Dietsche Warande. Nieuwe reeks 2. Jaargang 5
(1892)– [tijdschrift] Dietsche Warande– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 646]
| |
Felice,Ga naar voetnoot(1)
| |
2Nu, hooge Vrouwe, weet ik wie gij zijt,
Als de ochtend zie 'k uw blanke schoonheid klaren:
Het Godlijke, dat menschenzielen wijdt,
Komt zich in u volheerlijk openbaren!
| |
[pagina 647]
| |
Gezegend zij mijn lang gestreden strijd.
Daar 'k liefde en lauwren lachende mag paren,
En mijn Felice u zegenend belijd,
Met wie 'k ter hoogste glorie op zal varen!
Felice, ik juich uw blijden lichtnaam uit,
Waaraan de reinste zaligheid ontspruit,
Als 'k hem in eerbiedvol geloof zal noemen!
Uw liefde is mijn, uw liefde, godlijk groot,
Die hemelvreugde wekt uit ziele nood...
Hoe zoude ik u mijn ‘hoog Geluk’ niet roemen!
| |
3Weg is de bange, zware zieledruk,
Waartegen 'k worstelde in mijn dof verdriet;
Een lieflijk-blank, etherisch-licht geluk
Omlicht mijn ziel in eindeloos verschiet!
Ik voel mij gansch bevrijd van 't smartenjuk,
Klaar lacht de vrede, wáár mijn zielsoog ziet...
Liefde ademt elke bloeme, die ik pluk,
In elke zucht is als een vreugdelied!
Dat blij opklinke nu mijn ziele-lach,
Dat stijgen nu mijn zangen in den dag,
Om hoog te juublen van mijn heerlijk heil!
Felice, ik vlecht mijn reine bloemen saâm
Voor u, mijn zangen zingen slechts uw naam,
'k Heb al mijn schatten voor uw glorie veil!
| |
4Hoe zal 'k u loven, heerlijk maagdenbeeld,
Mijn zielsverlangen, levend opgerezen,
U van zoo wonder-stralend licht omspeeld,
U, boven alle vrouwen uitgelezen!
Teêr-blank, uit donzen lelieglans geteeld,
Droomt zoete kuischheid op uw englenwezen,
Dat zacht der Serafs wit verlangen streelt,
Waarheen al 't aardsche staart met huivrend vreezen!
| |
[pagina 648]
| |
Beeld, lieflijker dan de allerschoonste droom,
Ik blik tot u met zalig-teêren schroom,
Met heilge liefde, die 'k niet uit kan spreken...
'k Wil juichen in mijn liefde-heerlijkheid...
'k Ben spraakloos... O! mijn ziel van weelde schreit...
En stille tranen langs mijn wangen leken!
| |
5Daar leeft geen hartstocht in mijn liefde hoog,
Zij is geen fel, verschroeiend zonnevuur...
Ze is als de glinsterdauw in 't morgenuur,
Een zachte koelte, die mijn ziel bewoog.
Ten hemelliefde ontstraalt uw teèr-blauw oog,
En zoeten weêrglans wekt dat blij azuur,
Welks reinheid nog geen wolkjen overtoog...
Als 't godlijke eindloos is uw liefde in duur!
O! onze liefde is kuisch als 't maanlicht blond,
Een witte roze in maagdlijke' ochtenstond,
Geen aardschheid smet haar, goddelijk gewijd...
O! onze liefde is van geen stof bewust...
Als hemelgeest, in blanke, klare rust,
Zweeft ze òp, uit 's werelds nietigheid bevrijd!
| |
6Mijn lieve Heilige, wees blij gegroet,
Hoog op uw troon van eigen heerlijkheden...
Mijn liefde geurt u toe als bloemen zoet,
'k Schik ze om uw beeld, schroomvallig aangetreden.
'k Steek de offerkaarsen aan... hun reine gloed,
Hun gouden vlammen zijn mijn liefdebeden,
't Hel-brandend woord, dat u vertolken moet,
Hoe ik uw naam voor altijd heb beleden!
Ik vouw de handen smeekend saâm en kniel...
'k Zie tot u op in stil-devoot vereeren,
Als tot de heilge schutse mijner ziel...
| |
[pagina 649]
| |
Ik zie uw hoofd zich teeder tot mij keeren,
Genadebeeld dat tot den pelgrim lacht...
Madonna, uw genade is wonderkracht!
| |
7Wat onbeschrijfbre glans zie 'k plots doorlichten
Uw lieflijke oogen, die als starren pralen,
Naar één verheven lichtpunt blij zich richten,
Dat in die oogen kaatst zijn heilge stralen!
Het is me, als zie 'k al 't stof rondom u zwichten,
U blank-doorschijnend, als ons kunstnaars malen
Hun heilgen,... glorie, goud als zonneschichten,
Als nimbus uw verheerlijkt hoofd omdwalen!
O! is 't de extaze van uw groot beminnen,
Die u der Liefde hemelglans doet winnen,
En 't heerlijkst kenmerk van Gods uitverkoren'?
Of is 't een vizioen, dat wil verkonden,
Dat ik, door reinste liefde aan u verbonden,
In u op aarde 't hoogst ‘Geluk’ zag gloren?
| |
8Gij hebt mij machtig tot u opgeheven,
Met sterke koorden wonderbaar geboeid,
In uw liefde is mij het nieuwe leven,
Een zonnebloem in 't heilig licht, ontbloeid!
Tot u gaat heel mijn denken, voelen, streven,
't Brandend verlangen, dat mijn ziel doorgloeit...
O! alles, alles hebt gij mij gegeven,
Ons innigst zijn is eeuwig saamgevloeid!
O! mijn Felice! O! aangebeden Vrouwe,
Mijn zielsbeminde, onwankelbaar-getrouwe,
Gezegend zijt ge, tijd en eeuwen door!
Ik zal u onder duizend namen loven. -
Waar stervensnacht al 't aardsche licht zal dooven,
Blinkt nog uw beeld in blanken morgengloor!
| |
[pagina 650]
| |
|