Dietsche Warande. Nieuwe reeks 2. Jaargang 4
(1891)– [tijdschrift] Dietsche Warande– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 403]
| |
Nederlandsche en andere oudheden.
| |
[pagina 404]
| |
is met singende Misse, sermoen ende processie solemniter. Item feria 4a post Pent. canitur sacrum et reportatur imago D Virginis in Haendel processionaliter usque ad pontem lapideum Item ter. 2a post Pascha canitur.’ De Zaterdag, een Maria-dag, was de Zondag van Handel en in een brief van 1709 lezen wij, dat op alle Zaterdagen door het jaar en op bijna alle heiligdagen in den zomer vier of vijf priesters te Handel assisteerden. De tweede Pinksterdag, echter was de grootste feestdag, de gedachtenis van de kapelwijding, de kermis van Handel. Dan werd reeds onder Strybos, op het einde der 16e eeuw, eene Mis gezongen, sermoen en processie gehouden. Het beeldje werd in plechtigen optocht naar Gemert gedragen en twee dagen later even feestelijk teruggebracht. Deze plechtigheid werd onderhouden tot de fransche revolutie. Ook op den tweeden Paaschdag werd eene Mis gezongen, ten tijde van Wichmans ook processie gehouden. Was dit een festum dedicationis secundarium? Of hebben de Duitsche Heeren, wier hoofdzetel zich te Maastricht bevond, dit gebruik uit die stad overgebracht? Daar toch nam de plechtige openbare vereering van O.L.V. op Paaschdag een aanvangGa naar voetnoot(1) Op welke wijze nu te Handel jaarlijks eens processie gehouden werd, leert ons Strybos; en dat haar luister later veel toenam verhalen Wichmans, VerbeekGa naar voetnoot(2) en andere schrijvers. Strybos gewaagt reeds van een verhemelte, dat waarschijnlijk door de scepenen van Gemert gedragen werdGa naar voetnoot(3), van zangers, bruidjes, vanen, toortsen enz. Zij, die bij de processie behulpzaam waren, werden betaald uit de offergiften, ontvingen wat bier, brood en vleesch uit de keuken van het kasteel te Gemert. Dit werd eertijds te Handel zelf verorberd, maar die oude gewoonte was tot een misbruik overgegaan. De processiedag was haast een kermisdag geworden. Bovendien behoorde men zonder eten of drinken ter bedevaart te gaan. Zoo althans geschiedde op andere plaatsen, waarom Strybos dat eten en drinken heeft afgeschaft: ‘Illis, qui juvant in sacro et processione, datur ex oblationibus aliquid pro libitu (d.i. volgens het goeddunken van den Rector of van den Kommandeur). Solebant habere cerevisiam aliqualem cum pane et carnibus ex coquina D. Commendatoris, sed quia inconveniens erat coram V. Sacramento (dus werd ook het Allerheiligste uitgesteld en in processie rondgedragen) tumultuose comedere et bibere, ego ex oblationibus dedi hujus loco: | |
[pagina 405]
| |
Naar gewoonteGa naar voetnoot(1) werd de stoet die de processie vormde opgeluisterd door de geharnaste schutters of rijk versierde gilden. In het oude charter van de S. Antonius en Sebastianus gilde van Gemert wordt door artikel 20 bepaald, dat ‘al wie zich bij het optrekken naar den vogel of in de processie niet goed gedraagt, door de dekens zal afgeslagen worden’. En in dat van O.L.V. broederschap: ‘De broeders zullen op Handelsch capelwijdinge dag den tweeden dag van Pinksteren, en op Sacramentsdag de processie helpen houden op pene van een halve reaal.’ Hoezeer dit genootschap O.L.V. van Handel vereerde, leert ons wederom het register van Strybos, want daar lezen wij dat door hetzelve ten jare 1590 een geschilderd glasraam geschonken is: ‘Onser liever vrouwen broderscap van Gemert een glas van 3 gulden.’ Nog heden zijn de leden van deze broederschap de voornaamste leiders der Gemeitsche processie naar Handel. De groote drukte op den tweeden Pinksterdag maakte een groot aantal biechtvaders noodzakelijk; Paters werden van heinde en verre ontboden. Een pater Minderbroeder had er op dien dag altijd een vaste standplaats. Wij vernemen dit uit eene aanteekening van Strybos, door Gautius overgeschreven: Dit syn die statien van de 4 biddende Ordens te Gemert, | |
[pagina 406]
| |
Eene statie bestond hierin, dat de Paters der bedelorden op een bepaalden dag predikten en biecht hoorden en vervolgens hun termijn hielden in het dorp. Men had ze in elke parochie, en dewijl dienaangaande nog weinig geschreven is, wil ik de zaak duidelijk maken met de archieven van Aarle-Rixtel. Men leest daar op de eerste bladzijde van een doopregister: ‘Hier volgen de dinsten ende termynen die de paters mendicanten in de parochie van Aerle moeten doen volgens accordt bij paters, scepenen ende kerkmeesters gemaeckt. Zoo schreef de Pastoor van Aarle J.N. Verbeeck, zoo leert hij ons, wat wij verstaan moeten door de statie welke de Paters Minderbroeders op den tweeden Pinksterdag te Handel hielden. Ten bewijze van den bloei der bedevaart in de 16e eeuw dienen nog de kostbare meubelen en sieraden, welke de kapel bezat en die eveneens in het register van Strybos staan opgeteekend. Zij zijn zoovele getuigen van de groote gunsten, welke de ijverige geloovigen door tusschenkomst van de H. Maagd hier verkregen hebben. | |
[pagina 407]
| |
Vooraleer wij echter eenige kostbare geschenken opnoemen, moeten wij doen opmerken, dat de inventaris geschreven is in een tijd van groote armoede en ellende, van plunderingen en krijgsbedrijven. Veel was gestolen of vernietigd of uit armoede verkocht, want de jaren waren zoo slecht, de belastingen en oorlogschattingen zoo verschrikkelijk, dat velen van gebrek omkwamen, en dat geheele dorpen uitstierven of ledig liepen. Gemert en zijn heiligdom Handel bleven niet gespaardGa naar voetnoot(1). Elders verhaalt Strybos zelf, dat Maarten Schenck in 1588 de kerk van Gemert uitplunderde.Ga naar voetnoot(2) Ook in dezen inventaris teekent hij aan wat Schenck heeft gestolen; en zijn opvolger in het rectoraat heeft er op den rand bijgevoegd wat ten jare 1602 te Handel geroofd is. Op dien inventaris dan vinden wij onder andere kerkmeubelen en huisraad: ‘Eenen royen damasten rock met tryp gebort, die Heer Lybrecht duytsheer gegeven had, een clein swart flawelen mentelken met wit romenisch gebort, drie lang loverdoeken (doeken voor het Lof?), twe slechte (eenvoudige) hullekens, twe cleen kandelers van metael, eenen swarte lap met allerley gelt ende clynodien behangen.’ Vooral werden aan O.L.V. vele paternosters of rozenkransen ten geschenke aangeboden, want Strybos vervolgt: Noch eenen halsband vergult, een gulden rien, XI roy coralle pater noster clein ende grot met appendices [een is genomen van Scencken]Ga naar voetnoot(3) XI swarte gette pater noster clein ende grot. XVIII andere pater noster giot ende clein, twe bene pater noster, een roet lintgen met roy dopkens, een wit lint dar men dat beelt met bind op die baer, een corporael doec, een alde witte caste met alba ende stola mer dese is genomen van den staten Scenckenrot, vier slechte dwalen, seven pelle lakens, twe syn genomen van Scenck ende een van den leger van die Graef, een alba sonder humerael met swarte lappen, een alde alba sonder lappen is genomen van Scencken, acht gebeelde dwelen, etliche quaede [syn genomen van Scencken] enz. enz. Op een anderen inventaris in hetzelfde boekje lezen wij: ‘Noch ick in der capelle funden een cloc sonder seel (touw), een scelle sonder cord [5 sell genomen anno 1602] een ysern luchter met veel pypen op den altar, den altar seer gebroken sonder vuerhang, die glasen altemael gebroken ende vuytgeslagen ende vaneen getreden om t loots wil van den sotelers uut die | |
[pagina 408]
| |
stat Graef (om den wille van het lood door de soldeniers uit de stad Grave), geen gordijnen, heel dat doec ontstelt, geen duerschloet (deurslot). Is deze inventaris, gelijk hij daar beschreven staat, in 1585 opgemaakt, dan volgt er uit dat Maarten Schenk ook vóór dien tijd te Gemert geweest is. Het is echter mogelijk dat Strybos, toen hij deze copie schreef, inlaschte, wat door Schenck was weggenomen, dat dus in den oorspronkelijken inventaris van dien roover nog geen spraak was. Niet minder merkwaardig is, wat Strybos in datzelfde register opteekent omtrent giften en uitgaven. De kapel was, zooals wij zagen, deerlijk gehavend en het krijgsvolk had alle vensters stuk geslagen, om het lood meê te nemen. Gelukkig had onze L.V. van Handel dienaren genoeg, die zulke verwoesting niet konden aanzien. Strybos schrijft dan: Nota. Mynheer Comptur Aer een glas int chor gegeven van 8 gl.Ga naar voetnoot(1) | |
[pagina 409]
| |
Strybos, die als lid der Duitsche Orde in 1588 naar Aldenbiezen geroepen was, keerde eerst terug in 1590 en liet ondertusschen te Handel den dienst waarnemen door zekeren Maximiliaan van Beeck, die van 1590 tot 95 deservitor was van het Lieve-Vrouwe altaar te Gemert, en in 1598 kapelaan aldaarGa naar voetnoot(1). Daar het beneficie van O.L.V. altaar met de latijnsche school geincorporeerd was, is het zeer waarschijnlijk, dat Maximiliaan tevens het ambt van rector of leeraar waarnam, indien ten minste de school reeds geopend was. Strybos werd in Aug. 1590 tot pastoor van Gemert benoemd, maar hij bleef tegelijk den dienst van Handel. waarnemen tot 1595, toen hij vormelijk tot rector der latijnsche school werd aangesteld. Van 1596 tot 99 was Maximiliaan weder te Handel, ofschoon Strybos de kapelgoederen bleef beheeren. Bij het jaar 1599 teekent deze aan: ‘dits mijn leste jaer darna sal heer Jan Hansse Scheffner desen ende alle volgende renten beuren’. Dus werd Strybos in dit jaar door Jan Hanssen opgevolgd. Ook deze was een priester der Duitsche Orde en hij schijnt deservitor van Handel gebleven te zijn tot den dood van den rector Willem Coelmont, die den 15 Juli 1606 stierf en opgevolgd werd door Arnoldus Thomassen, sinds 1598 officiant van O.L.V. altaar te Gemert. | |
[pagina 410]
| |
Dat Wilhelmus Coelmont, rentmeester der Balie Aldenbiesen te Maastricht, eigenlijk rector was, blijkt wederom uit den aanhef van Strybos' register: ‘Register van de capelle Haendel gescreven dur mij Heer Strybos, Duyts Ordens, als inservitor derselver van wegen Heren Willemen Coelmont, rectoris ejusdem, vuyt Heren Jan Dircx quondam rectoris dictoe capelloe register, gescreven anno 1585, in festo Joannis Baptistoe, als ic die capel begost te bedreven; ende het jar 85 compt ons halt toe.’ Jan Hanssen nu, blijkbaar een Duitscher van afkomst, heef in hetzelfde register enkele punten aangeteekend, die voor de geschiedenis van belang zijn en wederom getuigenis afleggen van de groote verwoestingen, waaraan Handel en zijne omstreken in het jaar 1600 tot 1602 (verder gaan zijne aanteekeningen niet) blootstonden. Zijn geschrift is moeilijk te lezen, volgen wij hem zooveel wij kunnen: Folgt wass ich Johannes Hanssen D.O.P. an die capell van Handell verteget ende uytgegeven anno 1599 den 20 (?) October. | |
[pagina 411]
| |
Veel is uit deze inventarissen te leeren: Vooreerst dat de devotie tot O.L.V. van Handel niet verflauwde, dewijl in zulk een tijd van armoede nog zoo groote giften geofferd werden. Verder zien wij, door welke sieraden de kapel, het beeldje en de processie werden opgeluisterd en welke verwoestingen door het krijgsvolk in deze streken werden aangericht. Het wonderbeeld van O.L.V. was steeds het middelpunt der vereering. Ofschoon het altaar volgens eene aanteekening van Strybos gewijd was ter eere van de HH. Maria, Cornelius, Lambertus en Antonius, werd toch de H. Maagd alleen vereerd, en in de geheele geschiedenis wordt van de andere Heiligen geen melding meer gemaakt. Betrekkelijk den H. Antonius schrijft Strybos nog alleen dit: ‘Die rector oft inservitor moet sondachs na S. Anthonis vigilie lesen ende jaergetyde halden ende verkundigen laten van Art Plees ende syn ouders.’ Alleen de H. Maagd werd aangeroepen en alleen op Mariadagen werd in de kapel de H. Mis gelezen. De bedevaart nam steeds toe met den luister der proccessie. Zij kreeg een krachtigen steun door twee of drie mirakelen, welke in dezen tijd namens den Bisschop onderzocht en beeedigd werdenGa naar voetnoot(1). Miroeus schreef, dat hij in 1628 op den tweeden Pinksterdag meer dan 4000 pelgrims geteld had. Het beeldje werd toen, als eene koningin opgetooid, door vier twaalfjarige bruidjes in de processie gedragenGa naar voetnoot(2). Tezelf dertijd gaf een lid der Duitsche Orde, Laurentius Keyzers, eerste President van het Duitsch collegie te Leuven, inboorling van Gemert, een kapitaal van 1000 gulden met den last van twee Missen ter week. Omtrent 1630 stichtte de landkommandeur Huyn van Amstenradu vier jaarlijksche Missen en schonk daarvoor een deel van de zoogenaamde Cortenbachsche renten. De voortgang echter der bedevaart werd gestuit door de Staatsche overheersching ten jare 1648. Twaalf jaren zuchtte Gemert onder het juk eener vreemde macht, maar zoodra het zijne vrijheid herkregen had, herleefde ook de devotie tot de beminde Moeder van Handel. |
|