Dietsche Warande. Nieuwe reeks 2. Jaargang 6
(1893)– [tijdschrift] Dietsche Warande– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 89]
| |
Boekenkennis.La reine Christine de Suède à Anvers et Bruxelles, 1654-1655. Bruxelles, Alfred Vromant et Cle, 1891, in-120, 167 blz. De schrijver van deze belangrijke bijdrage tot de geschiedenis zoo wel van koningin Christina van Zweden, de Semiramis van het Noorden, als van de steden Antwerpen en Brussel, is Zijne Excellentie de heer Karel van Burenstam, gevolmachtigd minister van Z.M. den koning van Zweden en Noorwegen, te Brussel. Hij deelt daarin, vele tot dusverre geheel onbekend gebleven bijzonderheden mede, over het verblijf van deze merkwaardige vorstin te Antwerpen en Brussel in 1654-1655, allen geput zoowel uit publieke als uit particuliere archieven. Dank zij gebracht aan den geleerden zweedschen schrijver en diplomaat. M.N.
Poëzie, door Hélène Swarth. Beelden en Stemmen. Sneeuwvlokken. Rouwviolen. Passiebloemen. Nieuwe gedichten. Amsterdam, P.N. Van Kampen en Zoon. 286 bladz. in-8o met portret. De voortreffelijke dichteres wier naam wij hier vermelden, stelt hier vroeger reeds gedrukte gedichten met nieuwere bijeen. Wij weten, het zijn meest kleine perelen van eene enkele bladzijde. Zij zijn minder naar de gedachte, dan naar den vorm aaneengeregen. De gedichten waarmede de bundel opent, Verlaten straat, Het doode kindje, Kwâjongens, enz. boeien elkeen in 't bijzonder door den dichterlijken geest, zoowel als door de zuiverheid van vorm. Verderop in het boek ontmoeten wij gedichten die, ofschoon bekend, raadselachtig schijnen. Zoo bijv. bl. 17: Van 't vuur dat niet wordt uitgebluscht, waarin de dichteres uitroept: ‘Ik brand met mijn lief in het hart der hel’... ‘Al zou mij de hemel ook open gaan... Veel liever blijf ik bij mijn lieven schat’... Zie, dat kan eene christelijke jonkvrouw, al was zij Francesca da Rimini, toch zoo letterlijk niet meenen. Sommige trekken uit Christoforos, Geluk en andere gedichten bevestigen dit dan ook. De dichteres loopt eigenlijk het vonnis over hare daden en werken vooruit, elders zeggende dat zij ‘eeuwig zweven | |
[pagina 90]
| |
zal tusschen hel en hemel. Een engel heeft het haar verkond. Maar ofschoon de gedachte niet ondichterlijk is, drukt ons hierbij toch weder de onnatuurlijkheid en gelooven wij dat de dichteres ook hier niet ernstig spreekt, dat zij slechts eene opwellende gedachte mededeelt, die zij alras weder heeft laten vallen. Zeker is het echter, de lezer zoekt bijna te vergeefs in die 286 blz. naar éen woord van troost, van bemoediging, van opbeuring, terwijl overal de vertwijfeling doorschemert. Of de dichteres de Lente, de Mei, Het Vagevuur bezingt, haar eenige troost is de liefde, de kus; er bestaat, naar 't schijnt, voor haar geen ander geluk! De Zonnestralen wekken bij de dichteres het begeeren naar ‘het bouwen van een lichtpaleis’. De Kersen het verlangen naar eenen ‘rooden mond’ op. enz. Mocht Helena Swarth ons hare kunstvruchten in chronologische orde gesteld hebben, wij zouden ons dan met belangstelling in den gang van hare gevoelens hebben kunnen verdiepen! Groote kunstvaardigheid kunnen wij in elk geval aan de dichteres niet ontzeggen. Tot slot de laatste strophen des boeks: Isaäk.
O God, mijn God! nu 't offer is gebracht,
Nu ik mijn laatst Geluk, als Abraham
Zijn lieven zoon, naar 't bloedig outer nam,
Nu laat mij weenen, heel mijn levensnacht!
Omkransd met bloemen als een offerlam,
Huppelde 't argloos kind, met rijs bevracht,
En waagde een vraag of neurde een wijsje zacht,
Tot Abram aan de plek der wijding kwam.
Doch eer op 't weerloos hoofdje 't offerzwaard
Neerdaalde, greep een engel Abrams arm.
En zie! den vader bleef zijn kind gespaard. -
O laatst Geluk, gekoesterd lang en warm,
U heeft geen engel voor Gods troon bewaaard...
En 'k voel mij nu zoo eenzaam en zoo arm!
Mij dunkt in deze regelen, waarmede de dichteres haar werk besluit ligt de bevestiging van de schatting die wij hierboven uitspraken.
Ghetiden Boec. Naar een handschrift der XVe eeuw, uitgegeven door Dr. K. de Gheldere, van de Koninklijke Vlaamsche Academie. Gent, Alfons Siffer, 1893 | |
[pagina 91]
| |
Met zorg heeft de uitgever dezen ouden tekst bewerkt en sierlijk heeft de drukker hem uitgevoerd. Het boek opent met eene beschrijving van het handschrift en een overzicht der vroegere bezitters. Het is opgedragen ‘aan de leerende jeugd van Vlaanderen’ om oude taalvormen en de ‘onbedorvene tale’ te leeren kennen. ‘De misslagen die in het handschrift voorkomen’ zijn verbeterd ‘door de vergelijking met een ander handschriftelijk Getijdenboek, van omtrent denzelfden tijd.’ De boekwerken welke gediend hebben om eenige oude woorden uit te leggen zijn met zorg in eene lijst van drie bladzijden vermeld. Het Boec opent met eenen kalender voorafgegaan door twee cirkelvormige figuren, waaruit men gemakkelijk het guldengetal en de Zondagsletter kan opsporen. De kalender zelf bevat geene bijschriften; de namen der Heiligen zijn zoo groot in getal als de dagen des jaars. Dat de kalender uit Vlaanderen stamt zouden wij niet vast beweren en meenen dat de opdracht aan de geheele Nederlandsche jongelingschap kon gericht zijn. Van de meeste woorden waaabij de schrijver in de woordenlijst opgeeft: ‘Nog heden in Westvlaanderen gebruikelijk,’ kunnen wij evenzeer getuigen: ‘In Holland, in Utrecht, enz. gebruikelijk;’ dat geldt voor aanbeden, barnen, begaan zijn, benen, enz. Ook vele andere woorden verlangen in de Noordelijke Nederlanden geene uitlegging als: Brootbidder, confuus, deerne, dorsten, dusdanich, gave, gescutten, ghewaerdich di, jammer, lantaarne, ontbreken, ontfermuh, termijn, wachte, wynranc, yghelic, enz. Als men bedenkt dat het hs. afkomstig is van Balthazar Huydecoper, is het niet gewaagd den oorsprong aan Noord-Nederland toe te schrijven. De uitgever heeft eene zeer verdienstelijke taalstudie geleverd.
Johannes Mabillon. Ein Lebens-und Literaturbild aus dem XVII. und XVIII. Jahrhundert, von P. Suitbert Baumer Benediktiner der Beuroner Congregation. Augsburg, 1892. XII, 270 p. in-8o. In het jaar 1888 verscheen te Parijs het werk van den heer Emmanuel de Broglie: Mabillon et la Société de l'Abbaye de Saint-Germain-des-Prés. Schrijver leerde ons daar Mabillon kennen van eene zijde welke maar al te dikwijls onopgemerkt wordt voorbijgegaan. Inderdaad, terwijl bijna overal Mabillon als de ‘geleerdste Benedictijn der 17e eeuw’ begroet wordt, hebben toch slechts zeer weinigen hem leeren kennen als het zinnebeeld van den waren benedictijner-monnik, die wetenschap en geleerdheid met alle kracht nastreeft, maar zich vooral in de kloosterlijke deugden weet te oefenen. Meestal ook wordt de abdij van Saint-Germain als eene soort van Akademie beschouwd, of als eene letterkundige oefenschool voor geleerde kloosteilingen, terwijl toch de echte ‘moine de la Congrégation de St.-Maur’ eerst en vooral als een ware benedictijner-monnik dacht en gevoelde, en, getrouw | |
[pagina 92]
| |
aan den Regel zijner Orde, geen hooger doel kende dan de bevordering van Gods eer, de verheerlijking der heilige Kerk en zijne eigene heiliging; en de historische navorscher die dit uit het oog verliest, begrijpt nooit ten volle de ware beteekenis van de reusachtige werkzaamheid der Mauristen, op litterarisch, geschiedkundig en godsdienstig geoied. De heer Emmanuel de Broglie heeft, zeer te recht, Mabillon ook van deze zijde beschouwd. Hier en daar nogthans zijn belangrijke punten aan zijne aandacht ontsnapt. P. Suitbert Bäumer, daarentegen, beter op de hoogte van de benedictijner overlevering en van de grondbeginselen waarop de Congrégation de St Maur gevestigd was, heeft deze gapingen aangevuld; vervolgens heeft hij in het leven van Mabillon de godsdienstige beweegreden gezocht die hem tot zijn rusteloozen arbeid aanspoorde. Ondersteund door de beste bronnen, en geholpen door talrijke handschriften, welke hij zelf nauwkeurig onderzocht en doorgelezen heeft, schetst P. Baumer op meesterlijke wijze, in de eerste bladzijden van het boek, den toestand van Frankrijk in het begin der 17de eeuw en de eerste levensjaren van Mabillon. Duidelijk en klaar weet Schrijver vervolgens de verschillende deelen van zijn werk uiteen te zetten; zonder moeite volgt de lezer den gang der gebeurtenissen en de veelzijdige ontwikkeling van Mabillon en zijne medebroeders uit het klooster Saint-Germain, gedurende de reizen welke zij nu en dan ondernamen om hunne ontzaggelijke uitgaven tot stand te brengen. Iedereen die het boek van P. Baumer ter hand neemt, zal met genoegen den jeugdigen leerling, waaruit later de stichter der moderne diplomatie zou opgroeien, gadeslaan, vooreerst in het ‘Collège des Bons-Enfants’ te Reims, en vervolgens in het seminarie dier stad, waar hij den 1sten Augustus 1652, op schitterende wijze den titel van magister artium behaalde. Schilderachtig wordt de intrede van den jeugdigen Mabillon in het klooster van St Remy (1653) geteekend, en nauwkeurig wordt zijne levenswijze beschreven gedurende het noviciaat, alsook zijn ijver voor de liturgie en de zorg waarmede hij zich voorbereidde tot de priesterwijding, welke hij den 27sten Maart 1660 te Amiens ontving. Verder treffen wij Mabillon te Corbië aan, daarna te St Denys en eindelijk, in 1664, in het klooster van Saint-Germain-des-Prés. Een zeer belangrijk kapittel is het Vde, waarin P. Bäumer den toestand van dit klooster beschrijft en aantoont welke ontzaggelijke schade de zoogenaamde ‘Commende’ in alle kloosters en in het bijzonder in dat van St Germain veroorzaakte. Het VIde hoofdstuk bevat eene duidelijke beschrijving van den toestand der Benedictijner Orde in de 17de eeuw, en vooral der ‘Congrégation de St Maur’ (gesticht in 1639). Met het VIIde hoofdstuk begint het uiteenzetten der eigenlijke litterarische werkzaamheid van Mabillon en zijne medebroeders, waaronder Dom Luc d'Achery, Dom Théodore Ruinart, Dom Claude de Bretagne, en Dom Michel Germain op de | |
[pagina 93]
| |
eerste plaats mogen genoemd worden. Wij zien dan hoe, het een na het ander, tot stand kwamen de Acta Sanctorum O.S.B., De Re Diplomatica, de uitgaven der werken des H. Augustinus en de Annales. Onder de Controversen wordt vooral besproken de pennestrijd tusschen Mabillon en Dom Armand Le Bouthillier de Rancé, stichter der Trappisten, over de beoefening der studiën in de kloosters. (Cap. XVII). Boeiend ook zijn de reizen van den geleerden Benedictijn beschreven in Vlaanderen en Bourgondië, in Zwitserland, Duitschland en Zwaben (Iter Germanicum, Cap. XIII en XIV), in Beieren en naar Salzburg, in Italië (Iter Italicum), In 1685 en 1686, Cap. XV en XVI). Het XIXde Hoofdstuk bevat het verhaal der laatste levensdagen van den gevierden kloosterling en van zijnen dood, die op zijnen naamdag,Ga naar voetnoot(1) in het jaar 1707 voorvielGa naar voetnoot(2). Het geheele werk sluit met eene lijst der uitgaven van Mabillon's werken, en een Alphabetisch Register dat met zorg vervaardigd is. Wij zijn overtuigd dat het werk van P. Suitbert Bäumer gretig in de geleerde wereld zal ontvangen worden. Wij durven hopen dat bij eene eventuëele tweede uitgave, sommige kleine vlekjes, zooals o.a. het ‘zu Ackoy in der hollandischen Grafschaft Leerdam’ van bladz. 4, uit den tekst zullen verwijderd worden. D.W.
Conseils d'une tante à sa nièce, par Louise de Croisilles, avec une préface de l'écrivain des Paillettes d'or. 1 vol. tn-12, VIII, 174 p. Avignon, 1892, bij Gebroeders Aubanel. Men weet dat de schrijfster van dit lieve boek, die zich Louise de Croisilles noemt geene onbekende in ons land is; namelijk Jonkvrouw Stratenus werkt sedert verscherdene jaren mede aan het belangrijk tijdschrift La Jeune fille. Het boekdeel bevat eene reeks van verschillende onderwerpen, zooals: Het Volmaakt geluk, De Moedeloosheid, De Kunst van spreken, De Kunst van luisteren, Kasteelen in Spanje, Zelfverloochoning, enz. Al deze onderwerpen zijn sierlijk, altijd edel van gedachten, zonder schoolmeesterachtigheid, levendig, nooit alledaags behandeld. Het zijn geene slaapverwekkende redevoeringen voor kostgangers. Het zijn bezielde spreuken, vol van christelijken zin. Het zijn afbeeldingen van onze maatschappij. De lezing ervan is gemakkelijk en vertroostend. Wanneer men die geëindigd heeft voelt men zich beter. Wij bevelen vuriglijk dit smakelijk boekdeel aan de huism oeder | |
[pagina 94]
| |
en onderwijsgestichten. Het is wonderlijk goed geschikt als ‘leesboek’ of tot hulp bij 't onderwijs. De stoffelijke zij le van het werk is niet veronachtzaamd. Zij beantwoordt aan de letterkundige waarde.
Eléments de Droit naturel, par D.R. De Cepeda, traduits de l'espagnol par Ang. Onclair. Paris, Retaux-Bray, 1891. De vragen van staatkundigen, maatschappelijken en economischen aard treden in onzen felbewogen tijd immer verder op den voorgrond. Bevoegden en vooral onbevoegden spreken en schrijven in boeken, couranten, leerstoelen, en vereenigingen over recht en vrijheid, gezag en onafhankelijdheid, over algemeen en beperkt kiesrecht, over protectie en vrijhandel, hervorming der bestaande toestanden, verbetering van het lot van den werkman, over Staats- en Kathedersocialisme; met één woord, iedereen acht zich geroepen over de moeilijkste onderwerpen een oordeel te vellen, en voor iedere kwaal een geneesmiddel aan te wijzen, zonder zelfs te vermoeden, dat de oplossing van dergelijke vraagstukken iets meer vordert, dan eene oppervlakkige kennis uit de eene of andere courant opgedaan. Wie echter niet wil oordeelen als een blinde over kleuren, en een veiligen weg zoekt in het doolhof der talrijke stelsels, moet een handboek van het Natuurrecht raadplegen, ten einde de noodige kennis der beginselen te verkrijgen, in wier licht iedere maatschappelijke hervorming beschouwd en getoetst dient te worden, Onder dit opzicht kan bovenstaand werk de beste diensten bewijzen, vooral, omdat de schrijver de voornaamste strijdvragen van onzen tijd breedvoerig behandelt. In het eerste deel (bl. 73) worden op bondige wijze de hoofdwaarheden ontwikkeld, welke het natuurrecht tot onmisbare grondslagen dienen. Daarop volgt het Natuurrecht zelf, en wel vooreerst het Individueele recht (bl. 296), waarin op meesterlijke manier de algemeene beginselen, de oorsprong, de natuur, de grenzen van onze aangeboren en verkiegen rechten ontvouwd worden. Het hoofdstuk over het eigendomsrecht verdient in onze dagen vooral de aandacht. Noch de stellige wet, noch de menschelijke overeenkomst, noch de arbeid kunnen de eerste bron van het eigendomsrecht zijn; dit recht vloeit voort uit de natuurwet, welke den mensch de bereiking van zijn einddoel bij middel zijner werkzaamheid gebiedend voorschrijft, en hem de noodige krachten daartoe verleent en verzekert. Het maatschappelijk recht (bl. 570) bevat de volgende hoofdstukken: de rechtsbetrekkingen welke ontstaan uit het huwelijk, de familie, en de Staat. Het wezen en doel van den Staat, zijne macht, zijne verhouding tot het huisgezin en de maatschappij; zijne betrekking tot de werkgevende en werkende klasse, tot den stoffelijken, zedelijken en godsdienstigen vooruitgang; zijn toezicht op het onderwijs en de opvoeding der burgers. Eindelijk wordt de oorsprong van het openbaar gezag en zijne verschillende vormen aan een wetenschappelijk onderzoek onderworpen. Het international natuurrecht en eenige beschouwingen over de Kerk en hare verhouding tot den Staat besluiten het boek (bl. 590). | |
[pagina 95]
| |
Uit dit overzicht kan de lezer zich een begrip vormen van de samenstelling en den inhoud van het handboek. Hij zal ontwaren dat de vragen, welke in onze dagen de geesten alom boeien en bezighouden, met de grootste zorg besproken worden. Ook tusschen de katholieken bestaat verschil van gevoelen omtrent het al of niet wenschelijke der Staatsinmenging in het verbeteren der maatschappelijke toestanden. De eenen zijn huiverig iets van den Staat te vragen, en wantrouwen alle tusschenkomst van het openbaar gezag. In het bijzonder veroordeelen zij de internationale overeenkomsten betreffende den arbeid, en willen de Staatsbevoegdheid zooveel mogelijk beperken, uit vrees van de individueele vrijheid aan de eischen van het Socialisme op te offeren. De anderen zijn voorstanders eener matige en beperkte Staatsbemoeiing Niet alleen is het de roeping van den Staat de strikte rechten der burgers te beschermen, hij moet ook zorg dragen dat uit het bestuur van het land de welvaart, zoo van de gemeenschap als van de afzonderlijke burgers voortvloere. Het is de plicht van het openbaar gezag, de noodige zorg aan te wenden, om het welzijn en de belangen der arbeidende klasse te verzekeren. Worden de algemeene belangen, of die van een afzonderlijken stand geschaad, of ook maar bedreigd, dan moet noodzakelijk, zoo er geen ander middel tot verbetering of voorkoming overblijft, de Staat tusschen beiden komen. Deze laatsten beroepen zich niet ten onrechte op de jongste En yclick van Leo XIII. Immers deze wil dat de Staat de goedgezinde werklieden bescherme tegen de oproerstokers; hij wenscht wettelijke voorziening om de werkstakingen te voorkomen: voor den arbeider verlangt hij de bescherming van zijn godsdienstig leven en hoofdzakelijk de Zondagrust. De Staat moet beletten dat de werkman op welke wijze ook geexploiteerd worde, dat de kinderen te jong naar de fabriek gezonden, de vrouwen aan het huisgezin ontrukt en de mannen met arbeid overladen worden. De Encycliek laat nogtans niet na den Staat tot omzichtigheid te manen, want hij loopt gevaar een terrein, dat het zijne niet is, te betreden, het bijzonder en privaat gebied van burgers en huisgezinnen. ‘Opdat in deze en dergelijke zaken... de Staat zijne bemoeiing niet te ver uitstrekke, vooral met het oog op verschil van omstandigheden, tijden en plaatsen, daarom verdient het de voorkeur dergelijke zaken voor te behouden aan de beslissing van vereenigingen.. of een anderen weg in te slaan om de belangen der werklieden naar behooren te waarborgen, zoo noodig onder de bescherming en het toezicht van de burgerlijke overheid.’ Het is geen klein verdienste van den schrijver den katholieken de beginselen en den veiligen weg aan te wijzen, om zonder horten noch stooten de maatschappelijke wanverhoudingen op geleidelijke wijze eenigszirs te verbeteren en te wijzigen. De leer van het Handboek aan de beste bronnen ontleend is onberispelijk, de bewijstrant is kort en bondig, en vooral geschikt, om jongere lezers tot diepere studie en eigen onderzoek aan te sporen. | |
[pagina 96]
| |
Moge het werk van den geleerden professor de kennis der beginselen op het gebied van het natuurrecht bevorderen, en tot de oplossing van het sociale vraagstuk krachtig medewerken. Dr A. Dupont.
Een Wandelingsken door eenige Socialistische schriften van J.R. doctor in Wijsbegeerte en letteren. Ninove, Anneessens. Prijs 75 centiemen, 36 centen. De heer J.R. is geen onbekende op sociaal gebied. Reeds heeft hij in ‘De Daghuur’ een der bijzonderste punten onzer beroerde tijden met goed gevolg behandeld. Nu is hij er op uit, aan de hand van socialistische schrijvers zelven, het gevaar bloot te leggen dat de maatschappij door het socialisme bedreigt. De schrijver toont het program der duitsche sociaaldemocraten, hun einddoel onder opzicht van godsdienst, van staatkundige en maatschappelijke inrichting, en de oorzaken van de spoedige ontwikkeling onzer sociale ziekte. Onder deze laatste wordt, door den Gentsche leider der socialistische werklieden, het verspreiden der machienen gerekend. Het socialismus dat op den grond der hedendaagsche maatschappelijke ontevredenheid en godsdienstige onverschilligheid zoo weelderig gedijt, wordt dagelijks meer en meer regel- en stelselmatig ingericht. Sommige zijner bestrijders meenen dat men met eenige algemeene opmerkingen de bestbeslagene socialisten kan weerleggen. De meening behoort nog niet tot het verleden dat het er den socialisten om te doen is alle eigendommen te verdeelen; doch met zulke wapenen wordt de strijd heden niet geleverd. Het is wenschelijk dat ernstige werken zooals het hier vermelde, onder ons volk verspreid worden. Laat langzamerhand eene anti-socialistische bibliotheek tot stand komen, als burcht ter afwering van den maatschappelijken vijand. Wij hebben behalve den omzendbrief van Leo XIII met verschillende verklaringen, de Begrippen van huishoudkunde, door A. Verhaegen, Rozekens eerste Communie, door A. Janssens, Het Socialismus van Cathrein, vertaald door E. Soens, dat eene volledige uit- en wederlegging van 't stelsel bevat, De Kanker onzer eeuw, door Van de Kerckhove, Gilberta door O. Loosen. Verder een aantal vlugschriften, redevoeringen enz. Laat ons ten slotte zeggen dat de heer J.R. niet alleen als vriend der ware wetenschap, maar uit overtuiging en met edele hartstocht de rechten van het volk verdedigt. E. |
|