Dietsche Warande. Nieuwe reeks 2. Jaargang 8
(1895)– [tijdschrift] Dietsche Warande– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 82]
| |
Vondeliana.Unger's Vondel-uitgave ‘betutteld’.Slechts een paar nootjes bij de zooeven verschenen 23e aflevering, en wel 1o ‘Op de Nederlandsche Oorlogen van den doorluchtigen Romein Famiaan Strada’. Hier wordt te recht aangeteekend, dat op dit ‘vergeten gedicht’ van V. weder het eerst de aandacht is gevestigd door Mr A.D. de Vries Az. in de Dietsche Warande van 1875 (lees 1876) bl. 389, uit wien vervolgens de eenige opheldering omtrent Curtius wordt overgenomen. Zou het geheel overbodig geweest zijn mede te vermelden, dat dit vers van Vondel voorkomt vóor het 2e deel der Nederlandsche vertaling van Strada's beroemde werk De bello Belgico; welk 2e deel verscheen te Amsterdam in 1649 (Verg. De Backer, Bibl. des éerivains de la Comp. de Jésus, D. II, bl. 593)? dat deze ‘doorluchtige Romein’ een priester der Sociëteit van Jezus was (geb. 1572, Jezuiët 1591, † 1649)? dat zijn werk verschenen was in 1632? - Zou ook iedere lezer terstond begrijpen, dat met den in 't gedicht genoemden ‘Alexander’ de hertog van Parma, Alexander Farnese, wordt bedoeld? - Vondel zingt: Kies op 't vreemd en afgesleten,
Wij de nieuwe dracht vergeten,
En verzuimen aan den haard (U. schrijft hard!)
't Geen ten spiegel dient bewaard.
We zagen in cene vorige aflevering, dat de Heer U. het geheugen zijner lezers niet overschat; maar overschat hij niet hunne scherpzinnigheid, met regels als de aangehaalde zonder eenige opheldering te laten? Was althans de aanteekening van A.Th. (D. War. t.a. p. bl. 392) bij Kies: ‘Versta: Kiesch’, hier misplaatst geweest? 2o ‘Bijschrift voor Daniël Zegers’. De Heer Unger schijnt er geen bezwaar in te zien ook eigennamen te modernizeeren. Seghers wordt bij hem Zegers. In de aanteekening heet de ‘Fenix der Bloemschilderen’ - waarom dan ook Bloemschilders? - eerst Segers, daarna geregeld Zegers. Zulke achteloosheid heeft, vooral waar 't eigennamen geldt, haar gevaarlijken kant en zou zeker door A.Th. nimmer gepleegd zijn. De aanteekening zelve is in beknopte lezing ongeveer letterlijk de Inleiding, welke P. Allard aan dit bijschrift vooraf doet gaan, in zijne keurige Vondel's Gedichten op de Sociëteit van Jezus. (Zie Studiën, 1e jaarg. 1868.) Dat de Heer U. dezen zijn zegsman niet noemt, kan men hem in een kort historisch relaas als dit vergeven; dat echter de vier punten, waarop hij van hem afwijkt, even zoovele misstellingen bij den afschrijver zijn geworden - ziedaar minder ‘vergeefbare zonden’. | |
[pagina 83]
| |
P. Allard schrijft: Zijn vader Peter S. was katholiek, zijne moeder, Margareta van Geel, uit de noordelijke Nederlanden afkomstig, was protestant’ enz. De Heer Unger schrijft af: ‘Zijn vader Peter Zegers was katholiek, zijne moeder Maria van Geel uit de Noordelijke Nederlanden afkomstig, was protestant’ enz. P. Allard: ‘Na het protestantisme te hebben afgezworen, trad hij in 1614 als leekebroeder in 't noviciaat der Sociëteit van Jezus te Mechelen’ enz. De Heer Unger: ‘Nadat hij het protestantisme had afgezworen, trad hij in 1659’ - maar dan o.a. staat dit gedicht hier niet op zijn plaats - ‘als leekebroeder in 't noviciaat der Sociëteit van Jezus fe Mechelen’ enz.Ga naar voetnoot(1) P. Allard: ‘Vurig verlangend met den bekwamen bloemschilder in kennis te komen, begaf hij zich naar het professiehuis, maar hoorde nu, tot zijn groote teleurstelling, dat de broeder-schilder afwezig was’. De Heer Unger: ‘Verlangend met den bekwamen Pater’ - S. was geen Pater d.w.z. priester, maar immers ‘leekebroeder’ - in kennis te komen’ enz. Eindelijk P. Allard: ‘Daar toegelaten, nam hij eerst de aanwezige bloemtafereelen in oogenschouw en vervolgens een stuk houtskool in de hand, waarmede de geestige dichter’ enz. De Heer Unger, minder gelukkig: ‘Daar toegelaten, nam hij eerst de aldaar aanwezige tafereelen in oogenschouw, en toen een stuk houtskool [in oogenschouw?], waarmede hij’ enz. Wij willen maar zeggen: snel is nog niet synoniem met wel en is geen waardig Vondel-commentator qui veut. J.C. Alb. Thijm. | |
[pagina 84]
| |
Tijdschrift voor nederlandsche taal- en letterkunde, 1894, bl. 306. Shakespeare-sonnetten bij Vondel. Verg. D. Warande 1894, bl. 659. In den Nederl. Spectator, nr 19, komt voor, een artikel van J.H.W. Unger: De reien in den Gysbreght. In hetz. tijdschr., nr 20: Gysb reghtiana, door L. Simons. In het Tijdschr. voor Nederl. Taal- en Letterkunde, V, 3-4: Vondel en het Shakespeare-sonnet. In Noord en Zuid, 3e afl.: Van Moerkerken: Invloed v. Garnier op enkele onzer dramatisten in het begin der 17e eeuw. Kok: Vondel bij zijn Portretten. Vierhout: Lucifer vers 101 en 102. In de 5e afl.: Vondel's waarschuwing in d. Amsterdamschen schouwburg. In Dicht- en Kunsthalle, nrs 9-10. Segers: Adonias en Noah. In Oud-Holland, XII, 3: Unger: Onuitgegeven brieven v. Vondel (uit de autogr.-verzameling v.d. predikant van Vollenhove), die de verhouding v.d. dichter tot Huygens nader toelichten etc. |
|