Dietsche Warande. Nieuwe reeks 2. Jaargang 8
(1895)– [tijdschrift] Dietsche Warande– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 66]
| |||||||||||
Boekennieuws.Nieuwe oorspronkelijke Romans.Een Granaatbloem, door Louise Stratenus, 2e druk. Arnhem, J. Minkman. Een Granaatbloem is de geschiedenis van het lijden, dat twee voortreffelijke jonge menschen elkander berokkenen ten gevolge van wraakzuchtige gevoelens en misverstand. De strekking er van is eene waarschuwing tegen blinde wraakgierigheid, die zich van het edelste hart kan meester maken en het beste leven verwoesten. Erna von Lichtenau is als zeer jong kind door hare stervende moeder toevertrouwd aan eene vriendin, Ellen Norton, die zich geheel aan het meisje wijdt en haar ontwikkelt tot een fier en krachtig karakter. waarvan een fijn en diep gevoel den grondtoon vormt. In de jaren, dat Erna hare moederlijke vriendin het meest noodig heeft en zich innig aan haar gehecht is gaan gevoelen, verliest zij haar plotseling Ellen wordt vermoord, en zware verdenking valt op William Sidney en zijn' vriend, aan wie door de beide vrouwen kort tevoren gastvrijheid is verleend. Eina zweert zich te zullen wreken, en op hare beschuldiging wordt de jonge Sidney vervolgd. Deze is geheel onschuldig aan de daad, maar kan door een' samenloop van omstandigheden zijne onschuld niet aantoonen. Door gebrek aan bewijs wordt hij vrijgesproken; zijn leven is echter verwoest. Reeds voor de openbare vervolging heeft zijn vriend zichzelf gedood; Sidney besluit zijn voorbeeld te volgen, maar wordt door zijn' vader overreed, het leven te aanvaarden zooals 't is; hij zondert zich echter af in de Zwitsersche bergen, waar hij zelfs geene verlichting vindt voor zijne smart in de trouwe liefde van Linda von Hagen, die bereid is, zijn lot met hem te deelen. Door eene toevallige ontmoeting met Erna von Lichtenau komt het uit, dat een paar avonturiers zich onder de namen van Sidney en zijn' vriend toegang hadden weten te verschaffen tot het kasteel van Lichtenau en uit geldzucht Ellen Norton hadden vermoord. Zoodra Erna dit weet, stelt zij alle middelen in het werk om het gedane onrecht te herstellen; de schuldigen worden gevat, Sidney in eere hersteld. Hij trouwt nu met Linda en keert naar Engeland terug. Maar als hij na eenige jaren Linda verliest en Erna opnieuw ontmoet, | |||||||||||
[pagina 67]
| |||||||||||
bloeit in zijn hart de groote liefde en vereering op, die hij bij de eerste ontmoeting reeds voor Erna koesterde en waaraan eene verdroogde granaatbloem de herinnering bewaart. In die vroegere jaren had Erna heldhaftig gekampt tegen de genegenheid, die ook zij had voelen ontkiemen; nu geeft zij zich gewonnen en volmaakt Sidney's geluk als zijne ‘granaatbloem’. Erna is eene sympathieke figuur, hare vriendin Ellen Norton waardig; Linda eene echte Duitsche vrouw in hare trouwe aanhankelijkheid; William Sidney laat zich door zijn leed te spoedig overmeesteren. Ook zijn er zwakke punten aan te wijzen in het weefsel der intrigue en is er iets ouderwetsch in de overgangen van het eene tafereel tot het andere; maar sinds Een Granaatbloem werd geschreven, zijn er vele jaren verloopen en heeft Louise Stratenus hare rijke verbeeldingskracht dienstbaar gemaakt aan romans van kunstiger vorm en samenstelling. Als een harer eerste werken blijft Een Granaatbloem belangstelling wekken; als een boeiend geschreven verhaal, vol afwisseling, met edele menschen tot hoofdpersonen, behoudt het aantrekkelijkheid.
Géraldine, door Cornélie Noordwal. Arnhem, J. Minkman. Mejuffrouw Noordwal is eene beginnelinge en Géraldine haar eerste roman. De schrijfster verdient aanmoediging; zij heeft talent en eene frissche, gezonde levensopvatting. In den arbeid ziet zij eene eerste voorwaarde tot het geluk der menschen en een geneesmiddel tegen velerlei (ingebeelde) kwalen. Die beschouwing belichaamt zij in het gezin van Mevrouw van Aldenburg, weduwe van een' ambtenaar, die van een klein pensioen, vermeerderd met eene karige bijdrage van haar' zwager, moet rondkomen. Hare vier dochters, meisjes van om en bij de twintig, hebben elk eene taak te vervullen, terwijl Leo, de zeventienjarige zoon, spoedig haar voorbeeld zal volgen. In het eenvoudige huisgezin heerscht een prettige toon, die goed is volgehouden. Het werkzame leven op Bloemenoord is met opgewektheid weergegeven. Onder de meisjes munt Géraldine, Gerry, uit in schoonheid; zij is bestemd, den jonker de Saint Hubert te genezen van zijne bekrompen, adellijke vooroordeelen. Dat gelukt haar door haar' eenvoud en de natuurlijke fierheid van haar hart. Arthur is feitelijk een degelijk jongmensch, die zich ergert aan de onbeduidendheid der kringen, waarin hij verkeert; hij vat al spoedig eene groote genegenheid op voor Gerry en ten slotte gelukt het hem, haar te bewegen, zijne vrouw te worden. Dit geschiedt echter niet zonder hevigen tegenstand van Vrouwe de St. Hubert, van wie Arthur zijne vooroordeelen geërfd heeft en die laag neerziet op alle ‘burgermenschen’. Maar als de hooghartige moeder zich in haar' familiekring, - welke als tegenstelling bedoeld is met dien der van Aldenburgs, - alleen voelt staan, is het oogenblik gekomen voor de vriendelijke bemiddeling van generaal Wevelink, wiens woorden eenigen indruk maken op het stugge gemoed van Arthur's moeder; en daarna voor Adèle Daubigny om in hare zelfopofferende liefde | |||||||||||
[pagina 68]
| |||||||||||
voor Arthur, het pleit te winnen en moeder en zoon weêr tot elkander te brengen. Naast deze hoofdfiguren zijn verschillende bijpersonen meer of min gelukkig getypeerd: Oom Frans, de oud-zeekapitein, die, spaarzaam op 't gierige af, zijne bankbiljetten telt en hertelt, voordat hij er zijne schoonzuster meê helpt, en in zijne ledige rust een ‘kijk in den pot’ is geworden; Freule van Seteren, die door haar gezelschapsdametje Suze van Aldenburg eene verfrisschingskuur ondergaat; Arthur's jongste zusje Madeleine, het levenslustige kind, dat zich aan geene étiquette stoort en vele harten voor zich wint; Fernande, zijne oudere zuster, die, evenmin als haar philosophisch gestemde vader, ooit tot haar recht kwam in de bevriezende omgeving van Mevrouw de Saint Hubert; Parchard, de trouwe vriend, wiens onverwacht zich openbarende liefde Fernande doet ontdooien en bloeien; Lessenberg, de huichelende indringer; Jacob, de huisknecht der St. Huberts, op wien de aristocratie zijner meesters afstraalt; en meer anderen, die het verhaal levendigheid en afwisseling bijzetten, al staat er in hunne portretten hier een lijntje te veel en daar te weinig. Eenigszins storend in den tekst werken kleine moralisatiën, hier en daar ingelascht; dergelijke bespiegelingen worden beter overgelaten aan den gedachtengang der lezers zelf. Evenzoo het critiseeren van de woorden, die men zijnen zelf geschapen personen in den mond legt, het spelen met goedkoope geestigheden, en het overvloedig gebruik van spreekwoorden. En wanneer uitdrukkingen als ‘de Hollanders dwepen niet met de Hollanders’, ‘Gerry zag graag Gerry’, ‘Arthur's gelaat was eene studie’, meerdere malen terugkeeren, is men geneigd aan armoede van geest te gaan denken. De losse stijl, waarin de gesprekken geschreven en de bij-omstandigheden verhaald zijn, doet ook licht op de klip van onnauwkeurigheid of onzuiverheid stranden. Mejuffrouw Noordwal geeft zich in ‘Géraldine’, zooals zij is. Haar talent streeft niet naar het onbereikbare. Maar er gaat opwekking en gezonde kracht van haar uit. (Wordt vervolgd.) A.C. Croiset van der Kop.
Werken der Kon. Vlaamsche Academie. - Middelnederlandsche geneeskundige recepten en tractaten, zegeningen en tooverformules, uitgegeven door Dr. W.L. De Vreese. Eerste aflevering. Gent, A. Siffer, 1894. Dr. De Vreese, reeds gelauwerd door de Kon. Vl. Academie en door meerdere taalstudiën gunstig bekend, bewijst door het boven genoemde werk eenen nieuwen dienst aan de kennis van het middelnederlandsch. Wij zijn hem en de Vlaamsche Academie, die het werk onder hare bescherming heeft genomen, recht dankbaar voor de moeite en andere offers daaraan gewijd. Moge de jonge taalkenner zich niet laten afschrikken, wanneer | |||||||||||
[pagina 69]
| |||||||||||
wij hem houden aan zijn vooruitzicht, op bl. IX uitgedrukt, dat na de taalkunde ‘vooral de folklore met de uitgaven dezer recepten en van wat later nog volgen zal’ moge gebaat worden. Alverens wij ons oordeel verder uitspreken, willen wij wachten op ‘hetgeen later nog volgen zal,’ en ons niet te zeer beklagen dat ons geene langere uitlegging gegeven wordt over het verband wat er bestaat tusschen den kalender, die vermeld staat onder den titel ‘Tekst. 1. Recepten,’ en de recepten zelven, die uit verschillende hss. zijn geput. Eenige historische uitlegging van den Almenac, op het voorbeeld van een dergelijk werk als dit: ‘Kalender en gezondheidsregelen’ door P. Alberdingk Thijm uitgegeven, ‘op last der Kon. Vl. Academie, Gent 1893,’ alsmede volgens het meesterlijke, chronologische werk van Dr. II. Grotefend,Ga naar voetnoot(1) ware wenschelijk geweest. Is deze Almenac slechts een uittreksel? Dat er uitvoerige, verklarende woordenlijsten zullen volgen, kunnen wij van eenen vlijtigen, onvermoeiden werker als Dr. De Vreese niet anders verwachten. Wij nemen deze gelegenheid te baat om onze hulde te brengen aan genoemde academie, die geene gelegenheid laat voorbijgaan ter uitgave van belangrijke handschriften en ter aanmoediging van jonge, frissche studiekrachten. Naschrift. Ons aansluitende bij het hierboven gezegde omtrent de verdienste der Koninklijke Vlaamsche Academie, vermelden wij met voldoening de verschijning van een boekdeel, opgesteld door den bestendigen secretaris, den heer Fr. de Potter: ‘Vlaamsche bibliographie, Lijst der boeken, vlug- en tijdschriften, muziekwerken, kaarten, platen en tabellen, in België van 1830 tot 1890 verschenen, uitgegeven op last der Koninklijke Vlaamsche Academie voor taal- en letterkunde. Tweede aflevering. Gent, A. Siffer, 1894.’ Dit deel bevat een vervolg van het hoofdstuk Wetenschappen (bl. 243-265); daarop volgen Wiskundige Wetenschappen (bl. 265-276), vervolgens: Schoone Kunsten (bl. 276-287), dan: Letterkundige Wetenschappen (bl. 287-305), daarna: Fraaie Letteren (bl. 305-458 lett. D-U). In deze afdeeling worden ook alle teksten vermeld die op muziek zijn gezet. De Heer De Potter doet daarbij het volgende verzoek: ‘De bewerker dezer Bibliographie de gelegenheid niet gehad hebbende bij de drukkers en uitgevers der kleinere steden de titels der schriften op te nemen, welke dáár van de pers gekomen, en elders minder bekend zijn, verzoekt zijnen geachten medeleden der Academie hem kennis te willen geven van de leemten, welke zij in deze aflevering mochten ontdekken, ten einde hunne mededeelingen voor het onvermijdelijk Bijvoegsel op het werk te kunnen benuttigen.’ | |||||||||||
[pagina 70]
| |||||||||||
De laatst verschenen aflevering der werken van de Vlaamsche Academie is eene lijst van Vak- en Kunstwoorden. No 1, Steenbakkerij. bezorgd door Theo. Coopman. werkend lid der Academie. Gent, A. Siffer, 1894, 93 blz., gelijk de andere werken, op prachtig papier gedrukt. De schrijver heeft hier een uiterst nuttig werk verricht, wat hem vele zorg en moeite heeft gekost. De No 1 van den titel doet reeds gretig naar een nieuwe aflevering van Vak- en Kunstwoorden uitzien. Voor alle vakken van kunst en nijverheid bestaat daaraan behoefte. Aan deze behoefte te voldoen valt geheel en al in den geest van onzen tijd, die met kracht een natuur- kunst- en volksleven te gemoet streeft, dat vrij zij van alle vooroordeelen en van alle conventie. Red.
Verspreide gedichten van J.A. Alberdingk Thijm, uitgegeven door J.F.M. Sterck. Amsterdam, C.L. van Langenhuysen, 1894, 210 blz. met portret. Deze bundel bevat gedichten van het jaar 1841 tot 1889, zij zijn zooveel mogelijk in historische orde gerangschikt. De verzamelaar doet opmerken dat hij heeft willen ‘colligere fragmenta ne percant: de verspreide brokkelingen van Thijm's dichterlijken arbeid in veiligheid brengen... De in handel zijnde dichtbundels (van A.T.)... zijn bij de samenstelling van deze uitgave, op eene enkele uitzondering na onaangeroerd gebleven.’ Er komen ook geene nog ongedrukte gedichten in voor, om de goede reden dat deze reeds vroeger door J.C. Alb. Th. verzameld zijn en niet tot de ‘verspreide gedichten’ behooren. Dat er aan de keurigheid der uitgave niets ontbreekt, konden wij van den heer Sterck niet anders verwachten; eensdeels uit eerbied voor de kunst des overleden dichters, andersdeels dewijl, gelijk hij zegt, de schrijver hem, medewerkend, aan de uitgave der werken van Vondel, een voorbeeld is geweest van ‘smaak en kennis.’ Alle kunst- en letterminnaars zullen den heer Sterck en C.L. van Langenhuysen, dankbaar zijn voor dit schoon boek.
Observations sur le roman du Renard, par Ernest Martin. Strasbourg, Trübner, 121 blz. Tegenover de belangstelling welke, met andere schriften in den goeden voor-Renaissance-tijd ontstaan (die aan de volkskunst paal en perk heeft willen zetten), ook het dieren-epos (een klassisch opgeblazen titel) opnieuw pleegt te vinden, zal het niet te onpas zijn op bovengenoemd werk van den Straatsburger hoogleeraar te wijzen, al is het werk ook reeds sedert eenige jaren verschenen. De betrekking die er tusschen den franschen Renard en den nederlandschen Raadsheer of Slimmert (volgens Grimm) bestaat is zoo innig, dat elk onderzoek van fransche zijde op onze eigen wetenschap terugkaatst. | |||||||||||
[pagina 71]
| |||||||||||
Martins werk moet als bijvoegsel zijner uitgave van Le Roman du Renart worden beschouwd en straalt daar op een zeldzame verlichting af. Het werk, wanneer ook slechts uit 121 blz. bestaande, bevat het volledigst en meest critisch overzicht der bestaande handschriften, van alle verhandelingen, zonder uitzondering, die, 't zij in Nederland, 't zij in Frankrijk (vooral door Paulin Paris, den hypotheticus) daarover zijn geschreven. De schrijver behandelt de eene branche na de andere en laat hier en daar een woord van gezond oordeel over den inhoud vloeien tusschen zijne meer drooge opsommingen. Eene alphabetische tafel der eigennamen besluit het beek. Dit register had wel wat systematischer kunnen wezen, ofschoon wij er uit leeren op hoevele plaatsen b.v. Ysengrin le leu, le connestable, compere, oncle wordt genoemd.
Tijdschrift van het nederlandsch Genootschap voor Munten Penningkunde onder de zinspreuk: ‘Concordia res parvae crescunt’, te Amsterdam, bij G. Theod. Bom en zoon. De 4e aflevering van den 2n jaargang van dit tijdschrift, die voor ons ligt, bevat:
| |||||||||||
[pagina 72]
| |||||||||||
Verder eenige verslagen enz. het Genootschap aangaande, dat thans 77 leden telt, nl. één eerelid, burggraaf B. de Jonghe, den zoo hoog gewaardeerden Voorzitter van de Société royale de Numismatique de Belgique; voorts 25 gewone leden, 21 buitengewone leden, en 30 buitenlandsche leden. Het bestuur van het Genootschap is samengesteld als volgt: Voorzitter, de heer Th.M. Roest, Vice-voorzitter, de heer Mr L.W.A. Besier, Penningmeester, de heer C.H.F.A. Corbelijn Battaerd, Secretaris, de heer Joh. W. Stephanik, Tijdelijk Conservator, de heer H.G. du Crocq; De Commissie van redactie van het tijdschrift bestaat uit de heeren Th.M. Roest, Joh. W. Stephanik en Mejonkvrouwe Marie de Man. De typographische uitvoering van het tijdschrift is uitmuntend. Gelijk men ziet mag het jeugdige Genootschap zlch verheugen in zijn bloeijende en voorspoedige ontwikkeling. M.N.
Groningen als Hanzestad, door J.B. Schepers. Groningen, bij J.B. Wolters, 1891. In deze inaugurale dissertatie behandelt de heer Schepers een der meestbelangwekkende maar tevens een der meest onaangeroerde vraagstukken uit de geschiedenis onzer nederlandsche beschaving. Slechts sedert weinige jaren hebben eenige duitsche geleerden de zware taak op zich genomen de akten en correspondentie van het eens zoo bloeiend Hanzegenootschap uit onze staats- en stadsarchieven op te sporen en in het licht te geven; een arbeid die, hoewel nog onvoltooid (Hanserecesse, I-VI dl.) veel klaarte verspreid heeft over de handelsgeschiedenis onzer middeleeuwsche steden. Wel is waar heeft zich de heer Schepers een bijzonder standpunt gekozen, doch de Hanzesteden waren door zoo enge banden vereenigd, dat ook van algemeen standpunt uit de betrekkingen van Groningen moesten in het oog gehouden worden. Wellicht had dit proefschrift aan belangrijkheid gewonnen, indien de schrijver ons een vluchtig overzicht, historisch en organisch, had voorgesteld van het genootschap waarvan | |||||||||||
[pagina 73]
| |||||||||||
Groningen deelmaakte. Nu worden we ineens aangezocht al de bijzonderheden van een landschap nauwkeurig na te gaan, zonder dat we weten in welke streek wij ons bevinden; wij onderzoeken het rad van een mecanisme vooralleer we het mecanisme zelf in oogenschouw genomen hebben. Aan het terrein waarop de schrijver zich gesteld heeft, is alle zorg besteed om den grond te roeren en van nabij te beschouwen. De schrijver volgt de historische ontwikkeling van Groningens handel, van haren aanvang tot haren bloei en ondergang, welke met het verval der Hanze overeenkomt. Mocht er voor iedere der Hanzesteden eene monographie van hare handelsbetrekkingen opgemaakt zijn gelijk deze, dan zou de bedrijvigheid en de verdienste onzer oude nederlandsche steden in het helderste daglicht treden. E.S....
Des Priesters zege, liederentrits van S. Daems, der abdij van Tongerloo. Leuven, drukkerij van Karel Peeters, 1894. Edel en fraai zijn deze liederen Zij zijn verdeeld in: Voorzang; Het lied van Satan, die den jongen priester benijdt; Het lied des jongen priesters; Het lied der moeder; een Allelujakreet; Nazang. Over de geheele reeks waait het voorgevoel van geluk en de reine begeerte van ‘den boezem hakend naar 't uur dat geen scheiden meer duldt.’
Geschichts-Tabellen, in übersichtlicher Anordnung für die mittleren und oberen Klassen höherer Schulen, von Prof. Dr. H.K. Stein-Münster, Theissing, 1892. Reeds te lang heeft de aankondiging van dit uitmuntend werk, wat reeds zijnen negenden druk beleeft, op zich laten wachten. Toch is het nog niet te laat het in de herinnering te roepen van alle diegenen welke zich met de beoefening der geschiedenis bezig houden. Het is vooreerst een heerlijk middel om de geheele geschiedenis in de hoofdzaken te herhalen, terwijl de randnoten de geschiedenis der letteren, der schoone kunsten, enz., door de voornaamste vertegenwoordigers daarvan in alle tijdperken, afschetsen. Naarmate de eeuwen jonger worden, vermeerderen zich hier ook de opgegeven omstandigheden; dat is billijk en recht. Zelden missen wij een feit hetwelk eenen tijd kennelijk aanduidt. Soms zijn er gebeurtenissen, die tot een ander land schijnen te behooren dan waarin zij worden opgegeven. Zoo is de geschiedenis der Jezuïeten van 1540 tot 1814 onder Duitschland en Karel V te zoeken. In de Nederlanden had, meen ik, van Marnix van Ste Aldegonde, de ziel van het Calvinisme, melding mogen gemaakt worden, alsmede Oldenbarneveld als de groote tegenstrever van de Dordsche synode moeten genoemd zijn. Eindelijk hadden de noten over zeden- en kunstgeschiedenis wel | |||||||||||
[pagina 74]
| |||||||||||
wat vermeerderd kunnen worden, hetgeen zeker bij eene tiende uitgave zal geschieden. Het standpunt waarop de schrijver staat is geheel onzijdig. Zijne persoonlijke meening wordt niet door bijvoegelijke naamwoorden uitgedrukt. Zoo zal dan dit werk voortdurend wezenlijk nut kunnen doen en zij het daarom allen vrienden der geschiedstudie warm aanbevolen. De prijs is slechts 1 mk. (-65 cts, fr. 1.25).
Prijsuifdeelingsmuziek, enz. Prof. B.A. Pothast, te Rolduc, de gunstig bekende toonzetter van onderscheidene Missen, balladen, liederen enz., heeft onlangs de goede gedachte gehad ook een drietal plaatsen uit de beroemde Dithyrambe op het Allerheiligste van den genialen priester Mgr C. Broere in de machtige gemoedstaal der muziek te vertolken. Hij koos daartoe de bij uitnemendheid diepgevoelige verzen: 1o Blanke bloem van korenaren,
Druppelende druivenwijn enz.
tot: Ea viert den grooten bruiloftsnacht.
2o Hier bid mijn ziel. - Drink de goddelijke smart!
3o Het slot: Halleluia! Hij regeere!
tot het einde: Immer! Immer en nog meer!
Wij twijfelen niet of deze composities zullen ook in België, b.v. in katholieke opvoedingsgestichten, een welkom onthaal vinden. Uiteraard zijn zij zeer geschikt om b.v. op 1e Communiedagen, prijsuitdeelingen, of bij andere plechtige gelegenheden ten gehoore te worden gebracht. Zij zijn gezet
Tegen een postwissel van frs. 5 aan het adres van: M. l'abbé B.A. Pothast, séminaire de Rolduc (Limb. Nèerl.) ontvangt men franco thuis van a) en b); partituur der stemmen, afzenderlijke stemmen en piano-partij; tegen een postwissel van fr. 5,50 van c): partituur der stemmen, afzonderlijke stemmen (dubbel ex.) en piano-partij. De Dithyrambe zelve verscheen, uitvoerig toegelicht, in 1892, bij Desclée, de Brouwere en Co, te Brugge en C.L. Van Langenhuysen, te Amsterdam.
P. Berthier, O.P. meent het vierde Boek der Imitatio in een handschrift van de dertiende eeuw teruggevonden te hebben. Wij zijn zeer verlangend hierover meer te vernemen.
Hoogeschool van Freiburg i.Z. Inauguration des cours universitaires à Fribourg (Suisse), 1894-1895, Fribourg. Impr. de l'oeuvre de Saint-Paul, 1894. Wij vinden hier in 't bijzonder een rede van P. Coconnier, O.P. waarin de wetenschappelijke studiën op eene schitterende wijze worden | |||||||||||
[pagina 75]
| |||||||||||
verdedigd. De hoofdgedachte daarbij is dat alle ware wetenschap de godgeleerdheid ondersteunt, die als de hoogste wetenschap moet worden beschouwd, en dat de godgeleerdheid de scientia saeculi of ongewijde wetenschap daarvoor rijkelijk beloont. Deze gedachten worden toegelicht met beschouwingen van Clemens van Alexandrië, van H. Ambrosius en vooral van H. Thomas van Aquinen. Een overzicht der geschiedenis van de hoogeschool, welke aanvankelijk 29 en heden 240 studenten telt, wordt hieraan toegevoegd, benevens het programma der lessen, enz.
Verschenen: Geschiedenis der gemeente Hingene, met uitbreidingen en bewijsstukken, versierd met twintig steendrukplaten, door Leopold Mees, gemeenteraadslid en oud-onderwijzer. Hingene, C. Vanderpoorten, kl. fo, 419 blz.
Hans Memling, van A.J. Wauters, Brussel, Dietrich, 1894, met een aantal welgelukte illustratiën. Naar ons bescheiden oordeel een der fraaiste boeken, die over den grooten Brugschen meester geschreven werden. Wauters maakt daarin bekend de uitkomsten van meer dan 15 jaar onafgebroken studie, opzoekingen en vergelijkingen, niet alleen in Belgische, maar ook in buitenlandsche, zoo openbare als private verzamelingen. Zooals de titel het aanduidt, bevat het werk zeven bijdragen tot de geschiedenis van Hans Memling. In éen daarvan, ofschoon, naar onze meening, noch de schoonste noch de voornaamste, levert de geleerde schrijver de, volgens mij, zeer aannemelijke bewijzen, dat Memling was van Duitschen oorsprong, en wel uit het Mentsche, waarschijnlijk uit een dorp Memmelingen, waarvan zijn naam de verbastering zijn zou. Een der gewichtigste dezer zeven studiën is ontegenzeggelijk die, waarin spraak is van zeker figuurtje, namelijk een ruiter op een wit paard, door den auteur in tal van werken des meesters, met zekerheid in 19, opgemerkt, o.a. te Brugge in het Mystiek Huwelijk van Sinte-Katharina, de Aanbidding, de Graflegging, en in het diptykon van Marten Nieuwenhove, en waarvan Wauters veronderstelt, en met reden, dunkt ons, dat wij hier te doen hebben met een soort van monogram des meesters, zeer geschikt om uit te maken of zekere aan onbekende artisten toegeschreven werken geen scheppingen van Memling zijn. De Heer Wauters zelf eischt, overigens, voor zijn lievelingsschilder de eer terug, zoowel de ‘Nativitas’ van Rogier v.d. Weyden, nu te Berlijn, als de Aanbidding uit de Pinakotheek geschilderd te hebben. Ook het te Antwerpen berustende portret van een Italiaansch penningsnijder, Nicolaas Spinelli, schrijft hij, en wij gelooven met recht, aan den Brugschen meester toe. Vooral merkwaardig is de ontdekking, waarover een andere bijdrage, zonder tegenspraak de allergewichtigste des boeks, handelt: in een door den Heer Ch. Stein, te Parijs, niet lang geleden aangekocht en uit Spanje herkomstig triptykon, Christus en zijn Engelen, erkende de auteur een | |||||||||||
[pagina 76]
| |||||||||||
tot nu geheel onbekenden, meesterlijken Memling. De beschrijving, welke A.J. Wauters van het triptiek van Najera geeft, is, daargelaten de dokumentale beteekenis der bijdrage, mede een fraaie literaire brok.
P.d.M.
Bij het sluiten onzer aflevering schenken wij nog spoedig een plaatsje aan het volgende. Almanak voor Nederlandsche Katholieken, in 1852 door Jos˙ Alberdingk Thijm en H.J.C. van Nouhuys gesticht; sedert 1889 met eenen tweeden titel: Het Jaarboekje van Alberdingk Thijm, onder redactie van J.C. Alberdingk Thijm en Jan F.M. Sterck. De drukker bleef steeds C.L. van Langenhuysen, het getal blz. ongeveer 300, het formaat klein kwarto. De inhoud van den jaargang 1895 is niet minder belangrijk dan die van 1894. De Almanak geeft vooreerst Het Nederlandsch Episcopaat der laatst verloopen eeuw. Vervolgens wedijveren de bekende dichters van Meurs, De Rop, Mevr. Bongartz-Smeets, d'Arras, v.d. Lans, Florentius, Siegfried, v. Meerendonk om de palm der dichtkunst. Pater Allard zet zijnen omgewerkten herdruk van Flandrina van Nassau voort, van Vlijmen beschrijft een avondje bij Jos. Alberdingk Thijm, kapitein Jansen schildert Afferden met zijn kruiskapelletje, Dom Willibrord van Heteren vervolgt zijne studie over het innerlijke leven der Benedictijner kloosters. Hierbij is ditmaal Geneeskunde en Ziekenverpleging aan de beurt. De schrijver geeft eene belangrijke bijdrage voor de zedegeschiedenis. Een aantal bronnen zijn daartoe doorvorscht. Misschien hadden ook Ratzinger's Christliche Armenpflege en P. Alberdingk Thijm's Liefdadigheidsgestichten van 800 tot 1500 eenigen dienst kunnen bewijzen. De heer Sterck geeft bibliographische aanteekeningen bij Amstelredams Eer ende opcomen. De Almanak is met 5 plaatjes versierd. Moge hij algemeen verspreid blijven! | |||||||||||
Opheldering.Wij geven gaarne eene plaats aan de volgende toelichtfng. ‘De opsteller van de bladz. (653, vlg.) over het werk van den eerw. heer J. Bols heeft gemeend aan den schrijver een gelukwensch te richten. Een dergelijk boek beantwoordt aan het voorgestelde doel, namelijk niet alleen te stichten, maar ook te onderwijzen, en dat is een zeer loffelijk streven. Dat het werk aan eene wezenlijke behoefte voldoet bewijst de ruime verkoop, die in zeer beperkten tijd het getal van 1500 exemplaren overtrof, en thans nog veel hooger zal gestegen zijn. Proficiat!’ Red. |