Dietsche Warande. Nieuwe reeks 2. Jaargang 9
(1896)– [tijdschrift] Dietsche Warande– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 89]
| |
Omroeper.Beeldende kunst.Standbeeldennieuws. Een standbeeld van Mac-Mahon is onthuld te Mustapha, bij Algiers, in tegenwoordigheid van militaire en civiele autoriteiten en het geheele garnizoen. De gouverneur van Algerië hield eene rede, waarin hij de militaire loopbaan schetste van Mac-Mahon, die in Algerië zooveel lauweren had geplukt. De minister van oorlog was vertegenwoordigd door generaal Larchey, die ook eene rede hield. Men denkt er te Parijs aan een standbeeld voor Newton op te richten. Zou het niet wenschelijker zijn als Engeland in deze hulde aan den grooten natuuronderzoeker voorging? Te Milaan is een standbeeld voor Garibaldi onthuld.
‘Der Meister des Todes Mariae.’ Corn. Hofstede de Groot houdt zich in den Nederlandschen Spectator bezig met het overzicht van hetgeen in den laatsten tijd over dezen onbekenden genialen kunstenaar is geschreven. l. 's Meesters ‘Samenhang’ met Joest van Calcar is niet boven twijfel verheven. II. Hij leefde waarschijnlijk te Antwerpen. (Sp. bl. 96).
P. Génard en de glasschildering. Het is nu juist eene halve eeuw geleden, dat de geleerde archivaris van Antwerpen zijne krachten begon te wijden aan de herstelling of versiering van de groote kerk van onze stad. Hij legde zich daarbij vooral toe op de geschiedenis der glasschildering, waarvan de kerk meerdere meesterstukken bevat. In 1853 gaf hij, op raad van Ridder Leo de Burbure, zijne eerste verhandeling over het glasraam van Engelbrecht van Nassau in het licht. Korts daarop vervaardigde Génard met den kunstschilder Gons een album van teekeningen, dat tot gids bij de herstelling van al de glasramen der kerk zou dienen. In 1866 werd, dank aan de mildheid van den heer Jacob Jucts, kerkmeester, de herstelling van het glasraam van Aalbrecht en Isabella, onder de leiding der heeren Génard en Gons, door den heer Dobbelaere begonnen; vier jaar later werd onder de leiding van Baron Leys, Génard en Gons de herstelling van het Nassauraam voltooid. De groote schilder was intusschen het jaar te voren ten grave gedaald. Er was ondertusschen eene commissie benoemd, welke met de leiding van al de uittevoeren werken in de O.L. Vrouwekerk zou gelast wezen. De commissie bestond uit de heeren Leys, Génard en Schadde, die bij zijnen dood door den kunstschilder Hendrix vervangen werd. Baeckelman maakte er insgelijks deel van. Thans bestaat zij uit de heeren Génard, Baeckelmans, Smekens en Vander Ouderaa. Dank aan Génard's kunstzin, ijver en oudheidkunde stijgt de kathedraal altoos door de heerlijkheid harer kunstwerken. Wij bieden den verdienstelijken eerearchivaris daarom te dezer gelegenheid onze hartelijkste gelukwenschen aan. Antwerpen. G.S. | |
[pagina 90]
| |
Voor 25 jaren, den 19n Januari 1890, werd Vondels gebeente in de oude kerk te Amsterdam opgedolven. Wij roepen den grooten dichter toe met de woorden uit Jozef in Dothan: ‘Uw deugd blijft eeuwig buiten 't graf.’
| |
Letterkunde.Alexandre Dumas is gestorven in zijn villa te Marly-le-Roi. Hij was in Juli 1824 te Parijs geboren, debuteerde reeds op 17-jarigen leeftijd met een bundel veizen en vestigde zijn naam met den roman La Dame aux Camélias, die in 1848 verscheen. Het tooneelstuk van dien naam (1852) bezorgde hem niet minder naam en voordeel. Verder vertoonde men overal van hem Le Demi-Monde, Le Fils naturel, La Question d'argent, Les Idées de madame Aubray, L'Etrangère, Francillon. Wat er van zijn werk zal blijven, zal de tijd moeten leeren; in elk geval zal veel er van als een trouw document van de zeden en ideeën van de tweede helft dezer eeuw haar waarde behouden. Dumas schreef nog verscheidene romans, o.a. l'Affaire Clémenceau, een aantal studies en brochures en een paar stukken in samenwerking met anderen. Hij laat een stuk Les Nouvelles couches na. La Route de Thèbes bleef onvoltooid. Hij was de onechte zoon van den niet minder beroemden vader.
P.C. Hooft aan eenige jonge dichters. ‘Ick wilde aen de paley setten de geesten van sommighe luiden, die schrijven, dat men 't niet verstaen kan, om haar uit te pijnighen wat sy zeggen willen.’ - ‘Schynheiligh.’
Bezoldigingen van Virtuozen. - Gedurende eene kunstreis die Adeline Patti door Amerika maakte, ontving zij iederen avond een honorarium van vijf en twintig duizend franken, wat wellicht het hoogste cijfer is dat ooit aan eene primadonna werd uitbetaald. Wanneer men nagaat dat menig klein ambtenaar tien jaren lang moet werken en zwoegen, om te verdienen wat de chanteuse op een enkelen avond door een paar trillers verkrijgt, dan gevoelt men ergenis over deze zoozeer uiteenloopende betaling van arbeid. Toch is die ergenis onbillijk, want waarom zoude Patti zich niet met evenveel recht in goud mogen baden, als de millionnair wiens wieg reeds te midden van zakken geld stond? Als een impresario rekening maakt en het Amerikaansch publiek dwaas of verstandig genoeg is enorme toegangsprijzen te betalen, is goed beschouwd niets tegen die vijf en twintig duizend franken in te brengen. Hooge betalingen aan artisten zijn trouwens geene uitvinding der moderne tijden; in een harer brieven schreef Rachel aan Buloz, den directeur van het ‘Théâtre Français’: ‘De bewoners van Straatsburg zijn allervoorkomendst geweest; ik gaf in die stad Zondag mijne laatste voorstelling. Hoewel ge mij verzocht hebt om toch vooral niet rijk te | |
[pagina 91]
| |
worden, heb ik voor dien enkelen avond 3109 francs moeten aannemen; te Nancy ontvang ik een vast bedrag van 2200 francs de voorstelling.’ Dit schrijven dagteekent van het jaar 1845; er blijkt uit dat, vijftig jaren geleden, reeds sommen werden uitbetaald, even hoog als Sarah Bernhardt in onze dagen ontvangt. Men kan eeuwen teruggaan en ontmoet steeds hetzelfde verschijnsel; zeer bepaaldelijk was Londen het beloofde land voor artisten. De beroemde Cuzzoni zette in 1725 een Italiaansch impresario de deur uit, die haar 240,000 lires voor een kunstreis bood, daar zij in Engeland meer kon verdienen. Toen men haar te Weenen wilde hooren, vroeg zij een honorarium van 24000 florijnen; men vond dit echter te veel, en engageerde in 1726 Faustina, eene mededingster van Cuzzoni, op eene bezoldiging van 15000 florijnen. Onderscheidene jaren later hooren wij hoe Mara, de hofzangerer van Frederik den Grooten, haar salaris van drie duizend thalers per jaar natuurlijk te laag vond. Haar werd, om op vier of vijf concerten te Londen te zingen, zestien honderd pond sterling geboden, benevens vijf-en-twintig honderd pond vergoeding van reiskosten. Om echter naar Engeland te kunnen gaan, had zij de toestemming des konings noodig, die zeer bepaald weigerde die te geven; toen Mara het daarop in haar hoofd kreeg zich ziek te melden, liet de vorst haar door soldaten naar het operagebouw brengen. Ten slotte nam Mara de vlucht en toen begon het voor haar te Londen goud te regenen. In 1784 verdiende zij binnen veertien dagen, met zingen op concerten en bij particulieren, vijf en dertig duizend gulden; iederen avond zong zij vijf of zes aria's, die ieder met vijftig guinjes werden betaald. Nog wat later komen wij in de verhoudingen der moderne tijden. Met Catalani begonnen de honorariums eene verbazende hoogte te bereiken. Zij werd in 1799 te Lissabon voor 24000 crusado's (ongeveer dertig duizend gulden) geëngageerd en spoedig kwam het geld haar van alle zijden toestroomen. In 1806 gaf zij te Madrid een concert, waarvoor men een toegangsprijs van vier ons goud (twee honderd gulden) moest betalen. Te Parijs verdiende zij, met drie concerten, 72000 francs; in een seizoen van vier maanden, 90000 gulden, pius 12000 gulden opbrengst eener benefice-voorstelling en 30000 gulden voor het zingen op soirées. Alleen voor het zingen van ‘God save the King’ of ‘Rule Britannia,’ betaalde men haar twintig guinjes, en voor hare medewerking bij een muziekfeest kreeg zij twee duizend pond sterling. Na de te Parijs gegeven concerten, wilde Keizer Napoleon haar aan het hof behouder, en hij onderhandelde persoonlijk met haar: hij bood honderd duizend franes per jaar en wilde twee maanden verlof toestaan. Het voorstel beviel de zangeres niet, zij trotseerde den machtigen vorst, beweerde dat zij om politieke redenen het engagement | |
[pagina 92]
| |
niet kon aannemen, daar zij Bourbonsch-gezind was, en keerde naar Londen terug, waar zij trouwens ook meer kon verdienen. Zij kreeg er iederen avond 200 guinjes, later zelfs vijf honderd pond, en in een half jaar meer dan honderd duizend gulden, of het vierdubbele van hetgeen de Fransche Keizer haar had geboden. In 1809 waren hare inkomsten fabelachtig en toch eischte zij een jaar dubbele en driedubbele prijzen: thans kwam echter verzet van de zijde van het publiek en een reeds gesloten contract moest worden verbroken. Het deerde haar echter niet, want bleek de goudmijn in Londen uitgeput, in het Noorden bevond zich een mijn die nog onontgonnen was. In Rusland was de roebel-regen nog grooter dan de Engelsche guinje-regen; in 1823 verdiende de zangeres te Sint Petersburg, in vier maanden tijds, ongeveer honderdtachtig duizend gulden. Met Catalani kwam ook eene andere moderne verschijning op het tapijt en wel de ‘echtgenoot der prima donna!’ Eertijds waren de echtgenooten van zangeressen meestal ook kunstenaars, componisten, muzikanten (gelijk Hasse de man van Faustina) of met talent begaafde deugnieten (zooals Mara, die een dronkenlap werd). De heer de Nalabregue, de man van Catalam, was daarentegen een man van zaken, die een stem trouwde en van de aangehuwde schat alle mogelijke voordeelen wist te trekken. Hij was een gewezen militair, maar leerde zeer spoedig de kunst om de trillers en fiorituren zijner vrouw aan den meestbiedende te verkoopen. Na Catalani ontstond een kort tijdperk, dat de goudbronnen minder mild vloeiden; wel ontving Henriëtte Sontag in 1828 voor eene enkele benefice-voorstelling in Londen 36,000 gulden, maar zij kreeg aan het ‘Théâtre Italien’ te Parijs slechts 50,000 franes per jaar, met drie maanden verlof. Later ontving zij weder (in 1849) te Londen in een enkel seizoen 200,000 gulden. Ook Malibran had geen reden van klagen; in 1827 zong zij voor 800 franken per avond, in 1830 voor 1175 franes en in 1833 (te Londen) voor 4 of 5000 franes. In de laatste stad werden haar bovendien twee benefietvoorstellingen toegestaan, die ieder 25,000 franes opbrachten; in 1834 maakte zij eene kunstreis door Italië en 185 voorstellingen brachten haar 720,000 franken op. Een concurreerend land begon zich te doen gelden, want Amerika wilde de sterren zien, de diva's ook hooren en de dollar verklaarde den oorlog aan roebel en guinje. In 1825 nam Garcia, de vader van Malibran, het bestuur van de opera te New-York over, liet goed aangeschreven zangers en zangeressen uit Europa komen en van dien tijd af dagteekenen de kunstreizen in Amerika van de artisten der oude wereld. Garcia kwam met zijn troep tot in Mexico, maar zijn reis eindigde helaas op romantisch-treurige wijze. Toen de artisten de stad Mexico hadden verlaten om huiswaarts te trekken, werden zij door roovers aangevallen en Garcia verloor alles wat bijeengezongen was, ten bedrage van elfduizend ons goud. | |
[pagina 93]
| |
Anderen lieten zich door dien tegenspoed geen vrees aanjagen en Elssler, Sontag en Jenny Lind behaalden triomfen aan gene zijde van den Oceaan. Het aanvankelijk door Jenny Lind met Barnum gesloten contract stond der zangeres 80,000 dollars voor 50 voorstellingen, met vrije reis- en verblijfkosten toe; zij vond echter zulk een ongehoorden bijval, dat zij dit contract weldra verbrak en voor eigen rekening zong. Na een jaar tijds had zij drie millioen bijeengegaard en mocht zich dus gelukkig achten dat zij het aanbod van den Czaar niet had aangenomen, die haar 56,000 francs per maand had geboden. Sedert is Amerika het beloofde land voor artisten gebleven, en wanneer men bij ons geliefkoosde namen geruimen tijd op de schouwburgprogiamma 's mist, kan men er zeker van zijn, dat de dragers er van naar het land zijn getrokken, waar de dollar blinkt.
Muzikale Kruisweg. - Joseph Ryelandt, de jonge, begaafde toonkunstenaar, leerling van Edg. Tinel, die o.a. reeds eene Ouverture Cain, eene sympbonie, een kwartet, La Parabole des vierges sages et des vierges folles, voor soli, koor en orkest en, in de Dietsche Warande, het schoone lied De Hemel (tekst van mevr. Zubli), heeft geschreven, bewerkt thans een nieuw gedicht van Guido Gezelle, De veertien Statien, voor klein orkest, soli en koren.
Koninklijke Vlaamsche Academie. - Vergadering van 18 December: Na de lezing en vaststelling van het verslag der vorige bijeenkomst, spreekt de heer baron de Maere zijnen dank uit voor zijne benoeming tot onderbestuurder voor het jaar 1896. De bestuurder, Dr Hansen, wenscht den heer de Maere, uit naam der Academie, geluk met zijne benoeming tot baron. Daarna draagt Dr Hansen eene afscheidsrede als bestuur der voor 1895 voor, waarin hij nogmaals zijnen dank betuigt voor het in hem gestelde vertrouwen en tevens de voornaamste gebeurtenissen opsomt, die zich gedurende het afgeloopen jaar in de Academie hebben voorgedaan. De heer J. Broeckaert schenkt aan de Academie eene verzameling van een 100tal straatliederen en deelt bij die gelegenheid eene belangrijke studie over de marktzangers in Vlaanderen mede. Hij behandelt daarin vooral den vermaarden Geeraardsbergschen dichter Jozef Sadones, die meer dan 3000 liederen in de wereld zond, alsmede dezes zoon, Hendrik Sadones, ook eenen verdienstelijken marktzanger. Nadat de heer E. Hiel een gedicht getiteld Droomerijen had voorgelezen, werd de zitting gesloten. | |
[pagina 94]
| |
Splinters.Oude friesche spreekwoorden.Aade foxenGa naar voetnoot(1) binnen qae te faen. De onbezorghde bijt mecket de hals wijt. Eyn hirdGa naar voetnoot(2) is goud wird. | |
Plat- of Nederduitsche Raadsels.Warom kikt de Has sich om, wenn de Jäger hinder em es?
Wat geht emmer un kemmt doch nich an de stuweder? Ut 't Holt ward 't halt
In 'n Pierstall nard 't falt,
In 'n Schapstall lamm 't
Wenn 't uppe Däl kümmt, denn brandt.
| |
Muzikaal Raadsel.Waaraan is dit motief ontleend? Wat drukt het ten naastenbij uit? |