Een vierde verschijnsel van de zorgeloosheid, waarmede deze uitgave behartigd wordt, zijn de betrekkelijk vele en soms zeer zinstorende drukfouten. Ziehier enkele:
Bl. 387 r. 1 v. o |
staat: onderstand, |
lees: onverstand. |
Bl. 413 v. 1232 |
staat: Zoo loogt, |
lees: Zij loogt. |
Bl. 418 v. 1348 |
staat: Hoe nu? |
lees: Hoe na? |
Bl. 423 r. 2 v. o |
staat: verstrekt, |
lees: versterkt. |
Bl. 448 v. 2139 |
staat: te vervaren, |
lees: is vervaren. |
Bl. 448 onderste regel |
:huwde, |
lees: huwe; en men plaatse |
dezen geheelen regel
boven den voorgaanden!
Wij wenschen voor ditmaal niet verder te gaan, ofschoon we nog achter menige aanteekening een vraagteeken hadden te zetten, en ons voor 't vervolg te bepalen tot het onder theologisch oogpunt onjuiste, wat het den Heer Unger misschien lusten zal uit Van Lennep af te schrijven. Deze, niet J.A. Alberdingk Thijm, is de man, wiens onder meet dan éen opzicht verouderde arbeid door den Heer Unger wordt ‘voortgezet’, d.w.z. in handiger formaat, maar zeer onhandige bewerking, andermaal bij het publiek wordt binnengesmokkeld, onder de vlag van Alberdingk Thijm.
Den Haag.
J.C. Alberdingk Thijm.
Tijdschrift voor Nederlandsche taal- en letterkunde. XIII, N.R.V, 3. bl. 179 ‘Vondel en het Shakespeare-sonnet.’
S.J.C.B. wil hierin aantoonen; ‘1o dat Vondel waarschijnlijk door de te Amsterdam gevestigde uitgewekene Engelschen met den vorm van het zoogenaamde Shakespeare-sonnet is bekend geworden en even waarschijnlijk van hen de Engelsche taal heeft geleerd; 2o dat V. aan dezen vorm niet het bindend gezag heeft toegekend der regels, die voor het Italiaansche sonnet gelden.’
Verschenen: Aphorismen uit Vondel's werken, saamgelezen door P.H. van Moerkerken. Utrecht, Beyers, 1893.
De schrijver kiest zelfstandige naamwoorden, b.v. Eeuwigheid, Min, Leugen, enz. en geeft de plaats uit Vondel alwaar deze woorden in eene soort van machtspreuk worden gebezigd, of waar daarop wordt gezinspeeld.
Tijdschrift Noord en Zuid, 1894, no 3. blz. 193. Invloed van Garnier op enkele onzer dramatisten in het begin der 17e eeuw (Vondel, Hooft, van Nieuwelandt), door P.H. van Moerkerken. T.z. p. bl. 279: Lucifer, V. 101 en 102, door C.J. Vierhout.
De zin: ‘Had zich Apollion, ten opzichte van zijn last, van zijn plicht gekweten (en had hij dien dus niet meer te vervullen gehad), dan zoo hij het Paradijs nooit weer verlaten hebben.’
T.z. p. bl. 209, Aren-lezing, (voortzetting van bl. 111). Dichters bij hunne portretten (Vondel, Bilderdijk, Huygens), door A.S. Kok. Vondels geest en leven sprekende uit de gedichten onder zijne afbeeldingen, enz.
Red.