Dietsche Warande. Nieuwe reeks 2. Jaargang 4
(1891)– [tijdschrift] Dietsche Warande– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 524]
| |||||||
Boekenkennis.Divina CommediaGa naar voetnoot(1)
Het goddelijk spel van Dante bevat, in eene taal, die zonder weergade is, en in beelden en gelijkenissen, die nooit zullen verloren gaan, eene leering, zoo groot en zoo verheven, dat de machtigste verstanden er stom bij staan. In dat pracht- en reuzenwerk, vindt men zooveel natuurkunde, geschiedenis, wijsgeleerdheid, godgeleerdheid, dat het gelijk eene verzameling is van al de wetenschappen, die in Dante's tijd geoefend werden. Zij zijn hier al tot eene vaste eenheid gebracht, door het vernuft van een' der begaafdste dichters, die ooit bestaan hebben. In onze eeuw, en in de laatste jaren voornamelijk, heeft men, in alle landen veel geschreven over Dante's meesterstuk. Maar niemand, binnen mijne wete, heeft durven aanvangen wat Pater Berthier ons belooft, en wat hij reeds gedeeltelijk uitgegeven heeft in een Italiaansch tijdschrift (Il Rosario). Hij heeft het hoofdgedacht van Dante gevat, die zegt dat hij eene zedelijke godsgeleerdheid wilde geven. Hij toont o is hoe de dichter zijn gedacht geheel het gedicht door vasthoudt en uitbreidt, hoe hij van 't eerste tot 't laatste vers eenen zelfden weg volgt, altijd even vast in zijnen gang, zoodat zijne gedachten eene volko nene leering bevatten, vast gegrond en machtig aaneen verbonden. De schrijver van den Commentario maakt gebruik van al de middelen die de taalkunde, de geschiedenis, legende en overlevering konden bijbrengen, om het gedacht van Dante Klaar en belangrijk te maken. | |||||||
[pagina 525]
| |||||||
De vijf en twintig eerste zangen van de Hel. die reeds in een tijdschrift verschenen zijn, hebben bij de bevoegdste mannen, den schoonsten lof verdiend. Z.E. Kardinaal Parochi, die algemeen gekend is als een allerbekwaamste man in dat vak, zegde in eene voordracht: dat de verklaring van Pater Berthier, gekomen achter duizend andere werken van dien aard, eene oprechte veropenbaring is, en hij schreef: De Wetenschap der Paters Predikheeren - de Godgeleerdheid - en de uitgebreide kennis der Provençaalsche letterkunde, de nauwkeurigheid onder opzicht van geschiedenis en taalkunde verheffen het werk van den geleerden Pater zoo hoog, dat het van nu reeds de dankbare toejuichingen der Italianen gewonnen heeft. Mgr Trepepi verzekert ons - in den Osservatore Romano, 19 Febr. 1891 - dat die verklaring zoo rijk is en zoo zeker, onder wetenschappelijk, geschiedkundig en taalkundig opzicht dat zij wel de toejuichingen verdient, die de fransche P. Berthier er voor in Italië bekomen heeft. Leeraar P. Dazze schreef van zijnen kant in eenen bijzonderen brief 28 Dec. 1890: ‘Ik sta verwonderd over de uitgestrekte en diepe kennissen van den schrijver dier verklaringen. Kenner en volger van de middeneeuwsche Christene leering der school, en niet min neerstige lezer van Dante, heeft Pater Berthier met zekerheid al het verband en de betrekkingen tusschen Dante en de school nagegaan, en hij geeft een reuzenwerk in 't licht, waarvan het gedacht geheel nieuw is, en dat allernuttigst zal zijn voor de studiën over Dante.’ Het is door die aanmoedigingen en andere nog dat Pater Berthier besloten heeft zijn werk op zijn eigen uit te geven. En 't is niet al. Na de leering uitgelegd te hebben, moest men zooveel het mogelijk was. de gebeurtenissen, de daadzaken, de personen doen kennen, die de dichter in zijn werk doet verschijnen, om zijn gedacht en zijne leering voor te stellen. Daarom zal het werk versierd zijn met oudheidskundige opmerkingen. Die versiering zal geheel rijk zijn en meer dan 2000 punten tellen, beelden van personen, die voor Daute verschijnen op zijne reis in de andere wereld, van oude steden die in zijn werk genoemd worden, van berg-, land- en zeestreken enz. enz. Die versiering is de eenig gepaste: zien wat Dante gezien heeft is de beste middel om de inbeelding van den dichter te volgen in zijn machtig werk. Zoo zal het gedacht van Dante beter gevat worden in zich zelven en in zijne uitdrukking. Het geheel werk, in drij sterke boekdeelen, klein in-folio, op schoon velijnpapier gedrukt, zal te koop gesteld worden in 50 afleveringen, waarvan elke maand eene zal verschijnen. Voor degenen, die inschrijven bij aflevering, zal het werk 125 fr. | |||||||
[pagina 526]
| |||||||
kosten (2,50 fr. per afl.), voor die welke inschrijven bij boekdeel zal het werk 120 fr. kosten (40 fr per boekdeel). Die niet ingeschreven hebben zullen het werk kunnen bekomen aan 150 fr. Men schrijve: Boekhandel der hoogeschoel Freiburg-Zwitserland. P.H.
Gelre, Héraut d'armes de 1334 à 1372. Wapenboeck ou Armorial, contenant les noms et armes des princes Chrétiens ecclésiastiques et séculiers, suivi de leurs feudataires selon la constitution de l'Europe et particulièrement de l'Empire d'Allemagne, conformément à l'Edit de 1356, appelé ‘la Bulle d'or’. Précédé de poésies héraldiques avec traduction du thiois en français, publié pour la première fois par M. Victor Bouton, peintre héraldique et paléographe: Paris, 15, rue de Manbeuge. Onze geleerde vriend de heer Victor Bouton, deelt ons mede dat hij bezig is de laatste hand te zetten aan dit prachtig werk, dat in acht deelen in klein in-folio verschijnt. Het bevat 200 platen, met de hand gekleurd; er zijn slechts zestig exemplaren vervaardigd, waarna de steenen zijn uitgewischt geworden. Op die 200 platen zijn ongeveer 2000 wapens afgebeeld van ridders der XIVe eeuw, uit de verschillende landen van Europa. Het eerste deel bevat: Bericht aangaande den heraut Gelre en heraldische gedichten: De uitdaging tegen Johan III; de slag van Staveren; kleine kroniek van Brabant; kroniek van Holland; twaalf lofdichten: Hendrik van Nueft, Rutger de Raets, Dirk van Elnaer, Daniel van de Merwede, Jan van Spanheim. Willem van Henegouwen, Rodolf van Nidou, Gerard van Holstein, Remaud van Valkenberg, Vernenborch, Adam van Mabbertingen, Willem van Julich; de wapens der heitogen Anton en Jan IV van Brabant; het wapen van den Markgraaf van Ferrare; alles voorzien van historische, heraldische en taalkundige noten. Het supplement op het eerste deel bevat:
Het tweede deel, dat ter perse ligt, zal het keizerrijk bevatten: de Bisschoppen van Mentz, van Keulen, van Trier, de koning van Bohemen, de Palts, Saxen, Brandenburg, Zwaben, Nuremberg, Hildesheim. Het derde deel zal bevatten: Frankrijk, Hongarije, Polen, Denemarken. Het vierde en vijfde deel, dat gereed is, bevat. Engeland, Spanje, Arragon, Schotland, Zweden, de koning van Navarra, de koning van Noorwegen, de koning van Portugal, Sicilië Anjou, | |||||||
[pagina 527]
| |||||||
Arragon, Boheme, de koning van Cyperen, de koning van Armenië, Oostenrijk, Bretanje. Behalve de 29 platen met 264 fraai met de hand gekleurde wapens, bevatten die twee deelen nog 13 platen in heliogravure of photogravure, met afbeeldingen van zegels en tegen-zegels, berustende in de archieven te Parijs, Weenen en Londen; vier photogravuren van miniaturen, getrokken uit het handschrift van Froissarts Kronieken in de Nationale bibliotheek te Parijs; drie photogravuren van de genealogie der koningen van Schotland, getrokken uit de Bibliothèque Mazarine te Parijs, en een honderdtal gravuren in den tekst, voorstellende zegels, munten, medailles, etc. Het zesde deel, zal bevatten: Brabant, Vlaanderen, Holland. Het zevenste deel zal bevatten: Julich, Gelderland, Berg, Kleef, Luik. Het achtste deel zal bevatten: Hessen, Holstein, Nassau, Mecklenburg, de oostersche ridderschap, de bisschop van Utrecht, de Mark, Munster, de Groot-meester van Pruisen. Het zal wel onnoodig zijn hier uitteweiden over het groote belang dat dit voortreffelijk werk voor de geschiedenis, de wapenen de geslachtskunde aanbiedt. Wij wenschen den heer Bouton oprecht geluk met den grootschen arbeid dien hij met zoo veel geleerdheid, vlijt, ijver en liefde heeft tot stand gebracht. M.N.
Dendermondsche drukpers, door Jan Broeckaert, werkend lid der Koninklijke Vlaamsche Academie, griffier der rechtbank van eersten aanleg te Dendermonde. Dendermonde, snelpersdrukkerij van F.-J. Du Caju, vader, 1890. De heer Jan Broeckaert is een ijverige werker. Wij kennen hem reeds sedert vele jaren uit de Geschiedenis der gemeenten van Oost-Vlaanderen, door dezen schrijver, te zamen met Fr. de Potter opgesteld. Broeckaert erkent gaarne dat Aalst, Brugge, Oudenaarde en Gent Dendermonde in de drukkunst voorafgingen. Hij meent dat vóór 1700 in Dendermonde geen woord uit de pers is gekomen. Maar men bedenke dat in Nijvel eerst in 1740, in S. Truiden zelfs eerst in 1789, in Diest omtrent 1790 werd gedrukt. Dit neemt niet weg dat de rij der Dendermondsche drukkers hoogst belangrijk is geworden, en hier eene lijst wordt gegeven van meer dan 200 bladzijden met mieren-vlijt en bijen-nijverheid bijeengebracht. Minstens 900 groote en kleine werken zagen te Dendermonde van 1700 tot 1890 het licht. Wij vinden daaronder (no 126) eene uitgave van ‘Reynaert den Vos’ met gothische letters en houtsneden, gedrukt door Jacob Joost Du Caju, en dergelijke aardige bijzonderheden meer. Van elken drukker wordt de levensgeschiedenis verhaald, zoodat wij geene dorre lijst maar een levendig beeld van de Dendermondsche drukbeweging ontvangen. | |||||||
[pagina 528]
| |||||||
Eene gave uit de hel. Een woord aan het Nederlandsche volk, inzonderheid tot hen die zich Christenen noemen. Leiden, T.J. Kousbroek. 90 centen (de honderd: 75 centen). Een nuttig vlugschrift van 29 bladzijden ter waarschuwing tegen het misbruik van sterken drank. ‘Drink melk!’ roepen tegenwoordig de artsen, en Kneipp: ‘Drink water!’ Zich een ‘Schaepmannetje’ te veroorloven is zelfs al eene gevaarlijke praktijk. Levendig herinnert ons de strijd tegen den sterken drank aan wijlen Dr. J.P. Heye: Jakkes wa' bè je 'en leelijke vent
Ziet 's die wangen,
Hoe dat ze kwabbrig en labberig hangen!
Ziet 's hoe paarsch en hoe groen dat je bent!
De militaire Willemsorde, portretverzameling der gedecoreerden. Edam, J.M. Roldanus, Cz. 1891. Fr. 15. Dit werk zal een album vormen gewijd aan de Nederlandsche helden, welke in de laatste 75 jaren met het ridderkruis voor Moed, Beleid en Trouw zijn versierd. De oproepbrief met eene fraaie proefplaat, 15 portretten voorstellende, samengesteld door P.H.K. Van Schendel is alom verzonden geworden. Ons dunkt dat zulke bescheiden herinnering der verdienste veel gepaster is dan even zooveel standbeelden, waartoe de wereld tegenwoordig algemeen geneigd is Voor eenige dagen las men nog in een wel befaamd tijdschrift: ‘De man (een middelmatige schrijver) is reeds twintig jaren overleden en heeft nog geen standbeeld!’..... Nomina sunt odiosa.
Gedichten in Proza door J.M. Brans. Antwerpen, drukkerij J.E. Buschmann, Rijnpoortvest, 1891. Ik zie werkelijk niet in weswege het schrijven op maat en rijm, of zonder rijm, de eenig veroorloofde vorm zou wezen om dichterlijke gedachten uit te drukken. Bevat de Genesis geenen schat van echte dichterlijkheid? Is de Bijbel niet het verhevenste heldendicht? Zijn de sermoenen van Lacordaire geene poëzie? Schitteren Les moines d'occident niet door dichterlijkheid? Verraadt Les Misérables geenen hoog dichterlijken geest en is Conscience geenen dichter in proza? De dichter Brans verlangt dat de ‘Priesteresse van de kunst’(?) met eene fakkel der bezieling. met haar ‘goddelijk licht’ zijnen geest doorgloeie, om het ‘diepgezonken volk door zijne zangen ten strijde te doen gorden voor het ‘Goede, 't Ware, 't Schoone’. Zulke zaken zijn recht edel gedacht maar wat vaag. Dat Aldegonde (bl. 4.) in het schimmenrijk over de Hollanders jubelt mag wel in twijfel getrokken worden. Indien Marnix nog | |||||||
[pagina 529]
| |||||||
geen ‘Repos ailleurs’ heeft gevonden dan mag het wel zijn omdat in Nederland, reeds in de 16 eeuw. weinige jaren na de stichting der Calvinistische Leidensche hoogeschool, aan Marnix' Calvinisme, (wat toch zijne geheele ziel vervulde, en waarbij alle andere zijner gepeinzen achter stonden) begon gerafeld te worden, tot dat in onzen tijd het Nederlandsche protestantismus met Marnix' hoofdgedachte weinig meer te maken, ja zelfs Aldegonde's staatsbeginselen afgezworen heeft. De heer Brans heeft eenen dichterlijken geest; vele edele gedachten versieren het boekje. Mocht hij nu bij alle dichterlijkheid nog wat nauwkeuriger zijn in de mededeeling, dan kon hij nog eens groote diensten aan de dichtkunst bewijzen.
E. Verwijs. Bloemlezing uit middelnederlandsche Dichters Vierde deel: Woordenlijst, op nieuw bewerkt en belangrijk vermeerderd. door Dr. G. Penon. Zutphen, W.J. Thieme en Cie. 1890. 503 blz. Talrijk zijn zij, die hunne eerste schreden op het gebied onzer middeleeuwsche taal waagden in de bekende bloemlezing van den al te vroeg aan de wetenschap ontrukten Eelco Verwijs. Wij herinneren ons nog allen, hoe wij, na zijn beknopte grammatica te hebben doorgewerkt, de eenige die langen tijd bestond en trots haar onvolledigheid toch goede diensten bewees, moedig de teksten ter hand namen, en aan het ontcijferen vielen. Hier begon de moeilijkheid. De spraakvormen, daarover geraakte men nog heen. Doch de woordenschat! dat ging zoo heel gemakkelijk niet. Sedert de 13e en 14e eeuw heelt onze taal menigvuldige wijzigingen ondergaan, in genoegzame hoeveelheid om haar voor iemand die er geen bijzondere studie aan heeft gewijd, dikwijls duister en soms geheel en al onverstaanbaar te maken. Talrijk zijn de termen die uitstierven, 't zij ze met de zaak verdwenen, of in den ‘strijd om het leven’, die ook op het gebied der taal gevoerd wordt, bezweken. Kemenade, b.v., zoo heette in vroeger eeuwen het woon- en slaapvertrek. Het ontleende zijn naam aan de stookplaats (cheminée), in dat vertrek, bij uitzondering, aanwezig. Toen mettertijd de inrichting der woning veibeterde, en de verwarming der vertrekken in dien vooruitgang deelde, toen dus de kemenade ophield te bestaan, geraakte ook het woord in onbruik. - Zoo had de Germaansche taalschat drie termen voor man; en wel ouder hun Gothische vormen: manna, guma en wair. Uit den strijd tusschen deze drie woorden, is het eerste als overwinnar getreden. Man bleef in leven tot algemeen gebruik; het tweede werd slechts bewaard in bruidegom; het derde in weerwolf. Van het oogenblik dat een term begint af te slijten (want ook de woorden ondergaan zulken invloed), begint reeds het tijdperk van verval. Vele middelnederlandsche termen verdwenen | |||||||
[pagina 530]
| |||||||
gedeeltelijk uit den algemeenen woordenschat; beter, uit onze hedendaagsche schrijftaal. Het behoeft geen uitvoerige verklaring, waarom het getal zulker woorden zeer aanzienlijk zijn moest: immers, het middelnederlandsch is een Vlaamsch, het nieuwnederlandsch een Hollandsch dialekt. Vele oude termen hebben derhalve voor de Vlamingen geen toelichting noodig, althans voor zooveel de beteekenis betreft; enkel dient niet uit het oog verloren te worden, dat zij slechts nog als gewestelijke taal voortleven. Zoozaan, zegt men nog heden in Vlaanderen voor: zoodra; het middelnederlandsch gebruikte het woord eveneens. Zich onderwinden, beteekent bij onze middelnederlandsche schrijvers zich bemoeien; nog zoo in het tegenwoordige dialekt der provincie Limbuig. Uit al die wijzigingen spruiten de grootste bezwaren welke de middelnederlandsche teksten den hedendaagschen lezer aanbieden. Wie het op dit gebied tot een zekere kennis wilde brengen had slechts te zijner beschikking de glossaria die achter sommige schrijvers gevoegd zijn, als achter den Reinaert door Jonckbloet, en den Lekespieghel door De Vries, om slechts twee van de voornaamste te noemen. Hoe vaak was men daarbij niet gedwongen zich tijdroovende opzoekingen te getroosten, in tal van schrijvers, om de juiste beteekenis van een woord vast te stellen, dikwijls door vergelijking, of soms een bewijsplaats op te sporen Wel had Verwijs aan zijn Bloemlezing eene woordenlijst toegevoegd, doch deze was zeer beknopt, en bevatte alleen de noodzakelijkste woorden Van het door De Vries ontworpen middelnederlandsch woordenboek waren slechts twee afleveringen verschenen: thans heeft gelukkig Verdam dezen arbeid moedig hervat en voortgezet. Genoeg, algemeen werd de behoefte gevoeld aan eenig middelnederlandsch woordenboek, klein of groot, mits het meer bevredigde dan de bijzonderlijke woordenlijsten. Zoo ook oordeelde Dr. Penon, de gunstig bekende taalkundige, mede al zoo vroeg aan de wetenschap onzer letteren ontvallen, toen hij besloot de Woordenlijst van Verwijs om en bij te werken. De nieuwe uitgaaf bevat thans al de woorden die in de Bloemlezing voorkomen. Op die wijze dijde zij uit van 159 tot 503 bladzijden. Zooals zij is, kan zij reeds eenigszins dienst doen als beknopt woordenboek onzer middeleeuwsche taal; de bewerker voegde er talrijke bewijsplaatsen uit andere schrijvers bij, en verwees dikwijls naar philologische en andere opstellen in vaktijdschriften, die bij het lezen van middelnederlandsche teksten kunnen interesseeren of tot hun goed verstand bijdragen Men veroorlove ons ten slotte een paar opmerkingen. Wij erkennen al net goede door Dr. Penon verricht. Het boek zal gewis door velen op prijs gesteld worden. Wat belette evenwel, nu de bewerking zooveel omvang nam, een werk te leveren als | |||||||
[pagina 531]
| |||||||
de kleine Lexer voor het middelhoogduitsch? Vreesde men een double emploi met Verdam's reuzenarbeid? Die gedachte kon wel bij niemand opkomen. Dit laatste werk is verreweg nog niet voltooid en zal slechts een zeer beperkt publiek in handen komen. Minder speciale lezers zullen een lexicon verkiezen dat onder een beknopten vorm een tamelijk volledig denkbeeld geeft van den ouden woordenschat. Hierbij moest noodzakelijk in de bewijsplaatsen ruimte bespaard worden, doch een werk als datgene welk wij wenschten te bezitten, moest bevatten nagenoeg al de verdwenen en verouderde termen der middeleeuwsche taal. Thans licht Dr. Penon's werk slechts over de woorden der Bloemlezing in; met weinig arbeid had hij ook de overige kunnen inlasschen, zonder den omvang van zijn boek aanmerkelijk te vergrooten. Want, en dit is de tweede opmerking welke ik wilde uitspreken, hij heeft zijn plan, om alle de woorden der Bloemlezing aan te teekenen, met al te groote nauwgezetheid uitgevoerd. Hij geeft vele woorden wier heteekenis tot heden geen wijziging heeft ondergaan. Dikwijls is de afstand niet grooter dan een verschil in de schrijfwijze; sc voor sch; oe voor oo; een uitgang e, daar waar de hedendaagsche taal hem afgeworpen heeft. Niemand zal zoeken naar de beteekenis van woorden als grijsaert, gripen, gravinne, kelder, keiserinne, enz., tenzij hij niets kent van de middelnederlandsche grammatica, wat ondenkbaar is. Juist omdat Dr. Penon de noodzakelijkheid inzag deze eerst in te studeeren, scheidde hij de woordenlijst van de spraakleer. Naar ons bescheiden oordeel dienden alleen zulke woorden opgenomen, die den lezer in verlegenheid konden brengen. Andere dan zulke zal toch niemand in 't glossarium opzoeken, en derhalve is hun opnemen op voorhand nutteloos. Hoewel nu de Woordenlijst van Verwijs, onder haar nieuwen vorm. voor de studie onzer oude taal zooveel niet levert als wij zouden wenschen, toch is het een boek dat bijval zal vinden, en dat zulks ook verdient, wegens de vlijt waarmede Dr. Penon het op de hoogte der hedendaagsche taalwetenschap gebracht heeft Onder de hulpmiddelen voor de niet-specialisten bestemd, is deze woordenlijst wel het werk. dat het meest zal bijdragen, om op prak tischen weg, de studie van het middelnederlandsch te bevorderen. Aug. Gittée.
Uit mijn Lente. Gedichten van W. De Veer S J. Vucht, Bogaerts, 1891.
Pas toujours perdrix! zullen wij aan jongen dichters toeroepen, die zich misschien beklagen dat in deze gedichten ‘niets van liefde’ voorkomt; als zij ten minste hunne ‘Lietde’ voor patrijzen op den dichterdisch houden. ‘Liefde’, God betere 't! een veel misbruikt woord! De sentimenteele, jonge knapen meenen dat de hoogste | |||||||
[pagina 532]
| |||||||
dichterlijkheid bestaat in het wegmoffelen van het woord ‘Ne moechaberis’; zij meenen: wat Onze Lieve Heer, of wat de kerksgezinden voor liefde uitgeven is slechts pruikerij, is de achting van echtelingen die hunne gouden, wat zeg ik? hunne diamanten bruiloft vieren. Niet zoo de heer De Veer... Hij houdt de paarzucht niet voor de hoofdbron der dichterlijke schoonheid. Een andere geest stroomt door zijne verzen, die wij toch niet minder den ‘Geest der Liefde’ kunnen noemen.... ‘Die Sterne man begehrt sie nicht,
Man freut sich ihrer Pracht’....
Met de lente verheft de dichter ons hart. In den herfst troost hij ons met het uitzicht op de wisseling der seizoenen. In den winter spiegelt hij ons de huiselijkheid en herinnert aan de armen: alles op eenen liefelijken toon: ‘Niet klagen, neen, niet zuchtend leven!
Wen blijde, nu de dag nog lacht;
Het Heden werd van God gegeven,
Het Morgen is in zijne macht.’
Stanley. In Afrika's donkere wildernissen. Rijk geillustreerd. Arnhem-Nijmegen. Gebr. E. en M. Cohen. In fo. Bij het sluiten dezer aflevering onzer Dietsche Warande zijn wij reeds aan de 45e aflevering en aan blz. 432 van het tweede deel van bovengenoemd werk genaderd. Het vormt een zeer schoon sieraad der boekerij, gelijk wij reeds herhaald in de Dietsche Warande hebben gezegd. Het zal met de 50e aflevering volledig zijn.
Vlaamsche conferentie der balie van Gent. Verslag over 1889-90, door Camiel Siffer, Gent, Dullé-Plus, 1891. Eere wie eere toekomt! De rechtsgeleerden van Gent waren de eersten die de goede gedachten hebben gehad, te zamen te treden voor de belangen der nederlandsche tale op rechtsgebied Het voor ons liggend verslag bewijst den goeden voortgang van dat pogen en het opstreven van het gezelschap. Het nam 14 nieuwe leden aan; de bespreking van rechtsvragen werd steeds grondiger; men werkte voor de vestiging van vlaamsche leergangen van recht aan de hoogescholen en behandelde andere dergelijke practische vragen. Het veislag geeft een overzicht van de vragen welke omtrent het gebruik der vlaamsche talen bij verschillige rechtbanken zijn voorgekomen, enz. Eindelijk volgt eene lijst der bepleite stellingen, 24 in getal.
Histoire du diocèse et de la principauté de Liége, depuis | |||||||
[pagina 533]
| |||||||
leur origine jusqu'au XIIIe siècle, par Joseph Daris, prof. de droit et d'histoire ecclésiastique au séminaire de Liége. Liége, Louis Demarteau, 1890, 160 blz. 8o 5 fr. (fl. 2 ½). Dit werk maakt, gelijk de geleerde wereld wel weet, deel uit van eene reeks studiėn over de geschiedenis des bisdoms van Luik, welke sedert het jaar 1852 door den geėerden schrijver onvermoeid is voortgezet. Toenmaals verscheen de geschiedenis der 18e en 19e eeuw (1724-1852), in vier boekdeelen, die zulken opgang maakten, dat zij sedert zijn uitverkocht. Waarschijnlijk had de schrijver toenmaals het voornemen niet de geheele geschiedenis van het bisdom, van zijn ontstaan at tot heden, in het licht te geven, anders zou hij niet met de nieuwste geschiedenis zijn begonnen, om in 1890 op te klimmen tot de allereerste tijden. Genoeg. Na den bijval waarmede het eerste gedeelte was begroet, schreef de heer Daris, in twee deelen, de geschiedenis der 17e, vervolgens die der 16e eeuw, gaf verleden jaar bovengenoemd boekdeel uit, en Kondigt heden de geschiedenis der 13e en 14e eeuw aan, als in druk. Uit dat alles spreekt eene buitengewone vlijt en edele zin, wanneer men weet met hoevele offers dergelijke werken moeten geboren worden. Verder willen wij er niet eens van spreken hoe de heer Daris, behalve deze historiestudiën nog kleinere Notices over de kerken van Luik uitgaf en een aantal boekdeelen over kerkelijk recht schreef. Uit het groot aantal bijzonderheden door den schrijver, zoowel in bovengenoemd werk als in de andere deelen zijner Historie bijeengebracht, blijkt al verder de buitengewone zorg die de schrijver zich heeft getroost, zoodat zijn werk geheel onmisbaar is geworden voor hen welke voor de geschiedenis van het Luiksche bisdom de pen zullen opvatten. Betrekkelijk den oorsprong van het bisdom moet dankbaar erkend worden, dat de schrijver geenerlei onzekere of half-historische aanteekeningen mededeelt, om aan zijne geschiedenis meer gewicht te verleenen. Bij voorbeeld: hij vermeldt de verschillende meeningen die over het ontstaan van het bisdom geuit zijn, maar eindigt met zich te houden aan de historische zekerheid: ‘Servatius was de eerste bisschop van Tongeren’. Het is toch eene onomstootelijke waarheid, dat de eerste predikers van het Christendom niet over eene afgebakende landstreek, over eenen pagus of meerdere bepaalde pagi, als bisschop werden aangesteld, maar wel over volken; niet over Tongeren, maar over ‘de Tongeren’, het volk dat zich ‘Tongeren’ noemde; Willibrord werd eerst bisschop van Utrecht, nadat hij meerdere jaren bisschop of zendeling ‘der Friezen’ was geweest, Dit belet echter niet dat bij het bepalen der grenzen van de bisdommen, meestal de politische | |||||||
[pagina 534]
| |||||||
indeeling des lands werd gevolgd. Doch men kan van S. Servatius ter nauwernood zeggen dat hij zijnen zetel te Tongeren had; men zou moeten zeggen: ‘Bisschop der Tongeren, met den zetel te Maastricht’. Bovendien was Servatius toch reeds een groot deel zijns levens van Tongeren afwezig Hij woonde immers de Synoden van Sardica in 343, die van Rimini, enz. bij. En toen de vijanden (noem ze ‘Hunnen’ of geef hun eenen anderen naam) de christene Tongeren bedreigden, begaf Servatius zich naar Rome, en kort daarna naar Maastricht, waar hij verbleef tot aan het einde zijns levens. De dagteekening hiervan is niet geheel zeker. Het bisdom bleef de naam van Ecclesia Tungrensis behouden. De schrijver knoopt aan het verhaal der gebeurtenissen van dien tijd een overzicht der algemeene landgeschiedenis, waardoor de levensberichten der bisschoppen niet weinig opgehelderd worden. Maar toch hadden wij in dit opzicht nog wat meer gewenscht; vooral in de verwikkelde geschiedenis der bisschoppen van de elfde eeuw, toen de ontzettende botsingen tusschen het geestelijk en het wereldlijk gezag, dat is de strijd tusschen de ‘Gregorianen’ en ‘Herodianen’, ten tijde van Gregorius VII, op het hoogst was gestegen. Menig punt uit de geschiedenis van den grooten, voortreffelijken kerkvorst Wazo, van Theoduin en anderen laten zich door de beschouwing der politieke omstandigheden verklaren; zooals schrijver dezes daarvan in zijne kleine studie Vazon et son temps een voorbeeld heeft trachten te geven. Vervolgens kan het niet ontkend worden, dat de geėerde schrijver, waar hij te kiezen had tusschen eene meer optimistische of pessimistische uitlegging der feiten, hij steeds de eerste verkoos, niet altoos in overeenstemming met de menschelijke bedorven natuur. De schrijver meent bij voorbeeld dat door het verdrag van Verdun de oorlog tusschen de zonen van Lo ewijk den Vromen afgesneden was.. De geschiedenis der Noormannen, die de broeders in elkanders land lokten, zou het ons anders kunnen leeren. De geeerde schrijver meent dat de eeredienst aan Karel den Grooten gewijd reeds vóór de 10e eeuw bestond. Doch het is zonder twijfel de verheffing der overblijfselen door Frederik Barbarossa en den tegenpaus, in de 12e eeuw, welke vooral daartoe aanleiding gaf, terwijl de H. Stoel later verklaarde men mocht Karel d. Gr. niet ‘heiliger maken dan hij was’. (Men zie daarover P. Alb. Th. Karel de Groote, of in 't hgdtsch Karl der Grosze in de Bijlagen.) Eindelijk dagteekent de schrijver het ‘vorstendom Luik’ te beginnen met den voortreffelijken Franco (855-903). De keus des bisschops is niet slecht. Edoch Poullet en anderen hebben aangewezen, dat de titel van ‘vorst’ eerst twee of drie honderd aren later aan den bisschop van Luik kan gegeven worden | |||||||
[pagina 535]
| |||||||
De vorm waarin de schrijver zijn geschiedenis heeft gegoten door die in twee te splijten: De bisschoppen als wereldlijke vorsten en de bisschoppen als kerkvorsten, heeft zijne haken, waarop wij, na hetgeen door anderen is gezegd niet terug komen. Wij herhalen liever nog eens, summa summarum: de heer Daris heeft, wat de volledigheid en den rijkdom van den inhoud betreft, een uitmuntend werk geleverd, dat nergens gemist kan worden (zoowel in 't buitenland als in Belgie zelf), waar men eenig belang stelt in de groote gebeurtenissen der geschiedenis, de ontwikkeling der kerkelijke en wereldlijke rechten, de zedegeschiedenis, enz. enz., van een der allermerkwaardigste vorstendommen der tijden die wij gewoon zijn ‘middeleeuwen’ te noemen, zoowel als van die der eeuwen van omwenteling, van Renaissance, van humanisme, tot aan onzen tijd toe. Met groot en oprecht verlangen zien wij het laatste deel, De geschiedenis der 13e en 14e eeuw, te gemoet. Alb. Th.
Edgar Baes. - Voor het buitenland met minder dan voor België zelf, is het belangrijk de kracht der jonge schrijvers te kennen, welke sedert eenige jaren uit den schoot der beoefenaren van plastische kunst aan 't licht komen ˙ jonge schrijvers, welke met liefde en studie gewapend, de ouden in hunne pogingen ondersteunen en hun misschien eenmaal over het hoofd zullen wassen. Zulke jonge krachten sluimeren in de Société d'archcologie en de bovengenoemde schilder behoort tot dit getal. Hij heeft reeds, door een aantal korte, maar niet minder ernstige studien getoond, dat hij opmerkings- en vindingsgave bezit. De Jaarboeken van genoemd gezelschap nebben velschillende zijner schriften uitgegeven, waarvan wij hier alleen: De la valeur archéologique des similitudes de forme et de couleur (1891), Le caractère distinctif des productions de la peinture ancienne dans les Pays-Bas (1891) noemen. In beide schriftjes wordt op een aantal hss. opmerkzaam gemaakt, die licht de aandacht der mannen van 't vak zouden ontgaan zijn. Wij nemen deze gelegenheid te baat eiaan te herinneren wat door J.J. Kieckens, S.J. over aloude verfbereiding in de Dietsche Warande 1890, bl. 143, vlgg. 253, vlgg. naar hss. is medegedeeld.
Guillaume le Taciturne, pr. d'or. et la rév. des Pays-Bas, au XVIe siècle, d'après le cours d'histoire nationale de Mgr. A.J. Namèche, recteur ém. de l'un. cath. de Louvain. Louvain, Ch. Fonteyn 1890, 2 deelen, 500 blz. De belangrijke deelen van Mgr. Namèche's Cours over Willem van Oranje, zijn hier in een salonkleed gestoken, de gedrongen letter is door eene gespatieerde vervangen, het dunne papier is zwaar en glad geworden, het heeft eene schoone lijst en versierd | |||||||
[pagina 536]
| |||||||
omslag, kortom een geheel zwierig uiterlijk gekregen. De schoonheden van het werk zijn algemeen gekend, de stijl is beroemd, wij hebben alleen op den vorm te wijzen en bevelen het werk allen familiën hertelijk aan. De XXIV deelen Cours d'histoire wachten nog altoos op eene uitgebreide, stelselmatige inhoudstafel, zonder deze verliest het boek zijne waarde voor het gebruik. De uitgever heeft eene algemeene tafel toegezegd, doch ondertusschen geene aanleiding gevonden om voor de hier genoemde twee deelen er eene te schrijven. |
|