Dietsche Warande. Nieuwe reeks 2. Jaargang 5
(1892)– [tijdschrift] Dietsche Warande– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 296]
| |
Schilder-, etskunst, enz.
| |
[pagina 297]
| |
naam wij aan het hoofd van dit opstel hebben geplaatst. Eene kunstwerkplaats (atelier) van schoone verhouding, recht harmonisch verlicht, uitzicht gevende over eene beplante vlakte, waarvan de horizon slechts door eenige omtrekken (silhouetten) der torens van Brussels oude gedenkteekenen wordt afgedeeld; nevens den atelier een huis vol palmen, waarvan de trotsche bladeren het zonlicht afweren, dat in al te gulle stralen op het hoofd der bewoonster mocht nederdalen, wanneer zij daar gezeten, en met verloren blik in de verte starende, zich rekenschap wil geven van de indrukken die zij van de vaderlandsche natuur ontvangt, of van die welke zij uit Zwitserland, uit Engeland, of van elders in zich heeft opgenomen, zonder die nog op het doek te hebben gebracht. Familieportretten en eigen schilderstukken versieren op zinrijke wijze de muren der overige vertrekken, waarin de kunstversiering niet als in een magazijn, museum, genoemd stuk aan stuk langs den muur is opgehangen, maar deel uitmaakt van den bouw der zaal, opdat deze daardoor eenen even gezelligen als zielvollen harmonischen indruk make. Pronkzucht, de vijand van elke wezenlijke kunst is hier uitgesloten, gelijk uit de werken der kunstenaresse zelve. Daar woont Euphrosine Beernaert, afgescheiden van het gewoel der wereld, gelijk in de vroege middeleeuwen haar naamgenoot, de christelijke dochter van Phanutius, die haar als jonkvrouw tot een huwelijk niet kon bewegen, in de eenzaamheid, geheel gewijd aan hare edele kunst.
Mej. Euphrosine Beernaert is geboren te Oostende. Haar vader was ambtenaar der registratie en gehuwd met mw. Royon. | |
[pagina 298]
| |
De vader Beernaert was een der voornaamste leerlingen van Jan-Jozef Jacotot, den beroemden pedagoog (1770-1840), die, gelijk men weet, het stelsel voorstond, dat de jonge lieden (wanneer geene bijzondere omstandigheden dit beletten zouden), tot op eene zekere hoogte in algemeene kundigheden moesten opgevoed worden, om daardoor te beletten dat hun blik bekrompen, hun oordeel eenzijdig wierd. Welnu, de heer Beernaert wilde dat dit stelsel op zijne beide kinderen, Mej. Euphrosine en den tegenwoordigen voorzitter van het ministerieel kabinet, zou toegepast worden, doch hij beleefde slechts gedeeltelijk de vervulling van zijne wenschen. Hij kwam te sterven als hypotheekbewaarder te Brussel, in 't jaar 1862. Mevrouw Beernaert had ondertusschen reeds met alle kracht de wenschen haars edelen gemaals in de hand gewerkt. Bij 't afsterven van haar echtgenoot had zij zijnen uitersten wil in dit opzicht reeds persoonlijk voltrokken en op haar gezin aangewend. Zij had zich namelijk, tijdens de ontwikkeling der familie een getal oudere en nieuwere talen eigen gemaakt, waarin zij hare kinderen persoonlijk onderwees. Wie de eer heeft de familie Beernaert te kennen, ziet heden welke schoone vruchten het stelsel Jacotot gesteund door eene onverzettelijke moederliefde heeft te weeg gebracht. Zoo waren dan weldra na den dood des vaders de kinderen door de schoone opvoeding en veelzijdige kennis in staat naar keus een levensberoep te omhelzen. Zij werden een schitterend voorbeeld van wat eigen kracht en vlijt, bij dichterlijken aanleg, gesteund op godsvrucht vermag te bereiken. Mej. Euphrosine gevoelde zich weldra met ongeloofelijken drang tot de schilderkunst getrokken, en de gevolgen hebben bewezen dat zij die roepstem niet heeft miskend. | |
[pagina 299]
| |
Reeds vóór den dood haars vaders leerde de kunstwereld haar penseel kennen op eene tentoonstelling te Antwerpen, ingericht door de ‘Koninklijke Maatschappij tot aanmo ediging der schoone-kunsten’. Indien wij ons wel herinneren zag men aldaar een Arm van de Dijle voorgesteld, aan welks boorden de familie eenigen tijd woonachtig was; bovendien, vond men er nog een Veld van Everghem, bij Gent. Deze doeken bewezen reeds een juist begrip van de geheimen der natuur, en van den weg, die er moest ingeslagen worden om werken van duurzame waarde te scheppen. Mej. Beernaert is tot heden aan de eens genomen richting getrouw gebleven. Bij haar valt er niet van manier zus, en manier zoo - 1e manier, 2e manier, 3e manier - te spreken, zoo als bij tallooze anderen. 't Is alsof men haar hoort uiten: ‘Dáár ligt de natuur vóór u! Denk, en voel wat zij u zegt! Grijp uw penseel! Tracht weer te geven wat gij gevoelt door de beschouwing. Indien gij niets gevoelt, indien gij alleen kleuren ziet, indien die kleuren met hare lijnen geen anderen zin voor u hebben, niet ànders tot u spreken dan tot den leek in de kunst, zoo kunt gij een bekwame verver, misschien meer nog, een halve virtuoos in de schilderkunst worden, doch nimmer een waar kunstenaar, in den echten, den edelsten zin des woords’... Het gezin woonde toenmaals in de Batterijstraat, die nu zijnen naam heeft moeten opgeven voor eenen veel schooner klinkenden. Nu ging het, onder de leiding van Louis Kuhnen, met rassche schreden voorwaarts op den goeden weg. De omstreken van Antwerpen, de schoonheden van Luxemburg (Vielsalm), de Ardennen, de provincie Luik, met Hoyou en Modave, werden door haar verlicht. | |
[pagina 300]
| |
Er verliepen eenige jaren. De atelier werd overgebracht naar de Molenstraat. Luxemburg bleef de geliefde streek der schilderesse. Doch op de tentoonstelling van Brussel, tien jaren na haar eerste optreden (1872), vond men, zoowel die zuidelijke provincie als de Kempen en Noord-Holland vertegenwoordigd. De duinen van Zandvoort werden meer dan eens door haar geschilderd en gingen in bijzondere schilderijkabinetten over. Wij bereiken daarmede de jaren 1875 en volgende, toen de roem van de kunstenares algemeen werd. De waarheid harer voorstelling, de ongezochte vaardigheid in de schikking, het gemak in de voordracht, van de eene zijde, de dichterlijke tint, de innigheid van den anderen kant, verwierven haar in 1867 reeds te Havre, in 1872 te Lyon, in 1873 te Weenen, in 1875 te Brussel, in 1876 te Philadelphia gouden eermetalen. De aldus vereerde kunstenaresse betrok nu weldra de huizing, welke als stoffelijke kroon voor geest en vlijt ondertusschen in de Braamboschstraat door de familie Beernaert was gebouwd (1878). Nu werd weder de provincie Zeeland door haar geillustreerd. Bosch en waterkant bezielden te Domburg herhaaldelijk haar penseel. Vorstelijke belooningen bleven voor zooveel kunst niet uit. Op de gouden medaljes volgde weldra het ridderordeteeken van Leopold in 1881, op eereteekenen uit Chaumont, Barcelona, Teplitz, Beauvais, Nieuw-Orleans, Melbourne, Sydney, Port Adelaïde, Edimburg, Amiens, enz. volgde de titel van Lid der Antwerpsche Kunstacademie (1885), die van Officier van 't openbaar onderwijs in Frankrijk (1888) en de kroon op dit alles: het officierskruis van de Leopoldsorde (1892) Mej. Euphrosine Beernaert zocht echter hare hoogste voldoening veel dieper dan in deze uiterlijke teekenen. | |
[pagina 301]
| |
Onvermoeid werkte zij sedert het hooger aangegeven tijdperk voort, en de arbeid is ....haar lust en haar leven zou van Beers zeggen. De hoogste troost in oogenblikken van neerslachtigheid, zeide zij, is het werk, het gestadig werk. De kunstvruchten waren hare trouwe vrienden, waarbij geen ander gezelschap, hoe hartelijk ook, kon halen. Daarbij bewees toch de schilderesse hoezeer zij de nationale kunst, boven alle andere wist te stellen. Zij gevoelt dat de kunstenaar het best slaagt, het innigste leven kan uitdrukken, wanneer hij de natuur vertolkt, waarin hij is opgevoed, die hij in al hare onderdeelen van lijnen en kleureffecten kent. Slechts bij groote uitzondering heeft zij als verpoozing, na eene badreis of andere zomertocht, de Zwitsersche natuur afgeschilderd, getuige een tafreel uit het kanton Wallis, te Gent en te Amsterdam (naar ik meen in 1883) ten toon gesteld. Doch zij schitterde vooral met haar tafreelen uit de Kempen; waarna zij zich, naar 't noorden wendende, in de provincie Gilderland (Oosterbeek) beginsterde. Op de tentoonstelling te Antwerpen, in 1885, zagen wij daarvan de liefelijke vruchten. In 1887 en 1888 ontmoetten wij de kunstenaars steeds met nieuwe werken en in 1889 vinden wij eene Schoone Heide van Neerhaven, en een gezicht op de omstreken van Brussel. Doch de Kempen bleven steeds haar lievelingslandschap, waarvan reeds in 1884 te Brussel schitterende proeven werden geleverd., De half-heuvelachtige grond, de hooge niet al te uitgestrekte bosschen, de verre gezichteinders, de vreedzaamheid der bevolking dier streken, dit alles beantwoordde het meest aan hare gewone natuurlijke | |
[pagina 302]
| |
stemming en karakter. Zwaar bewolkte hemelen, donkere bosschen, opgezweepte golven waren haar niet lief; bij den eersten blik op hare werken geworpen treft den toeschouwer het meest hoe de kunstenares de kalmte, de helderheid, als 't ware de tevredenheid der natuur, onder eenen slechts licht bewolkten hemel weet uit te drukken. Vreemde voorstellingen, ander soort van landschap, zooals de Rhône-oever op de tentoonstelling van Munchen, de zeekust van Jersey, op die van Parijs in 1889 en te Brussel in 1890, bleven slechts uitzonderingen. Te Berlijn zagen wij, verleden jaar, te vergeefs om naar voorstellingen uit de Kempen, waarvoor zeker de tentoonstellingbezoekers van de Noord-mark een warm medegevoel zouden hebben getoond. Wij vonden er alleen Jersey terug, alsmede den ingang van het klooster te Schilde. De vriendelijke Boomgaard en de Beek, die wij kort te voren te Antwerpen leerden lief hebben, vonden wij te Berlijn (wellicht uit zeer verstaanbare redenen: ‘Vendus’) niet terug. Gretig grijpen de liefhebbers, wat zeg ik? de bewonderaars der echte kunst naar Mej. Beernaerts werken. De museums van Antwerpen en Brussel bezitten er natuurlijk, Kortrijk en Namen bleven niet achter. De Koning en de Koningin van België stellen hoogen prijs op het bezit van een der doeken van de kunstenares, enz. Want wat Mej. Beernaert nastreeft is niet anders dan het teruggeven van eigen zielsindrukken, door de meest natuurlijke en eenvoudige middelen. Dit is dan ook de eenige weg om voor de toekomst te werken. Zoekt men allereerst het oog des toeschouwers door effectbejag te voldoen, of de natuur af te beelden zonder de innigheid harer sprake te verstaan - men zal wellicht door kunstmiddelen zich vele vrienden, zich koopers kunnen | |
[pagina 303]
| |
verwerven, maar zulk werk zal niet blijven leven tot over 't graf der zoogenaamde bewonderaars; het zal niet het lange leven genieten waartoe alle ware kunstwerken bestemd zijn, want het zal op den duur de ziel niet veredelen en verheffen, wat het doel moet wezen van elk kunstwerk. P. Alberdingk Thijm. |
|