Dietsche Warande. Nieuwe reeks 2. Jaargang 8
(1895)– [tijdschrift] Dietsche Warande– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 557]
| |
Wilm de LantsheereGa naar voetnoot(1)
| |
De Vikaris Generaal bidt.‘o, Bronne, Gij, die eewig vloeit van liefde, God,
Beschouw de tranen dezer braven... Merk ons lot.
Ons liefdevuur voor U is nimmer uitgebrand,
Ons zonde is, Heer, de liefde voor ons vaderland.
Laat onze kindren niet als weezen dolen, Heer!
En gij, Maria, Moeder Gods, o help ze teer.
Want moedig zijn de zonen, met hun zuiver bloed,
Want eerlijk zijn de dochters, met hun kuisch gemoed,
Zij allen denken dankend aan hun moeder zoet...
De moeders, 't hert vol weeën, wachten naar hun kind...
Verlos o Heer, het volk dat eindloos U bemint.
Dat kent noch haat, noch smaad, noch vuige schelmerij.
Den vreemdling eert als broêr, doch niet zijn dwinglandij.
| |
[pagina 558]
| |
Dat smacht naar rust en vrede, en tracht naar vrienschapwerk;
Door Godsdienst en door vrijheid in 't rein geweten sterk...
Hier is Gods zegen, jongens, richt u thans moedig op...
Keert weer met kracht en wil, en liefde in hert en kop.
Amen!’
De gansche schaar sprak: ‘Amen!’ dat het klonk en wederklonk
En boven 't kaal geboomte, als dankgebed ten hemel drong.
Ze stonden op, maar toen zij in het bosch verdwenen,
Schoot door het struikgewas, hoogdreigend, boven 't weenen.
| |
Seinlied.Kozijn Karel! Kozijn Karel!
Klaar van geest, als heldre parel,
Warm van bloed als zonnegloed,
Schenkt den kloeken jongens moed,
Leven de jongens!
't Land is aan ons!
| |
IXWat winternacht! met 't eindloos witgrijs van de sneew!
Met 't eindloos grijsblauw van den hemel, vol van wee.
Bedwelmd, ontsteld... bevond de Lantsheer zich alleen.
Bij starrentinteling, waarbij de mane scheen
Zoo dreigend op de glinstering door 't zwarte bosch,
Terwijl van boom en brank, als diamanten, los
IJsparels vielen, wekkend weer zijn hert en zin.
Hij dacht aan vrouw en kindren lief, met vadermin,
Hij dacht: ik ga ze drukken in den vaderarm,
Van liefde warm... Ik zoen ze als englenzwerm.
Hij dacht ook aan de Kersmisfeest, aan zijnen plicht...
En plots verrees 't gezin voor zijn verrukt gezicht.
‘Vooruit!’ riep hij. Hij liep, hij liep...
| |
[pagina 559]
| |
‘Doch eerst geplukt
En mos en hulst en gansendistel, want gesmukt
Moet 't stalleken van Bethlehem zijn.’
Snel gebukt
Hing hij voorover.. Toen als wierd hij saamgedrukt
Een klokkenklank hem diep ontstelde: brand! brand! brand!
Klept Opwijks noodklok. Hij kijkt op, en kromt de hand
Als zichtklep boven 't oog... ziet: wolken rook doorgloeit
Met vlokken vuur en vlammen, slingrend onvermoeid
Ten hemel... of wild zwalpend
Kronklend langs de kerk...
‘Wee! 't is ten zijnent! wee, zijn vrouw, zijn kindren!’
Sterk,
Als door een bliksemflits gedrild, vliegt hij vooruit,
Stond voor zijn huis, voor hij het wist...
Door de groene ruit
Scheen 't kaarslicht kalm. De brand was verder.
‘O, God dank!’
Hij viel in huis en danste rond, met zoet gejank
En onverstaanbaar juublen. Dan, o dan omarmt
Hij vrouw en kindren lief.
‘Mijn hert is blij verwarmd,
't Herleeft, o God!’ Juicht hij... o, Kindren, vrouw en vraagt
Mij niets... Maar morgen, morgen!...
Nu, aleer het daagt
Laat ons de Kerstfeest vieren, gauw versiert den stal,
De lichtjes gauw ontstoken. Moeder, kindren schaart
U hier in 't ronde. 'k Ben bij u, weest niet vervaard.
De moeder met het reine Lieve vrouwenoog,
Ja, met den schoonheidsglans der goedheid op 't gelaat,
Beziet hem vroolijk aangedaan, en lacht, en staat
Frisch als een slanke maagd. De kindren? welk vertoog
Van englen, met hun kroezelkopkens, staan gauw rond
Den fieren vader. 't Vloeit als zilver uit den mond.
| |
[pagina 560]
| |
Het Kerstlied.Van waar de zonne klimt en straalt,
Tot waar ze glanzend nederdaalt,
Verneemt men dat in bange smert
Het godlijk kind geboren werd
Te Bethlehem in eenen stal.
Zijt vroolijk 't is geworden dag!
De Zaligmaker kwam op aard,
In vleesch en bloed, zoo werd bewaard
Der menschenziel en ook getoond,
Dat God in zijne schepping woont,
En haar verlost uit zondenval.
Zijt vroolijk, 't is geworden dag!
En helder schalt der heemlen zang,
En de aard herhaalt dien blijden klank.
Ja, wat door de englen werd vermeld,
Dat hebben herders stil verteld
Te Bethlehem in eenen stal.
Zijt vroolijk, 't is geworden dag!
Zijt vroolijk, 't is geworden dag!
De menschheid in de boeien lag,
Men hoort de Schepper schenkt een kind,
Dat 't menschdom boven alles mint,
En het verlost uit zondenval.
Zijt vroolijk, 't is geworden dag!
Zijt vroolijk 't is geworden dag!
Plots ploft, met barsch gedreun, ter deur een daverslag,
Bij paardgetrappel... open springt de deur... Wild
Vertoonen zich dragonders, 't zwaard ter hand...
| |
[pagina 561]
| |
Dol gilt
De moeder, ach, bezwijmt. De kindren knielen neêr,
Kruipen en kermen, met gevouwen handjes: ‘Heer!
o, Heer, genade, Heer!’
De Hopman raast en tiert:
‘Genoeg! genoeg! genoeg! met 't papen ongediert!
Bindt hem, bindt hem!
Versmacht der moeder stem!
Versmacht der kindren stem!
Moet het zijn gebruikt de zweerden,
Of vertrappelt ze, met peerden!
Bindt hem! bindt hem!
Paardenrid zal hem verwarmen,
Niet naar dit armzalig kermen,
Stom gehoord!
Knelt hem in den klem!
Sleurt hem op het peerd... voort met hem!!
Voort naar Parijs met hem!
Voort! voort! voort!
| |
X.De weerstand was hier vruchteloos. Wat kon de moed
Eens enklen braven mans, ach, tegen woest gebroed?
De Lantsheer werd gebonden, ruw gesleurd te paard,
Gevangen weggevoerd naar 't Fransch in storremvaart,
Bij 't sterrenlicht, door winternacht en noorderwind,
Schier naakt.
Ten huize weenden lievelings van zijn hert, zich blind.
En vroegen zij, o moeder zoet, wat vaderlief misdeed?
Hij minde God en vaderland, zijn huisgezin,
Den evenmensch, de vijands zelfs, met broedermin;
Maar ook de vrijheid van zijn volk... daarom, zoo-vreed
Heeft Frankrijk hem geketend!...’
| |
[pagina 562]
| |
Wee, die ketting knaagt
Hem 't vleesch van zijne beendren, trekt het vlaamsche bloed
Uit zijne spieren, rukt hem 't merg uit zijne knoken...
‘o, Mijn vaderland, vergeet het niet, behoud uw moed!’
Roept hij... Maar zijne spraak wordt spottend onderbroken...
Terwijl de moeder met de kindren, als in 't graf
Te jammren zaten, tierden Franschmans dom en laf:
Hun stemme schreewde vloekend, of uit 't helsche diep,
Een leger duivlen door de duisternisse riep:
| |
Koor, spottend en tergend.De vaderlander heeft voor vriend,
Hem, die zijn land bemint en dient.
Hij helpt het volk, met dank,
Bij 't grof kanonnengeklank.
Springt op de Carmagnole,
Leve 't gebrom van het kanon!
Springt op de Carmagnole,
Leve 't gebrom van 't kanon!
| |
XI.
| |
[pagina 563]
| |
Die in heur mond versmachtet de eelste reinste zangen...
Door uwen geilen euvel, door uw modderschriften, uit haar zuiverheid geschokt...
O, schurken weest gedoemd!
Gij, die 's lands kindren, in de wiege, laf en snood,
Met gruwbare overmacht deedt sterven door de hongerdood,
O, weest gedoemd!
Gij, die u liet verleiden, ja, misleiden!
Gij, die nog erger, 't land verriedt,
Met d'eigendom van 't volk, van Kerk, van beiden,
Vol kneeflarij,
In lust en slemperij,
Het heilig recht des lands verstiet..
Of met uw hondschen handel een fortuin vergaardet,
Waarop uw nazaat thans, met woekerweelde, zich beroemt,
Niets viel als gij zoo laag, zoo vuig op aarde.
Niets kruipt zoo laf gelijk uw kroost, het Vlaamsch ontaarde!
Verachtelijke schachelaars gedoemd!
En gij, die met Les grands principes! als papegaais blijft pralen,
Die met die valsche munt, het Fransche schuim, de Carmagnole roemt,
Als zijnde 't voorbeeld der vooruitgangs idealen,
Gij, logenadvokaten!
Die aan ons Volk en eigen taal en aard en 't vaderland leert haten,
Verheven Godsdienst, Kynisch dwaasheid noemt,
Die heilge waarheid, eigene grootheid, reine schoonheid, ware vrijheid in doet slapen,
In eene vreemde spraak, het licht, met onzin, valsch verbloemt...
Het volk bederft,
Voor uwen winkel werft...
Gij kruipers, logenknechten, vreemde vleiers, slingerapen,
O, weest gedoemd! gedoemd!
| |
[pagina 564]
| |
XII
| |
Aanteekeningen.Dees gedicht werd in eene feestzitting der Kunstmaatschappij ‘De Distel’ te Brussel voorgedragen, in aanwezigheid der Heeren Ministers de Lantsheere en de Bruyn, talrijke dichters, letterkundigen, toonkundigen, beeldende kunstenaars en het puik der Brusselsche Burgerij. De Voorzitter der Kamer van Volksvertegen woordigers, Staatsminister Beernaert, schreet aan den heer Johan Kesler, Voorzitter der Kunstmaatschappij ‘De Distel’ en aan de andere leden van dit belangrijk gezelschap den volgenden brief.
MIJNE HEEREN,
Ik ben UEd. zeer dankbaar over uwe vriendelijke uitnoodiging voor dezen avond. Het spijt mij grootelijks dat andere plichten mij in de onmogelijkheid stellen ze te aanvaarden. Ik zou met veel genoegen, Mijnheer Hiel ééns te meer toegejuicht hebben. Gelief, enz. Geteekend: A. Beernaert.
Wilhem de Lantsheere, de Grootvader van den Staatsminister aan wien ik de eer heb dees gedicht op te dragen, was nauw verwant aan Rollier, ook werd hij op Kerstavond 1798, tot Opwyck uit zijn huis gehaald en naar Parijs gevankelijk weggevoerd. | |
[pagina 565]
| |
Doodenstraat. Straat die van Opwyck naar het Buggenhout of het Beukenbosch leidt.
Brigands. Zoo noemden de Fransche volksbedriegers en landstroopers onze moedige Boeren, die hun vaderland en have en erve verdedigden. De ruwe roovers scholden de beroofden uit.
Kozijn Karel. De hoofdaanleider van den Boerenkrijg was een Brusselaar, Karel Jozef Jacquemin, meer gekend onder den eigenaardigen naam van Kozijn Karel de Loupsigne. Hij stierf als held voor de heilige zaak des vaderlands. Zijn hoofd werd van het lijf gekapt en op Fransche Barbaarsche wijze te Brussel op de Groote Markt te toon gesteld. Wanneer zal het nageslacht dankbaar dezen strijder voor het goede recht herinneren en hem een gedenkteeken oprichten?
Gods-noodkapelle, in het Buggenhoutbosch, werd gebouwd ten jare 1664, in vervanging eener andere, opgericht ter nagedachtenisse van Joost de Ryckere, te dier plaatse gedood, door een everzwijn, in 1504.
Zwart Fluitelijn. Ziehier de volksvertelling der streek: op Kermissen en Feesten verscheen een fluitspeler, die uitmuntte door zijne behendigheid. Hij hitste de jonkheid op ten dans. Eens bedekte de hemel zich met wolken, de menigte vluchtte, de fluitenist speelde voort, de bliksem sloeg hem dood, twee zwarte doggen verscheurden zijn lijk en liepen met zijne armen weg. Hij werd door zijne vrienden op het kerkhof begraven, ondanks den wil van Mijnheer den Pastoor, die Willem hiette; maar 's andrendaags was het graf ledig: de duivel was met het lijk heen.
Windsbruid. Windsbruid, wervelwind, veroorzaakt door den kamp der zielen, of door de Varende Vrouw, die, zonder biecht, in het kraambed gestorven is. Vele Germaansche sagen behandelen deze mythe.
Losch, Lynx. Behoort tot de Familie der katten. Een vleeschetend dier. Het leeft, onder anderen, van reeën, elanden, herten, hazen, patrijzen, enz. Het heeft een helder scherpziend oog.
Bornhem's brand. Men zag van op den stadhuistoren van Dendermonde, de Gemeente Bornhem gansch in brand staan. Den 6 November 1798, om 4 uren namiddag, zag men inkomen van Sint-Amands en Baasrode, eene compagnie voetvolk, geladen met gestolen goed. Om 5 uren zag men wederom toekomen 1100 Grenadiers, met 15 Jagers, allen overladen met geplunderd goed.
Schachgelaars van Dendermonde. Zij, de verraders, die met de Sansculotten en de Fransche roofsoldaten meêspanden, om de ommelanden der stad te plunderen, noemde men de Zwarte Bende.
Schrikbewind. Men voerde eene nieuwe verdeeling van het | |
[pagina 566]
| |
jaar en nieuwe maanden in. De christelijke Godsdienst en bijgevolg de vrijheid van geweten werd afgeschaft, en eene vereering der Rede, onder de gedaante eener lichtekooi als Godin, in de plaats gesteld. En terwijl de oorlog tegen Oostenrijk en Pruisen, duizende Franschen naar het leger riep. en ons vaderland overstroomde met het Fransche grauw, werden te Parijs de verdachten op wagens naar de guillotine gevoerd. Er heerschte Vrijheid om het Comité revolutionnaire te bewonderen, Gelijkheid in stomme bloedige onderwerping, Broederschap in de dood. Dat was het schrikbewind in volle werking.
Johannes Hubertus de Lantsheere was grootoom van den Staatsminister de Lantsheere aan wien dees gedicht opgedragen is. Hij ontsnapte aan de Jacobijnen, maar viel onder de klauwen van Bonaparte, die hem in Meert 1803 deed aanhouden, hem in de gevangenis wierp en later in ballingschap zond. Men ziet het, onder alle Regiemen, hebben de Franschen hier steeds dezelfde schurkerijen uitgestoken. Reeds den 19 september 1797 werd de Aartsbisschop van Mechelen. Kardinaal van Frankenberg, opgeeischt den eed te plegen en zijne onderhoorige Priesters aan te manen, zich bij den kantonraad aan te bieden om zich aan de voorschriften der Fransche wet te onderwerpen. Ze moesten hun geloof en hun vaderland verzaken. De Kerkvoogd weigerde aan het dwangbevel te gehoorzamen. Den 19 october beval het Divertoire van Parijs den genaamden Frankenberg aan te houden en weg te voeren. Hij werd smadelijk door de Gendarmen over de Pruisische grens gezet.
Carmagnole. Dees afgrijslijk lied hitste het volk aan in al zijne bloedige opstanden. Het werd vervaardigd in 1792, toen men Louis XVI in den tempel opsloot. Men zong en danste het rond het schavot, ook bij de inneming en overrompeling van ons vaderland. De wijze is zeer boeiend: zij werd door de Franschen uit Pièmont overgebracht, toen zij de stad Carmagnole veroverd hadden. De muziek is zoo min door een Franschman gevonden, als die der beroemde ‘Marseillaise’, navolging der melodie des Credo der missa solemnis N.H. Van Holtzmann, Hofkapelmeester in Merseburg. De Carmagnole is eene Italiaansche volkswijze.
Les grands principes! is sedert eene eew, de paternoster der Franskiljons en der volksbedriegers. Voor deze waanwijzen bestaat de geschiedenis en het ontstaan der menschheid slechts sedert La grande Révolution. Al hunne drogredenen vinden hunne bron in die euveldadige bloeddronken omwenteling. De gansche geschiedenis van het menschdom, de heldendaden, wijsbegeerte en uitvindingen der overige volkeren, der antieke, zoowel als middeleeuwsche en moderne beschaving moeten voor dat heilloos Fransch goochelspel onderdoen. |