| |
| |
| |
Boekenkennis.
Huygens. De Gedichten van Constantijn Huygens, naar zijn handschrift uitgegeven door Dr. J.A. Worp. Eerste deel 1607-1623. Groningen, J.B. Wolters, 1892.
Wanneer de lezers der Dietsche Warande den naam van Dr. Worp ontmoeten, herinneren zij zich, hoe reeds voor vele jaren deze schrijver onbekende brieven des dichters in 't licht gaf. Huygens bleef het voorwerp van zijne studiën; en zoodra eene nieuwe uitgave van ‘Huygens, bewerkt door Dr. Worp’, aangekondigd werd, gingen er ook van alle kanten stemmen uit de pers op, om deze gebeurtenis met vreugde en voldoening te begroeten.
Thans ligt het eerste deel der uitgave reeds sedert eenigen tijd voor ons. De schrijver heeft niet te vergeefs de hoop gekoesterd dat ‘deze uitgave... onzen Huygens niet onwaardig zij’.
De inleiding biedt ons alles wat wij tot het rechte verstand des werks uit een bibliographisch oogpunt zouden verlangen te weten. De geschiedenis der handschriften, zoowel als die der uitgaven van Huygens' gedichten wordt met toeleg en vlijt nagegaan en, wat de drukken betreft, op het voetspoor van Van der Haegen en Arnold, nauwgezet geboekt. Die inleiding voldoet aan de koenste eischen; zij schittert van belezenheid, zij gloeit van liefde voor de ondernomen zaak.
Wel behoort Huygens niet tot onze eerste kunstenaars, doch hij neemt eene buitengewone, eigenaardige plaats onder de schrijvers der 17e eeuw in; zonder hem zouden wij vele karakters, toestanden, eigenaardigheden, politieke streken vast verkeerd beoordeelen of niet kennen. Moge hij dan ook met Cats en anderen van meening zijn:
Houd ik voor het beste dicht’
- voorwaar een geheel ander standpunt dan dat van Mozes, Homerus, Dante, Bilderdijk - zoo moet men den zededichter niet minachten, omdat hij in de kunst eenen anderen weg bewandelt en zijnen eigenen tijd zoekt te verbeteren, niet door te wijzen op het hoogste en edelste
| |
| |
wat de menschelijke geest bereiken kan, maar op de fouten en misslagen, die in zijnen tijd algemeene verbeteringen verdienden en gedeeltelijk op rekening moeten geschoven worden van den knaap met ‘veerdragende ermen’.
Dat Huygens meer begrip had van 't oude, dan van dat Rome, wat onmiddellijk aan zijn tijd voorafgaat, dat hij voor de Roomsche pracht onverschillig was als Hooft, maar aan Minnen-moer eene groote rol laat spelen, geschiedde zonder boos opzet; integendeel blijkt uit het streven des dichters geenerlei lichtzinnigheid, dan alleen zulke, welke zich Jan en alleman in de zeventiende eeuw veroorloofde.
De noten zijn voortreffelijk, en op eenen beschaafden nederlandschen lezer berekend, niet voor schoolgebruik; eene hoogst nuttige inhoudsopgave reeds van dit eerste Deel verhoogt daarvan niet weinig de waarde.
Moge het weldra door andere Deelen gevolgd worden! Wij zullen een monumentaal werk te meer bezitten. (Deel II verschijnt eerstdaags.)
Dit is die istory van Troyen van Jacob van Maerlant, naar het 15e eeuwsche hs. van Wessel van Loë, met al de middelnederlandsche fragmenten diplomatisch uitgegeven door Jhr. Mr. Napoleon de Pauw en Edward Gailliard, werkende leden der Koninklijke Vlaamsche Academie. Derde deel. Gent, A. Siffer, 1891.
Dit 3e deel biedt ons een vervolg van den tekst der beide voorgaande deelen, doorloopende van vs. 28316 tot vs. 40880, zonder verdeeling der hoofdstukken, zonder opgave van den inhoud, zonder noten, zonder uitlegging, zonder woordenlijst, die zeker aan 't slot des werks verschijnt.
De uitgevers hebben niets anders beoogd dan letterlijk het handschrift af te schrijven, en de kopij te laten drukken.
Dat in zulk handschrift onregelmatigheden, tegenstrijdigheden van spelling enz. voorkomen, is op de rekening van den afschrijver in de 15e eeuw te stellen. Hij die er genoegen in vindt te weten hoe zulk hs. is vervaardigd zal groote voldoening aan deze uitgave vinden, want de heer Gailliard is uiterst nauwkeurig in zijne kopijen.
Dat eenvoudig de tekst aldus diplomatisch is gedrukt, daarvoor had de Academie voorzeker hare redenen.
Bloemlezingen. 1. Nederduitsche bloemlezing. Dicht- en prozastukken verzameld en voorzien met aanteekeningen, eene schets van de geschiedenis onzer letterkunde, enz., door Jan Bols, werkend lid der Koninklijke Vlaamsche Academie, pastoor van Alsemberg, en J. Muyldermans, schoolopziener. Tweede deel, tweede uitgave. Mechelen, Raym. Van Velsen, 1892, 549 blz. - 2. Nederduitsch leesboek. Proza en Poëzij der beste Nederlandsche schrijvers, ten gebruike van middelbaar en normaal onderwijs, verzameld en voorzien met eene schets van de geschiedenis onzer letterkunde door G.D. Minnaert, paedagogisch bestuurder van het lager onderwijs te Gent, lid van de maatschappij der
| |
| |
Nederlandsche letterkunde te Leiden. Vijfde, vermeerderde uitgave. Gent, A. Hoste, 1892, 584 blz. gr.-8o.
1. Dit werk is goed opgenomen door de scholen; in 3 jaar verschijnt daarvan reeds de tweede uitgave.
Dat is niet onverdiend. Het is met zorg, met geweten, met orde, met methode bearbeid.
Wij behoeven slechts eenige bladzijden op te slaan, om ons daarvan te overtuigen.
De schrijvers hebben in dit tweede deel nog meer dan vroeger naar volledigheid en afwisseling gestreefd. Ook wijzen zij aan de jonge lieden den weg tot zelfstandig werk en het verzamelen eener boekerij. Eene nieuwe en uitmuntende gedachte!
Brandt, Hooft, van Merken en Vondel zijn de vier dichters van vorige eeuw, waarvan hier uittreksels voorkomen.
Misschien hadden sommige stukjes van één en denzelfden schrijver gedeeltelijk kunnen plaatsmaken voor iets van Poirters, Huygens, Coornhert, enz., met het oog op den wensch der verzamelaars, aan de ‘leerlingen wenken te geven op het gebied van hoogere taalkunde’.
De noten over taal, geschiedkunde, enz.. zijn doorgaans van wezenlijke, en voor de leerlingen van blijvende waarde.
Daarin verschilt dit werk van andere dergelijke leerboeken en geeft bewijs van den buitengewonen ijver en belezenheid der opstellers.
2. Gaven wij hierboven den herhaalden druk als een bewijs voor de waarde des boeks, Minnaerts werk heelt het reeds tot de vijfde uitgave gebracht, maar de eerste is dan ook veel ouder dan die van Bols en Muyldermans' Bloemlezing.
De vorm van Minnaerts werk onderscheidt zich daarin van eerstgen oemd boek, dat de schrijver drieërlei uittreksels geeft: 1. voor minder gevorderde, 2. voor meer gevorderde, 3. voor verst gevorderde leerlingen.
Nog minder dan B.-M. geeft de schrijver uittreksels van oude schrijvers; alleen Vondel komt eenige malen voor; doch herhaaldelijk: Van Beers, Beets, Bilderdijk, Tollens, enz.
Het overzicht der geschiedenis van de letterkunde, die aan het werk voorafgaat, is bijzonder volledig voor de beknoptheid.
De schrijver streeft ook naar wezenlijke onpartijdigheid, al kan men zijne voorliefde wel herkennen.
Daarvan onafhankelijk ('t. is slechts eene kleine opmerking) heeft de schrijver niet aangegeven, dat het Nevelingenlied in 't Nederlandsch gedeeltelijk terug gevonden is, terwijl het mij (om een aantal redenen) waarschijnlijk voorkomt, dat het tweede deel van Goedroen (zoo niet het eerste) oorspronkelijk Nederlandsch (West-Vlaamsch) is.
Dat Marnix een prozaïst is van groote waarde, zal niemand ontkennen, doch dat hij de ‘trouwe steun was van Willem van Oranje’ kan niet beweerd worden, vooral niet in het eerste gedeelte zijner loopbaan. Het staats- en godsdienststelsel dier beide mannen liep te zeer uiteen, dan dat zij zich aanvankelijk zouden verstaan.
| |
| |
Marnix' streven naar het afbreken (door den modder sleepen, zegt Marnix' lofredenaar Quinet) der katholieke Kerk behaagde Willem volstrekt niet, die zulke zaak met onverschilligheid aanzag, wanneer de invloed van den koning van Spanje slechts wierd ondermijnd.
Met Marnix is het geheel anders gesteld: deze zou de Spaansche regeering zeer wel geduld hebben, ware het Calvinisme slechts toegelaten. Wegens dit streven vielen de Staten dan ook van hem af.
Ten slotte had de nood (want op sommige punten stemden de beide staatslieden dan toch overeen) Willem en Marnix tot bondgenooten gemaakt. Dit alles heeft de schrijver dezes herhaaldelijk in het licht gesteld; het volgt met logische zekerheid uit de werken, niet alleen van Nuyens en andere katholieken, maar van Th. Juste enz., wien alleen, of de moed of de historische blik ontbreekt hel natuurlijk besluit uit hunne eigene bewering en voorstelling te trekken.
Minnaert verontschuldigt de hevigheid, de hartstochtelijke, ‘duivelsche’ spot van Marnix, door de bitterheid waartoe de ‘zwaar vervolgde’ voor zijne ‘overtuiging’ leed. Ter gelegenheid van Bilderdijk is de schrijver evenwel minder barmhertig. Ook deze wordt ‘onverdraagzaam’ en ‘heftig genoemd’, zonder dat een woord van verontschuldiging daaraan wordt toegevoegd.
Doch dat zijn kleinigheden, die in eenen zesden druk gemakkelijk te verbeteren zijn.
Eene enkele aanmerking mochten wij ons op den aanleg der beide werken veroorloven. Het ware misschien wenschelijk geweest dat boven het eerste stuk van elken schrijver eenige regelen over zijnen levensloop waren geplaatst. Mij dunkt dat sprake tot de verbeelding, en zou aan het geheugen ter hulp komen.
Walter, door Fiore della Neve. Amsterdim, Van Holkema en Warendorf, 180 blz. kl. octavo.
Het onderwerp van dit keurig episch gedicht is de geschiedenis van ‘het kind eener ongehuwde prinses, bij een' predikant opgevoed en voor den geestelijken stand bestemd’; het is aan eene Duitsche familie-kroniek ontleend. De dichter stelt ons bijzonder voor, wat de gevolgen zijn eener opvoeding, welke niet overeenstemt met den aard van een kind, en vervolgens, hoe de eene misslag den anderen na zich sleept.
De jonge Walter bij eenen geestelijke opgevoed, voelt allerhande lust en aanleg in zich, welke bij den geestelijken stand niet past, begaat menige streek die met Je gehoorzaamheid aan zijnen opvoeder verschuldigd niet overeenstemt en voelt zich steeds ongelukkiger bij het voortschrijden zijner jeugd.
De markgravin Louise, de moeder zelve wordt het slachtoffer eener volksbeweging, eener omwenteling en sterft vermoord... De epische toon des werks wordt afgewisseld door lyrische ontboezemingen, gelijk Zondagsvrede, XVI (waarom niet wat meer titels?) enz., die soms den
| |
| |
indruk maken van van oudere dagteekening te zijn dan het verhaal zelf.
Soms is de toon gansch hopeloos; bl. 118:
‘Waarom gestreefd, waarom geleden?
Dekt van het hoogst en vorstlijkst Heden
De stille zerk het Morgen niet?
Waarom dan werken, hopen, bangen?
Zal er nog één u weer verlangen
Een jaar nadat gij d'aard verliet!’
Deze toon keert hier en daar terug. Overigens kan de dichter geprezen worden voor de strekking van zijn werk, wat tevens bewijzen geeft van rein gevoel, goeden smaak en een wezenlijk dichterlijken adem.
De Nederlandsche Spectator heeft eenige brokstukken medegedeeld, die tot de schoonste behooren.
't Is eigenaardig dat de schrijver hiaten duldt, zooals:
‘Als men hem vroeg een afgod te aanbidden’ (51), ‘ze u te zeggen daar’ (108). ‘Mijn beste overdenking slechts verwant,’ (bl. 48) enz.
Overigens: ‘Proficiat’!
Schoolboeken. De firma P. Noordhoff schonk ons weder een regen van prettige schoolboeken, waarvan wij er hier eenige aankondigen. De Rekenschool van W.H. Wisselink, 6e en 7e stukje. De Grepen, De Theorie, en De Vraagstukken van idem, het zij over algebra of natuurkunde, of het practisch rekenen. Ankums Stap voor Stap, De Uitstapjes van Salverda, De Moedertaal, van De Raaf en Zijlstra.
Van der Heyde's Kijkjes in de Oost, Galverlinks Allerlei met samenspraken en raadsels. Bruins Driemaal den aardbol om, en eindelijk Schmalz en Wagener Latijnsche grammatica, die door de paedagogen en leeraren hoog geroemd wordt (fl. 2,50). L. de Rop, St-Nikolaasfeest (15 cts); Valkhoff, Engelsche Taal (leercursus) (fl. 1,20); Valkhoff, Englisch Reader (0,60); Roorda, Dutch and English compared (Part. 1) (1,50); Veenstra, Duitsch voor eerstbeginnenden (2e stukje 0,60); Valkhoff, Leercursus der fransche taal (1e stukje 80 cents); Wisselink, Vraagstukken Algebra (3e stukje, 50 cents); Wisselink, Rekenkunde (1e stukje 1,25); Baas, Steloefeningen (1e stukje en 2e stukje 20 cts); De Raaf, Taaloefeningen en Leesboek (30 cents); Blyham, Leesboek (1e stukje, 35 cents).
L. Mathot. Un journaliste au XVIIIe siècle. Notion généalogique et historique par et pour Jacques Vander Sanden, par Louis Mathot, membre suppléant de la commission royale d'histoire. Bruxelles, F. Hayez, 1892.
Deze geschreven eigenbeeltenis van den hoofdopsteller der Gazette van Antwerpen (1762-1799) geeft alweder bewijs van de ijvere opzoe
| |
| |
kingen van onzen even bescheiden als begaafden geschiedschrijver, die na vele jaren zich verborgen te hebben onder den schijnnaam van Van Ruckelingen, tegenwoordig zijnen waren naam niet meer ontkent.
Mathot schetst met tact- en zaakkennis niet alleen den toestand van het krantenwezen onder Maria-Theresia en Joseph II, maar ook het karakter van Vander Sanden zelven: een behendig man, die alle klippen wist te ontwijken en de valstrikken, door den beruchten Cobenzl en anderen gelegd, en die verstand genoeg had om te begrijpen, hoe gevaarlijk het is, ook gelijk te hebben in eene strijdvraag, tegenover zijnen overste - eene uiterst scherpzinnige opmerking, die aan Gil Blas en den bisschop van Toledo herinnert.
Kortom, die bladzijden van den levensbeschrijver van Maria-Theresia, Joseph II, en van vele andere werken, bevatten weder een tal van goede en vernuftige lessen.
Zes oude Nederlandsche liederen, bewerkt door Fl. van Duyse, voor koor, met begeleiding van harmonium. Brussel, Vander Ghinste en Vander Auwera. Deze liederen werden uitgevoerd, op een avond bij den heer Demaere-Limnander, voorzitter van het XXIe taal- en letterkundig Congres.
Zij zijn op schoon papier in groot folio formaat gedrukt, en reiken van de 14e op de 18e eeuw. Men kent het talent van Fl. van Duyse voor dergelijk werk. Zeldzaam treft men eenen toonkunstenaar welke zoo goed de oude harmoniën en toonaarden verstaat; dat is ons genoegzaam uit zijnen bundel gebleken. Dit liedertal door van Duyse geharmoniseerd is daarom eene fraaie vermeerdering niet alleen van onze oude-liederenschat, maar van de Nederlandsche liederen in 't algemeen, die al te zeer verwaarloosd worden. Onze jonge lieden en jonge dochters kunnen over honderden karaktervolle liederen beschikken, maar door fransche opvoeding bedorven, dragen zij veelal de flauwste voortbrengselen der fransche tonen-markt voor.
Das katholische deutsche Kirchenlied in seinen Singweisen. D. III (Slot) van Dr. Wilhelm Baeumker, 360 en X blz. gr. 8o. Freiburg i/B. Herder, 1892.
Dit derde deel van Bäumkers voortreffelijk werk heeft lang op zich laten wachten. Doch het is de schuld des schrijvers niet, maar wel die van het publiek, hetwelke in oude zangwijzen en oude liederen geenen smaak genoeg vindt.
Eindelijk gelukte het dan toch, door de ondersteuning der pruisische regeering en veler vrienden, het werk ten einde te brengen, wat nu in drie deftige, groote boekdeelen voor ons ligt.
Natuurlijk biedt dit werk weder voor taal- en zedegeschiedenis, zoowel als voor die der toonkunst, merkwaardige bijzonderheden genoeg.
Wij weten bovendien uit onze eigene letteren, dat de geestelijke teksten en de geestelijke melodieën in den regel de schoonste zijn, en dan wel de oudste volks- en kerkliederen 't allermeest.
| |
| |
't Is daarom eene onvergeeflijke fout, dat de jongste uitgevers van de liederenverzameling, welke J.F. Willems ons heeft achtergelaten, de kerkelijke liederen hebben ter zijde gelegd.
Ongelukkige toestand!.... Doch een speldeken daarbij!
Bäumker heeft het omgekeerde gedaan. Hij noemt zijn werk het Katholieke kerklied, doch dit neemt niet weg dat hij een groot aantal ‘evangelische’ verzamelingen heeft doorgezocht, om daaruit zijne liederen te putten, en ook een groot aantal ‘protestantische Kirchenlieder’ (veelal van katholieken oorsprong), in zijn werk heeft opgenomen (III, 280). Hij voegt aan elk lied den naam des werks waaruit hij heeft geput en de geschiedenis van het lied toe.
Het geheele werk draagt het kenmerk van zorg en nauwkeurigheid. En niet gering was de arbeid, alle de namen der dichters enz. bij een te rapen en in een uitvoerig register te zamen te stellen.
De schrijver geeft, tot inleiding, een overzicht der algemeene ontwikkeling van het kerklied in de 18e eeuw: hij toont hoe langzamerhand de wereldtoon indrong, waarvan wij heden (vooral in romaansche landen) in de kerk nog niet weder losgekomen zijn.
De uitvoerige bibliographie is niet minder opmerkenswaard, wij vinden daarin wezenlijk een goed stuk kerkgeschiedenis.
Het tweede gedeelte des werks bevat 251 liederen, waaronder ook ‘Duitsche missen’ voorkomen. Eenige liederen zijn slechts bewerkingen van oudere melodieën; men bemerkt duidelijk dat zij door het verjongingsbad wereldlijker maar niet inniger zijn geworden, overeenstemmende met het zooeven hier gezegde.
Hoezeer moet ieder zich over zulke speciale werken verheugen! Zij doen de geschiedenis der kunst en der wereld vooruitgaan. Zij eeren de wetenschap; zij stemmen het hart tot dank, tot vreugde, tot moed. Men spiegelt zich in de afdwalingen van anderen, en spiegelt zich zacht. Men voelt dat de 19e eeuw verkwikking op de aarde heeft gebracht. Moge de nieuwe natuurlijkheid en innigheid onzer eeuw zich niet tot gemeenheid en onzedelijkheid in het lied laten verleiden, dan eerst zal een volgende tijd daarop als een eeuw des heils terug zien.
Averbode. Les statues de l'abbaye d'Averbode par Camille Goffaerts, membre de la société d'archéologie de Bruxelles. Bruxelles, Alp. Vromant, 1892. (Extr. des Ann. de la soc. d'arch. de Brux., vol. VI, 1892), met 2 platen.
Deze stallen van de 16e eeuw zijn wezenlijk te weinig bekend; gelijk er in België nog een aantal beeldwerk in de vergetelheid sluimert, waarop de kunstgeschiedenis trotsch mag zijn; niet altoos trotsch, wat de kerkelijke ernst daarvan betreft, maar trotsch, wegens de buitengewone kunstvaardigheid, het geduld, de volharding, de vrijgevigheid der stichters, enz., enz. die daaruit spreken, waarover wij in onzen tijd van kale planken en stutten, genivelleerde plaatsen, rechte straten en huizen (hôtels!) met aangekleefde peper-en zoutvaten, verstomd moeten staan.
| |
| |
Zou de heer Goffaerts de volledige beschrijving der stallen van de hoofdkerk te Aarschot niet voor de Dietsche Warande willen ondernemen?
Conservatorium. Annuaire du conservatoire royal de musique de Bruxelles. 16e année. Bruxelles, Ramlot; Gand, Hoste, 1892.
Behalve de gewone mededeelingen omtrent het personeel van orkest en koor, het reglement, de inrichting van het onderwijs, eene opgave der geschenken aan boekerij en museum gedaan, de programma's der concerten, de namen van alle spelers en zangers, de bijzonderheden der prijsdeeling, met eene redevoering des ministers de Burlet, eene necrologie van den prins de Chimay, met eene toespraak van Ed. Fétis, ondervoorzitter der commissie van toezicht, enz., enz. vinden wij hier een vervolg van den catalogus des muzeums, waarvan vroegere deelen in de Annuaires van 1878, 1879, 1880, 1881, 1886 en 1890 zijn verschenen.
De opgave van alle de speeltuigen die de verzameling bevat, is niet alleen van belang voor den nieuwsgierige welke het conservatorium bezoekt, maar de wijze van beschrijving heeft wezenlijke waarde voor de geschiedenis der toonkunst; want wij leeren daaruit den oorsprong en de geschiedenis van den verschillenden aard instrumenten kennen, en die bij andere vergelijken.
Zij zijn verdeeld in velerlei groepen: A. 1. Speeltuigen die men zelfklinkers zou moeten noemen (autophones) als kastanjetten, distinetten, Chineesche hoeden, Loiki (lepels). 2. Speeltuigen met een bepaalden toon, chylophonen, hout- en stroo-instrumenten, klok-instrumenten, enz. Nu volgt een electrische diapason, bl. 151, vlg. (met afbeelding). B. 1. Tokkel of knijpinstrumenten; 2. speeltuigen met gespannen vel. C. Blaasinstrumenten, oude en nieuwe oboën van velerlei soort, oude fagotten, klarinetten, engelsche hoorns en eindelijk een Racket, Worstof Faustfagot, van de zonderlingste soort (195).
Men ziet uit deze enkele mededeelingen dat de kunstgeschiedenis voordeel kan trekken uit het werk van L. de Cas..., als ik mij niet bedrieg.
Gedichten van Jer. Noterdaeme. Te Brugge, bij Ad. van Mullem, 1892.
Er heerscht iets zeer oprechts in deze gedichten; hierin ligt een karaktertrek die een dichter moet bezitten. Onoprechtheid moet geen kunstbeoefenaar kennen, of hij zal nooit een echte kunstenaar worden. Er stralen ook goede, zonnige beginsels uit deze verzen. Zonder beginsels die aan de eeuwigheid herinneren, vervalt men in ziekelijkheid, ‘triestigheid’. Die valsche stoffe houdt van de hoogste kunst terug. God is de hoogste schoonheid. Gaudete semper is een hemelsch spreekwoord. Menig dichter dwaalt af door valsch gevoel en verbeelding, zoo leerzaam bespot in Don Quichotte. Noterdaeme's keuze van stoffe en gezonden zin zijn twee kenteekenen van den goeden weg dien hij heeft
| |
| |
ingeslagen; hij bezit daarenboven eene warme vaderlandsliefde, een dankbaar hart, en reeds een zekere gemakkelijkheid in den vorm. Zijne taal is meestal zeer zuiver. Zijne dichten bevelen zich hertelijk aan.
Dendermonde. Lofdichtjes op Dendermonde. (Overgedr. uit de Gedenkschriften van den Oudheidskundigen Kring der stad en des voormaligen lands van Dendermonde). Dendermonde, snelpersdruk van De Schepper-Philips, 1892.
Beroemde Dendermondenaars zijn niet gering in getal. Onder de dichters en schilders vindt men er velen. Dendermonde krijgt nu zijnen van Duyse op 't voetstuk, dank aan de vasthoudenheid en de edelmoedigheid van kunst en geschiedenislievende vrienden.
Aan 't hoofd daaivan staat Jan Broeckaert, die al wat Dendermonde's roem verhoogen kan opspoort en boekt, en gevonden heeft dat het oudste lofdicht op Dendermonde dagteekent van 1563.
In die eeuwen zong men veler eer in 't latijn; dat klonk geleerder, deftiger, al verstonden de brave burgers er ook geen woord van; maar Em. Hiel overtrof al die lofdichten in kunstrijkheid, als ware volksvriend, met zijn ‘Symphonisch gedicht, Dendermonde’.
Fransch-Duitsch Woordenboek. Sachs-Villatte, Encyclopädisches Wörterbuch der französischen und deutschen Sprache. Berlin, Langenscheidt. 2 deelen: Fr.-D. en Duitsch-Fr.
Dit woordenboek is bepaald het volkomenste, nuttigste en gemakkelijkste wat er van dien aard bestaat, en ofschoon wij hier slechts van de Hand und Schulausgabe, of zoogenaamde Kleine Ausgabe willen spreken is deze toch nog altoos twee kwarto boekdeelen van 750 en 950 bladzijden, zeer eng, in drie kolommen gedrukt. Het is opgesteld met aanduiding der uitspraak, naar het toonstelsel van den gunstig bekenden taalgeleerde Prof. Dr. G. Langenscheidt.
Het spellingstelsel ingevoerd in 1879-1880 is er in gevolgd, wat aan 't einde des werks in duidelijk overzicht wordt uiteengezet, met eene groote lijst der afwijkingen van den regel.
Het werk is ook nog voorzien van de aanbeveling van 500 mannen van 't vak, waaronder wij niet alleen groote Duitsche, maar ook Fransche geleerden aantreffen. In menig opzicht kan het woordenboek ook als encyclopedie gebezigd worden, zoo talrijk zijn de woorden van historischen, geographischen, natuurkundigen aard.
De uitvoering is daarbij buitengewoon nauwkeurig, de druk klein, doch zeer klaar.
Dat alle basterd-, dialekt- of studentenwoorden zooals rowdy, totalisator, volt, Pollsoor, melismatisch, enz. erin zouden voorkomen, kunnen wij van zulk werk niet eischen.
De prijs (fr. 15) voor de beide deelen is buitengewoon laag; gebonden in eenen geheel linnen band kost het boek twee franken meer.
Het zij bij de toenemende behoefte der kennis van de talen der
| |
| |
naburige landen, allen die lezen kunnen als het beste en goedkoopste werk van dien aard oprecht aanbevolen.
Der kleine Johannes, von Frederik van Eden, Halle a.d. Saale, Otto Hendel, 1892, 50 pf.
De meeste lezers der Warande kennen Dr. van Eeden, een' der opstellers van Den nieuwen Gids, en zijn werk Den Kleinen Johannes.
Anna Fles geeft daarvan eene uitmuntende vertaling in de verzameling: Bibliothek der Gesamtlitteratur, waarin de werken van Schopenhauer en deels die van Luther, maar ook Erckmann-Chatrian, De Maistre, Andersen en Töpffer verschenen.
Van Eeden behoort meer tot Schopenhauer dan tot een' der andere namen. Zijn boeiend boekje bevat de leer dat de insecten eigenlijk verstandiger handelen dan de menschen; dat de menschen daarom met recht door genen worden veracht; dat het leven slechts een schijn is, het gebed tot ‘God’ een aangename droom. Het zonnelicht alleen wordt als waar en edel voorgesteld.
De kleine Johannes wordt spelend door eenen kever in het insecten leven geleid, maar door eenen toovenaar overtuigd, dat alles wat hij zag slechts schijn was; dat ook de wetenschap des geneesheers in niets uitloopt. Hij wordt ten slotte, door eenen beschermenden wonderkever, die hem het eerst in de natuur rondleidde, over de zee, naar de zon, ‘het eeuwige Licht’ gevoerd.
Het Märchen bevat eenige goede lessen tegen den hoogmoed en de ijdelheid van den mensch, in dichterlijke beelden gegeven. Het streeft geenszins naar het vleien der slechte hartstochten.
L'épigraphie latine et les corporations professionnelles de l'empire romain, par J.P. Waltring. Gand, A. Siffer, 1892.
De jonge geleerde, aangesteld ter hoogeschole van Luik, opende zijne lessen in Februari l.l. met bovenvermelde redevoering. Hierin wordt uiteengezet, hoe de inschriftenleer ontstaan, gegroeid en eene ware wetenschap is geworden, vóór 30 jaren nog ongeacht; hoe in België stillekens daaraan werd gewerkt, toen zij zich in Italië en daarna in Duitschland ontwikkelde.
De heer Waltring toont zich hier met een ernstig streven naar grondigheid; wij wenschen hem daarmede geluk en hopen dat de toeleg zijner hoorders aan zijnen ijver moge beantwoorden.
Généalogie de la famille de Beaucourt de Noortvelde. - Artois. - Cambrésis. - Flandre (Westflandre). - Seigneurs de Westbécourt, Frescottes, etc., etc., etc., publiée par De Seyn-Verhougstraete, éditeur, libraire de S.A.M. Mgr le Comte de Flandre, etc.. etc., etc. (Roulers); 32 bladz. in klein 4o.
De schrijver leert ons, dat de genealogie der de B. van N. reeds is uitgegeven door Gailliard, in zijn Bruges et le Franc, en dat hij zelf de afstamming op nieuw heeft opgemaakt, naar onuitgegevene stukken, aan hem medegedeeld door de familie zelve.
| |
| |
Wij hebben het niet noodig gevonden om zijnen arbeid te vergelijken met dien in het aangehaalde werk. Het is niet ons doel, om de geschiedenis der de B. van N. te bestudeeren, maar alleen om de brochure te beoordeelen, waarvan wij den titel hebben uitgeschreven.
‘De geslachtkunde’ - zoo schreven wij nog zeer onlangs - om eene wetenschap te zijn, moet wetenschappelijk behandeld worden: zij moet hare gegevens slechts uit de zuiverste bronnen putten en deze aanwijzen, zoodat ieder, die wil, haar kan raadplegen’.
Het werk, dat wij behandelen, voldoet niet volkomen aan deze voorwaarden; want, zonder inzage te vragen van bijna alle familiepapieren, kan men het niet toetsen, met de door den schrijver als bronnen van zijn werk aangehaalde documenten en boekwerken.
Het zoude niet overbodig geweest zijn, om eenige van de Oorkonden uittegeven, die de afstamming vaststellen in den tijd toen er nog geene kerkregisters bestonden, die, zooals men weet, den burgerlijken stand van de oude staatsinrichting uitmaken.
De familie, zoo lezen wij, bezit eene attestatie van den wapenkoning Faerens. Wij hadden den inhoud van dat stuk wel willen kennen, ten minste de belangrijkste gedeelten, alhoewel, het is bekend, de nieuwe wetenschap volstrekt geen vertrouwen stelt in documenten van die soort... integendeel!
De de B. van N. worden gezegd aftestammen van een stamvader N., levende in de eerste helft van de XVe eeuw, die in bezit van den adel zoude geweest zijn, en bij voortduring den adelijken titel van Jonkheer (écuyer) gevoert te hebben. De lezer van geslachtsregister, wantrouwig van aard, verlangt, dat de schrijver het bewijs aanvoert voor zulke beweringen. Hoe het zij, de thans levende leden der familie zijn niet in den officieël erkenden adel opgenomen.
De heraldieke bijzonderheden, die het werkje geeft, zijn zeer onvolledig. Was er geen middel, om eene reeks zegels uittegeven van eene familie, die een adelijk bestaan heeft van bijna vijf eeuwen?
Men versta ons wel. Wij bedoelen niet de authenticiteit in twijfel te trekken van de afstamming en den ouden adel van de familie de B.v.N. Wij willen alleen de onvoldoendheid doen uitkomen der bewijzen, die in deze opzichten door het boekje worden geleverd.
Brussel.
J.Th. de Raadt.
Legende der zalige Panasia naar Silvio Pellico, door H.J.M. Van den Heuvel, met eene voorrede van J.R. Van der Lans. Nymegen, G.C. Richelle, 1892.
Eene allerliefste gedachte van den dichterlijken vertolker! De heer Van der Lans beveelt het werkje dan ook te recht met warmte aan: ‘Als boekgeschenk, inzonderheid voor meisjes verdient het werkje alle aanbeveling, en ik twijfel niet of de vertolker zal voldoening beleven van zijn arbeid, met zoo liefdevolle zorg verricht.’
Het papier is schoon, met lijsten zijn de bladzijden omgeven, het werkje is gebonden in heel linnen prachtband.
| |
| |
Vierde Gebod. Eer uwen vader en uwe moeder, tweede herziene druk, door H.J. Biegelaar, Venloo, Bontams. 430 blz. 8o.
Dit nuttig werk van eenen priester, oud-almoezenier der pauselijke zoeaven, bevat eene veelzijdige verklaring van het vierde gebod en is een uitmuntend geschenk voor ouders en overheden aan hunne kinderen en onderhoorigen. De eerste druk was spoedig uitverkocht. Hoezeer pleit dit niet voor het nut van den inhoud!
De schrijver behandelt achtereenvolgens: 1. De plichten der kinderen jegens hunne ouders. 2. Dienstboden moeten hunne overheden eeren. 3. Plichten der onderdanen jegens de geestelijke en wereldlijke overheden. Dit alles is geschreven op vriendelijken toon, in klaren stijl, doormengd met vele nuttige verhalen. Het werk is gebonden in heel linnen band.
Men zoekt altoos naar prijsboeken voor bijzondere scholen, en beweert veelal, dat alleen de fransche bruikbaar zijn.
Hier ligt weder een uitmuntend geschenk voor ons. Is de prijs van 3 of 4 franken nog te hoog voor een prijsboek, welnu, men werpe eenige kinderenboekjes zonder waarde op zij, en stelle dit in plaats van drie andere prijzen.
|
|