het muntverdrag aangegaan tusschen Godfried van Eenham, hertog van Neder-Lotteringen, en Balderic II, Van Looz, bisschop van Luik (1008-1018); dat van 1287, tusschen Jan I, hertog van Brabant en Dirk VII, graaf van Kleéf; dat van 1299, tusschen Jan II, hertog van Brabant en Robert van Bethune, oudsten zoon van Gui van Dampierre, graaf van Vlaanderen; dat, aangegaan tusschen Jan II, hertog van Brabant en Arnoud graaf van Looz (1294-1312); dat van den 3n December 1339, tusschen Jan III, hertog van Brabant, en Lodewijk I, graaf van Vlaanderen; dat van 1340 omtrent, tusschen Eduard III, koning van Engeland en keizer Lodewijk V van Beijeren; dat van 1342, tusschen Jan, koning van Bohemen, graaf van Luxemburg, en Hendrik IV, graaf van Bar; dat van 1371, tusschen den graaf van Luxemburg en den aartsbisschop van Triër; dat, aangegaan tusschen Johanna, hertogin van Brabant en Philips den Stoute, graaf van Vlaanderen (1384-1389), enz. Hier geldt het echter eene muntconferentie gehouden te Brugge, alwaar de Engelsche en Vlaamsche afgevaardigden tot zending hadden de juiste waardeverhouding tusschen de Engelsche en Vlaamsche muntstelsels te regelen en vasttestellen.
In die onderhandelingen kwam men overeen de muntwaarde van het engels of van zijn evenwaardig, den penning vlaamsch (gewichtseenheid door de beiderzijdsche afgevaardigden gekozen) met de gehalte van den nieuwen Engelschen nobel, royal genaamd, als fijn goud genomen, te bepalen op twee stuivers, en die met de gehalte van den stoter, als fijn zilver genomen, op twee penningen Engelsche munt, of op twee grooten Vlaamsche munt.
De waardeverhouding tusschen het goud en het zilver, was in Engeland, in de XIIIe eeuw, 1:10