Dietsche Warande. Nieuwe reeks 2. Jaargang 5
(1892)– [tijdschrift] Dietsche Warande– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 402]
| |
Boekenkennis.Spreuken en sproken, gedichten en gedachten den zangers en kloosterlingen der Oosterlingen afgeluisterd en nagefluisterd door Jan Ferguut. Roeselare, De Seyn-Verhougstrate, 1892. Eene kostbare gave ligt hier voor ons, door Jan Ferguut aan het kunstminnend publiek geschonken. De naam Jan Ferguut is zoo doorzichtig als de diaphane fabel waarvan Boileau spreekt. Wat de dichter Van Droogenbroeck al heeft gewerkt op letterkundig gebied is ons het best bewust geworden door de artikelen van S. Daems, ord. S.N. in de Vlaamsche School geschreven. De nieuwe bundel sluit zich verdienstelijk aan het tot heden geleverde en overtreft in bekoorlijkheid van uitgave in folio, rijk verlicht, al wat de dichter tot heden ten beste gaf. De Spreuken zijn bovendien voorafgegaan van eene edele beeltenis des schrijvers, wier trekken reeds eene wijze spreuk schijnen te uiten, in woorden herhaald op de eerste bladzijde: Uw leven,
dichter, zij als 't blad
waarop ge schrijft;
Het weze rein; want elke klad,
helaas, zij blijft!
Uw streven,
dichter, zij: met hart en geest
naar hooger,
Als rozenolie, die op 't nat
steeds bovendrijft.
Zoo gaat het al voort met wijze, edele lessen. Het vervolg beantwoordt aan dit begin, honderd prachtige bladzijden lang. Een groot voorbeeld! Eene goede daad!
Louis Couperus' Noodlot, Schicksal, in 't hoogduitsch vertaald door Paul Raché. Deutsche Verlagsanstalt, Stuttgart, 1892. De vertaler meent in de voorrede een beeld op te hangen van den achteruitgang der nederlandsche letteren sedert de 17e eeuw, en zeker te | |
[pagina 403]
| |
zijn dat in de laatste helft der negentiende eeuw die letteren, vooral de lyrische dichtkunst weder sterk vooruit zijn gegaan. Het overzicht is nog al redelijk onvolledig en het hier gegeven voorbeeld, om die stelling te bewijzen, vinden wij ongelukkig gekozen. Wij bestrijden aan den heer Couperus geen schrijftalent. Hij gaf meer dan een bewijs daatvan. De Dietsche Warande heeft dat talent door de pen van den heer Demont gehuldigd. De schrijver toont vaak zeer fijne, zielkundige opmerkingsgave. Maar Noodlot aan het Duitsche Rijk te bieden als een der hoofdsterren aan den nederlandschen litterairen hemel, is toch wat vreemd. In 't oorspronkelijke lokt de stijl menigen lezer aan - Fiat! - Ware het hoogduitsch even fraai, men kon ten minste de vertaling dan prijzen. Maar nu het vooral den inhoud is die de Duitschers moeten schatten, wat zullen zij nu van onze jonge, opgaande (!) letteren denken? Schicksal! Een zeer veel en zeer weinig beteekenend woord! Het boek is zeer verspreid; doch onze lezers kennen niet algemeen den inhoud ervan. Een hollandsche jonge man, Bertie, een liederlijke vagabond, die te Londen door eenen vriend in huis genomen een wereldsche fat wordt van de oneerlijkste soort, die in 't geheim alles doet om zijnen vriend (Frank) het leven te bederven, welke bij diens geliefde zijne eerlijkheid en goede trouw met alle intriganten-manieien ondermijnt, hem zijn geld aftrochelt, om hem te verraden, en dan de verantwoordelijkheid voor die daden van zich afschuift, op het Schicksal, op het Fatum, dat is de hoofdpersoon. Daar tegenover staat de vriend Frank, een recht onnoozele bloed, die het hart van een eerlijk meisje wegens zijne eerlijkheid heeft veroverd, doch weldra mistrouwd wordt, ten gevolge der inblazingen van Bertie. Frank leeft jaren lang met Bertie, zonder in 't minst te bemerken dat deze een verrader is. Ofschoon bedaard van karakter, stuift hij op in woede wanneer hij ten langen leste het verraad ontdekt, werpt zijnen vriend op den grond, wurgt hem half bewusteloos.... (de eenige recht mannelijke daad die hij verricht). Die beide jongelingen zijn figuren, die ons persoonlijk slechts weinig medegevoel inboezemen. Groot zijn ook de onwaarschijnlijkheden waarop wij in de onderdeelen stooten. B.v. dat Frank geen middel weet eenen brief te laten bezorgen aan het adres zijner geliefde, of aan haren vader, zonder dat die door den huisknecht wordt onderschept, welke met de afgetrochelde 160 pond sterling door Bertie is omgekocht; dat Frank, lamlendig genoeg, al het geld voorschiet, en nooit vorscht of vraagt waarvoor Bertie dat bezigt!.... Eindelijk, als Frank dan wegens half vrijwilligen moord gevangen geweest is en (met toestemming van den vader der bruid, Eva) in het huwelijk zal treden, laat de schrijver zijnen held (!) liever in diepe | |
[pagina 404]
| |
somberheid verzinken, en eene bijeenkomst houden met Eva, die voor de rechtbank der zedelijkheid slechts half verdedigbaar is. Hij wil vergif nemen in plaats van te trouwen; want, zegt hij, mijn vermoorde vriend spookt mij nog altoos voor den geest. Hij had toch eigenlijk gelijk, en ik niet. Het noodlot leidde hem!!! Wie zulke aaneenschakeling genieten kan heeft eene andere verbeelding dan de onze. Frank heeft een fleschje met vergif in zijn vestzakje verborgen; Eva ontdekt het ongelukkiglijk bij eene omhelzing. Frank liegt haar iets voor, en wil Eva (uit edelmoedigheid dat zij hem trouw is gebleven?) verlaten. Eva werpt het fleschje weg, doch het valt en breekt niet. Noodlot! Schicksal! Nu wil Eva samen drinken! Papa komt juist een oogenblik te laat binnen om dit geval te voorkomen! Noodlot! Wat moet een biedere Shwab wel van onzen nederlandschen geest denken, wanneer hij eenzijdig naar dit bepaald ongezonde voorbeeld oordeelt? Wij herhalen ondertusschen dat eenige tafereeltjes talentvolle bewijzen geven van juisten blik in de psychologie der liefde.
Broere's Dithyrambe op het Allerheiligste, toegelicht door J.C. Alberdingk Thijm, S.J. Amsterdam, C.L. van Langenhuysen; Brugge, Desclée, De Brouwer en Cre, 1892. De Dithyrambe van den beroemden, den geleerden en vromen professor der Seminariën van Hageveld en Warmond († 1860) werd vroeger uitgegeven of toegelicht en bewerkt door P. Fr. H. Dirksen (C.L. van Langenhuysen, 1874), door Dr. Schaepman (in De Wachter), door Prof. van Cooth (in De Katholiek D. 81), Leesberg (in Gedichten van Mgr. Broere) en door J.C. Alberdingk Thijm in de Studiën op godsdienstig, wetenschappelijk en letterkundig gebied. D. 30. Van dit laatste werk vinden wij hier eenen nieuwen afdruk, met enkele verbeteringen. De schrijver heeft zich, evenals vroeger, van alle esthetische waardeering onthouden. De beteekenis van woord en volzin wordt vooral aan de hand der H. Schrift, de Kerkvaders, de Navolging enz. den lezer duidelijk gemaakt, om tot grootere stichting, ter eere Gods te strekken. Wij wenschen het werk in handen van jong en oud! De uitvoering ervan is deftig en fraai.
Leven van den H. Bonifacius, door een R.K. Priester, voorafgegaan van een woord van aanbeveling door J.A. de Rijk, pr. Amsterdam, F.J.H. Bekker 1889. ‘Dit boek is eene bondige, boeiende en stichtende levensbeschrijving voor iedereen, en niet minder eene degelijke, grondige studie, waarvan ook meer ontwikkelde beoefenaars der vaderlandsche kerkhistorie kunnen genieten.’ C.J. Juffermans. De Katholiek, 1891, bl. 135.
Onze beste vrienden, door Is. Teirlinck, met omtrent 100 oorspronkelijke teekeningen, van Jan Heylemans. I en II, 122 en 115 blz. gr. 8e. Gent, Drukk. Vanderpoorten. | |
[pagina 405]
| |
Een allerliefst geschenk voor kniezers, om hen tot lachen te wekken, voor idealisten, om hen tot de werkelijkheid terug te roepen, voor kinderen om zich te vermaken, voor oudere van jaren, om er levenswijsheid uit te leeren! ‘Verkleefdheid en trouw, spierkracht en geest, vleesch en bloed - alles schenken de huisdieren ons mild!’ De groote klavierspeler von Bülow zeide eens tot een' leerling die hem Le Retour uit de sonate op. 81 van Beethoven voorspeelde: ‘Denk u daarbij eenen vriend!.... of, neen, neen,’ hernam hij zich, ‘Wat? Een vriend?... Denk u een huisdier, eenen hond, die u uit vreugde de pooten op de schouders legt...’ Onze beste vrienden is een boek vol goede lessen, met geestige teekeningen, welke alleen hier en daar eenigszins nauwkeuriger hadden kunnen zijn. 't Werk zij iedereen hartelijk aanbevolen.
Dichters verdediging. Shelley's a defence of poetry en Sidney's an apologie for poetry; vertaald door Albert Verwey. Amsterdam, S.L. Van Looy. 1891. Wij kunnen het voor Sidney en Shelley niet onvoorwaardelijk opnemen; maar toch spoort dit boekje gerijpte geesten tot nuttig nadenken. Deze gedachte kunnen wij alleszins beamen: dat de natuur meer poetry bevat dan de gewone mensch gevoelt; maar dat de dichters ‘de woorden zijn, die zij zelven niet begrijpen, de trompetten die den storm blazen en niet voelen wat zij aanjagen,’ enz. in zulke definities, alsmede in de meening dat de engelsche taal de eenige geschikte is voor de ware dichtkunst, dat een zwaard meer goeds sticht dan een naald, enz. enz. daarin kunnen wij de schrijvers niet volgen.
Voor mijn jongens. Analecta. Nederlandsch leesboek voor de laagste klassen van gymnasia, hoogere burgerscholen en normaalscholen, bijeengebracht door Dr. B. leeraar. Utrecht, H. Honig, 1892, fr. 1,60. ‘In dezen bundel is bijeengebracht wat klassen-leerlingen aantrekkelijk vonden.’ ...‘Men late den leerling vooral proza, weinig poezie lezen... geen zoogenoemd boeken-hollandsch.’ Zoo spreekt de schrijver. Onder toezicht van een verstandigen leeraar zal dit boek de gewenschte vrucht kunnen dragen. Ware ik in de plaats des schrijvers geweest, 'k zou enkele oude liederen en spreuken, door nieuwe vervangen hebben, die de ‘laagste klasse’ gemakkelijker kon verstaan.
Verleiders en verleiden, of wetenschap en practijk in volle overeenstemming, door L.S. Adama van Scheltema. Leiden, T.J. Kousbroek; 1891. 10 centen. 300 ex. 6 cts. 't stuk. Zie hier weder een grondig protest tegen het alcoholisme, of liever tegen het misbruik van sterken drank, eindigende met de goede woorden: | |
[pagina 406]
| |
Laat mij 't water, koel en rein,
Laafnis bij mijn dorsten schenken
En aan hooger heilfontein
Altijd dankbaar doen gedenken.
Molle. - Geschiedkundige bijdragen over de voogdij van Molle, met drie platen, door Th. Ign. Welvaarts, prior-archivaris der abdij van Postel-Molle, werkend lid van La société d'archéologie, te Brussel, enz. Turnhout, Joseph Splichal, 1891. In het eerste gedeelte des werks worden de ligging van Molle, de parochiën, kapellen, enz. beschreven; in het tweede gedeelte leeren wij alle andere soort van gestichten, zooals de rederijkkamer, enz. alsmede de voorname inboorlingen kennen. De platen vertoonen ons: de parochiekerk, de abdij van Postel, den beroemden kandelaar van 1160 in het St. Lodewijksgesticht. Den vlijtigen bewerker zij eere en dank!
Tunisiade. - Joh. L. Pyrker's Tunisiade, in 't Nederlandsch vertolkt door J. Brouwers, Z. Eerste en tweede zang. Ieper, Jules Brouwers, 1889 en 1891. Deze vertaling van De Verovering van Tunis door Karel V is letterlijk en in goede taal geschreven. Het beroemde gedicht des aartsbisschops van Erlau (1772-1848) bevat 12 zangen en verdiende wegens de grootschheid van 't onderwerp en de bewerking alleszins eene vertolking. Het werk is van belangrijke historische noten voorzien. Mogen de tien overige zangen weldra volgen.
Maria's Vlaanderen, enz., door P. Fr. Steph. Schoutens, Minderbr. recoll. 2e uitgaaf. Antwerpen, drukkerij Van Os-De Wolf, 1890. 248 blz. gr.-8o. - In der tijd is van alle kanten met lof over dit werk gesproken, en is de inhoud daarvan ontleed. Het zal dus overbodig zijn in eene nieuwe beschouwing ervan te treden. Men ziet aan de tweede uitgaaf dat het beantwoordt aan den wensch van het volk; dat het met een uitmuntend doel gechreven is, dat betwijfelt niemand, die er inzage van heeft genomen. Het is niet alleen een ascetisch werk: menige bijzonderheden doen ons allerlei gewoonten en zeden onzer vaderen kennen. Wij leeren ook daaruit een aantal handelsreizigers kennen, wat voor onze geschiedenis niet zonder gewicht is. Een uitvoerig register ontbreekt. Overigens zij het boek hartelijk aanbevolen.
's Lands Instellingen (Histoire politique nationale). - Edmond Poullet, de welbekende schrijver van de geschiedenis der Blyde Incomste, de uitgever der eerste deelen van de Correspondance de Granvelle (vervolgd door Ch. Piot), heelt de tweede vermeerderde uitgave van zijn werk over Les origines, développements et transformations des institutions dans les Pays-Bas onvoltooid achtergelaten. Het tweede deel was slechts half afgewerkt in 1882 toen de schrijver overleed. | |
[pagina 407]
| |
Onlangs heeft de zoon des diep betreurden geleerde dit deel, door eigen studie tot het einde, naar de papieren zijns vaders, bewerkt, uitgegeven (Leuven, K. Peeters, 1892). Het is een boekdeel van 624 blz. De eigen arbeid van Prosper Poullet begint met La Réaction, in de vijftiende eeuw, op blz. 259 - en verschijnt als een geheel nieuw werk. Over den inhoud en strekking van het werk is bij vroegere gelegenheid reeds uitvoerig bericht gegeven. Wij bepalen ons tot eenige opmerkingen. Merkwaardig is het hoe wij ook nu weder het bewijs vinden, dat in alle eeuwen die aan de negentiende zijn voorafgegaan, door de gezagvoerders de hand is gehouden aan den eerbied voor de Nederlandsche taal in de Nederlandsch sprekende provinciën (bl. 268, 269, 273, enz.), ofschoon van den anderen kant men wel weet hoe het Burgondische tijdvak een bederf was voor de reine taal en hoe onze hertogen hun persoonlijk gezag door de invoering van het Romeinsche recht (1350) zochten te handhaven. De omstandigheden dwongen hen de rechten van het volk tot op zekere hoogte te ontzien, doch daar waar zij oude costumes, die volksvrijheid ademden, konden op eenen kant doen, lieten zij dit niet na. Konden wij dit alleen uit Poullet's boek leeren, het ware reeds veel; doch er zijn nog een groot aantal andere zaken die den lezer de hoogste belangstelling zullen inboezemen.
Glasschildering. - Notice historique sur les peintres-verriers d'Anvers, du XVe au XVIIIe siècle, door C. Van Cauwenberg. Anvers, Kennes, 8o, 75 bl. Fr. 3 - fl. 1,50. In Antwerpen bloeide de glasschildering eerst in de 16e eeuw. Het is evenwel eene gelukkige gedachte de kunstenaars van dat tijdperk aan de vergetelheid te onttrekken, gelijk Jan Schuermoke, Jan Leers, Jacob van Thienen, Dirk Felaert, Jan Hack, Cornelis van Dale, J.-B. van der Veken, enz., al zijn hunne werken ook grootendeels ondergegaan. De heer Van Cauwenberg heeft zich zeer wel van de opgenomen taak gekweten. P.S. De Redactie heeft geen exemplaar van het werk ontvangen.
Kleine Galeriestudiën van Dr. Theodor Frimmel. 1e Deel. Bamberg, C.-C. Buchner, 1892. Aan alle liefhebbers wien het te doen is op gemakkelijke wijze, in vloeienden stijl, eene reeks van nuttige aanduidingen bij het bezoeken van kunstgalerijen te leeren kennen, zij dit werk warm aanbevolen. Het is vriendelijk bij alle wetenschap en laat zich gemakkelijk op reis medenemen. De schrijver heeft honderden werken geraadpleegd, zonder er mede te pronken; hij geeft de uitkomst zijner studiën, en daar waar geene zekerheid te verkrijgen was, doet hij zulks duidelijk kennen. Dit deel bevat: de galerij van den graaf van Schönborn (slot Weissenstein | |
[pagina 408]
| |
bij Pommersfelden), de galerij van Bamberg, die van Wiesbaden, van graaf Nostitz te Praag, die van Pest, enz., enz. Het werk is verlicht met een aantal photographieën naar minder bekende werken van Memlinc, Lucas Cranach, Pseudo-Grünewald, Dirk Hals, Donk, enz. Het is ook voorzien van een aantal gewichtige noten en een uitmuntend register. Het papier is sterk en schoon. Het innaaien laat te wenschen.
Beeldhouwkunst. - Beiträge zur Geschichte der dekorativen Skulptur in den Niederlanden, von Dr. Richard Graul. Leipzig, Seemann, 1889, 55 blz. Ziehier eene kleine, maar voor de Nederlandsche kunstgeschiedenis hoogst gewichtige studie. Zij bevat de geschiedenis der beeldhouwkunst van de eerste helft der zestiende eeuw en maakt deel uit eener volgreeks van dergelijke korte, maar grondige schriften onder den titel van Beiträge zur Kunstgeschichte, waarvan zij no 10 is. De schrijver bewijst tegen Schoy, den invloed der italiaansche renaissance op de Nederlanden, maar tevens met hoeveel taalheid de Nederlanden in het begin der zestiende eeuw in den opbouw van kerken en hallen aan de middeleeuwsche overleveringen vasthielden, zoodat de ontwikkeling der sierende beeldhouwkunst niet altijd met de bouwlijnen hand in hand ging (bl. 18 en 28). Om dit te bewijzen haalt de schrijver een tal van voorbeelden aan uit het werk van Ysendyck, dat van Delsaux, Schayes, enz. In 't geheel is de schrijver in de kennis der Nederlandsche bouwwerken van het begin der zestiende eeuw wel te huis en is zijne vergelijkende beoordeeling van wezenlijke waarde wegens hare juistheid. Zijn werkje is eene zeer gelukkige voorstudie tot de geschiedenis der Renaissance-bouwkunst in de Nederlanden.
Kalenders. - Mittelalterliche Kirchenfeste und Kalendarien in Bayern, von Dr. Anton Lechner, Domkapitular in München. Freiburg im Breisgau, Herder'sche Verlagshandlung, 1891, 288 blz. gr.-8o, M. 6, fr. 7,50. Tegenwoordig begint men met belangstelling naar de oude kalenders te grijpen, om daaruit bijzonderheden voor de beschavingsgeschiedenis, bovenal voor de kennis der tijdrekening, der liturgie, enz. te putten. De Revue de l'art chrétien en andere tijdschriften van dien aard houden zich gaarne met de uitgave van dergelijke handschriften bezig. Onlangs vond de ondergeteekende op de boekerij te Leuven eenen zeer merkwaardigen kalender, die aan de spits staat van een gebedenboek, te Keulen omtrent 1430 geschrevenGa naar voetnoot(1). | |
[pagina 409]
| |
De heer Dr. Karel de Gheldere geeft ons een getijdenboek, met eenen kalender versierd, enz. Het berekenen van den tijd is voorwaar reeds door andere uitgaven sedert lang gedaan en Mabillon's Art de vérifier les dates bekleedt onder de schriften welke zich daarmede bezig houden de allereerste plaats. Toch blijft er voor verschillende bisdommen nog veel onbekends over. Dr. Lechner doet eenen grooten stap om het kalenderwezen van Beieren in 't licht te stellen, waardoor het Calendarium van Weidenbach (Regensburg 1855) met vele bijzonderheden wordt vervolledigd. Lechner bepaalt zich echter bij de bisdommen Salzburg, Freising, Passau en Regensburg, schoon ook kalendariën van andere bisdommen worden te pas gebracht. De oudste kalender die ons hier wordt aangeboden behoort tot het einde der 10e eeuw; daarna springt men van 1000 en 1100 naar het einde der 15e eeuw over. Wel de merkwaardigste kalender is de Regensburger, uit de 12e eeuw, die hier voor de eerste maal in zijn geheel wordt medegedeeld. De gezondheids- en levensregels (bl. 149-151) en andere bijzonderheden welke aan sommige kalendariën zijn toegevoegd, maar vooral de verklaringen en noten van Dr. Lechner zelven, maken het werk tot eene wezenlijk belangrijke bron voor de studie der beschavingsgeschiedenis. Uit België ontmoetten wij Ursmaius (222), Theodardus (223), Gertrudis (11, 40), enz., bijzonder in een kalendarium wat aan Regensburg wordt toegeschreven, doch waarvan het handschrift, volgens de heiligen-namen uit België moet stammenGa naar voetnoot(1). Eigenaardig is de verschuiving van den feestdag der H. Walpurgis, door sommige bisdommen van den eersten Mei naar Februari verplaatst, wegens de herinneringen aan den heidenschen Blocksberg. (Zie daarover: E.L. Rochholz, Walburg, Verena und Gertrud, Leipzig, Fleischer 1870). Alb. Th.
Schumann. - Huis- en levensregels, vrij naar het duitsch door A.H. Amory. 2e vermeerderde druk. Arnhem, Joh. C.M. van Mastrigt. 25 cts. Schumann heeft een aantal wijze spreuken opgeteekend, waarvan hier een uittreksel gegeven wordt, uit het Album für die Jugend. Mochten jonge toonoefenaren die lessen wat meer behartigen, de wereld zou niet zoo vol zijn van jonge menschen die de toonkunst door den modder sleepen. ‘Speel nooit iets waarover gij u inwendig zoudt moeten schamen!’ wordt weinig behartigd. | |
[pagina 410]
| |
In het jaar 2000, door Edm. Bellamy, vertaling van Fr. Van der Goes. Tweede druk. Amsterdam, S.L. van Looy, 1891. Bij menige gelegenheid hebben wij reeds op deze vertaling de aandacht geroepen. Het komt ons voor dat de tweede uitgave eenige verbeteringen had kunnen ondergaan. Wij zullen uit vele stijl-eigenaardigheden heden alleen het overvloedig gebruik van het woordje dat aanhalen, hetwelk bij voorbeeld, op blz. 57 in 22 regels twaalf maal voorkomt.
Braga redivivus. Nieuwe letterkundige mengelingen, uitgegeven door een gezelschap van ongenoemden. Amersfoort, G.H. Priem, 1890. Braga te doen herleven is een uitmuntende gedachte! Met talent bewerkt moet en zal zulk een kritisch tijdschrift slagen. Doch.... wij ontvingen tot heden toe alleen de eerste aflevering.
Saint Boniface de Bruxelles (1181-1260). Etude historique, par J.F. Kieckens, S.J. Directeur de la petite bibliothèque chrétienne. Bruxelles, Société belge de librairie, Oscar Schepens, directeur, 1892. Dit kl. 8o boek van 207 blz. verdient verder gekend te zijn dan alleen in de petite bibliothèque. Ontzachelijk veel groote lezers en lezeressen kunnen er gewichtige lessen uit trekken en aangename verstrooiing in vinden. Daarenboven is het bewerkt naar alle gewichtige bronnen, die opklimmen tot de dertiende eeuw. Het boek overtreft verre al wat er over S. Bonifatius van Brussel is geschreven. De meeste biografen schreven elkander af, op Henriquez na. Alph. Wauters vergemakkelijkte door zijne bekende Tables grootelijks het werk des zoekers. Henne en Wauters leverden alsmede bruikbare stof. Thans bestaat er ook geen twijfel meer dat S. Bonifacius deken van 't kapittel van S. Gudula is geweest. De schrijver ontdekte het bewijzend document van 't jaar 1216. De studie der geschiedenis van Lausanne, waar Bonifacius bisschop was, volmaakt het werk van den even vlijtigen als nauwkeurigen vorscher. Het werk verdient algemeen gekend te zijn. Wij heeten het van harte welkom!
Kerkelijke kunst. Aan 't artikeltje op blz. 309 der derde aflev. 1892 voegen wij (op verzoek) nog de volgende aanmerkingen toe: ‘Prof. Graus heeft vooral in het 5e hoofdst. zijner brochure: Die Kath. Kirche und die Renaissance pogen te bewijzen, dat juist in de Italiaansche renaissance die overlevering het best onderhouden zou zijn. De Eerw. heer Graaf zegt daar tegen vooreerst, dat Jacob met zijne bouwtraditiën bedoeld heeft de levende, voortwerkende en zich voltooiende bouwstijlen der middeleeuwen, en niet, gelijk Prof. G. met zekere handigheid onderschuift, den oud-christelijken kerkbouw. Hij toont alzoo vervolgens aan, dat, al moge er in Italie's | |
[pagina 411]
| |
vooral oudste kerken menige eigenaardigheid behouden gebleven zijn, die uit den oud-christelyken tijd afkomt: daarmede nog niet, gelijk Prof. G. ons wijs zou willen maken, bewezen is, dat de renaissance niet gebroken heeft met die levende, voortwerkende en zich voltooiende traditie der Christelijke middeleeuwen.’
Iconographia Batava. - Proeve van een beredeneerde lijst van geschilderde en gebeeldhouwde portretten van Noord-Nederlanders, in vorige eeuwen, door E.W. Moes, adjunct-archivaris van Rotterdam. Amsterdam, J. Clausen. Wij bevelen bij herhaling deze belangrijke onderneming aan. De heer Moes brengt, door zijne vlijtige nasporingen, kunstwerken aan den dag, welke anders geheel vergeten zouden zijn, in de zalen van sommige privaateigenaars. Gaarne komen wij nogmaals op het werk uitvoerig terug, zoodra eene volgende letter verschenen zal zijn. |
|