleven mede gemoeid. Eene volksuitgave van Vondel's werken - voor zooverre men daar althans niet onder verstaat: eene goedkoope uitgave - is een herschenschim. Men moet dus een middelweg inslaan, en die middelweg is naar mijne meening deze: eene tekstuitgaaf in den aard van die welke thans door Dr. Worp van Huygens werken wordt bezorgd, voorzien van varianten, bio- en bibliographische ophelderingen, waarvan voor alles de tekst betrouwbaar is, eene uitgaaf dus waar elke gegadigde uit kan bestudeeren wat hij wil, zonder dat hij zich om handschriften of oude drukken, welke zoo moeilijk of in 't geheel niet te bekomen zijn, hoeft te bekommeren. Indien de heer Unger ons daaraan geholpen had, met of ongeveer met dezelfde voortvarendheid waarmede hij de hier beoordeelde editie heeft ten einde gebracht, dan zou hij zich in zeer hooge mate verdienstelijk gemaakt hebben. Willem de Vreese.
Naschrift. De aanhef van dit opstel zou licht doen vermoeden dat Unger's uitgave van Vondel's werken in geen enkel Nederlandsch tijdschrift ernstig werd besproken. Ik ben derhalve aan de waarheid verplicht te vermelden, dat na de verschijning van de derde aflevering (eigenlijk het zevende deel), eene zeer zaakrijke critiek verscheen in De Tijdspiegel 1889, II, bl. 226 vlgg. | |
[pagina 643]
| |
Daar er in de eerstvolgende jaren meer dan waarschijnlijk geene nieuwe uitgave zal ondernomen worden, hoop ik in deze rubriek der Dietsche Warande van tijd tot tijd korter of langere collaties mede te deelen, met behulp der vrij rijke verzameling eerste uitgaven welke de Universiteitsbibliotheek te Gent van Vondel's werken bezit. In den Ned. Spectator, no 6, 1897 komt voor: Vondels Leven door Dr. Kalff, bespr. d.J. Koopmans. In Taal en Letteren, no 3, 1897: J. Koopmans: Bruiloftszangen van Vondel. In Dicht- en Kunsthalle, no 12, 1897: Over het aandeel der nederl. dramatiek in het repertorium der duitsche reistroepen: Joz in Dothan, Gebroeders, Jerusalem verwoest, M. Stuart, Lucifer. |
|