| |
| |
| |
Isaac Newton en zijn muntverslag
door Graaf Maurin Nahuys.
ALLES wat zelfs maar in de verte betrekking heeft op mannen van genie wekt te recht de algemeene belangstelling op, en die belangstelling wordt verhoogd, wanneer het voortbrengsels geldt hunner geest, gedachte en overpeinzing.
Wij hebben alzoo gemeend aan de lezers der Dietsche Warande, geen ondienst te doen door hen in kennis te stellen met eene memorie van den beroemden engelschen mathematicus en wijsgeer Isaac Newton.
Deze uitstekende geest was zoon van John Newton, baronnet, heer van Wolstrope in Lincolnshire. en werd aldaar geboren den 25n December 1642. In 1696, werd hij door koning Willem III, op voordracht van lord Hallifax, benoemd tot opzichter der munt te Londen. In die hoedanigheid bestuurde hij, het jaar daaraan volgende, de groote werkzaamheden van de omsmelting der geldspeciën, en in 1699 volgde zijne benoeming tot muntmeester. Koningin Anna verhief hem tot ridder in 1705, en hij overleed te Londen den 20n Maart 1727, alwaar hij begraven ligt in de abdij van Westminster.
In zijne hoedanigheid van muntmeester werd hij, den 12n Augustus 1717, door de lords commissarissen der schatkamer uitgenoodigd een verslag uittebrengen over den staat der gouden en zilveren speciën van Groot Brittanje, hun gewicht en gehalte, alsmede over
| |
| |
de waardeverhouding tusschen het goud en zilver, met aanwijzing van een practisch middel om het versmelten van de zilveren speciën te verhoeden.
Den 21n September daaraan volgende diende hij zijn verslag in, waarvan wij het oorspronkelijk in het engelsch geschreven stuk, niettegenstaande al de door ons aangewende pogingen, niet hebben kunnen opsporen. Wij moeten ons alzoo vergenoegen met de oude vlaamsche vertaling van het verslag hieronder letterlijk af te drukken, gelijk het, door onzen geachten vriend den heer Georges Cumont, in handschrift ontdekt is in het Rijks archief te Brussel, in eene verzameling stukken, getiteld: Recueil de Mémoires sur le commerce, les fabriques, les douanes des Pays-Bas; XVIIIe siècle. - Cartulaires et manuscrits - 850 AGa naar voetnoot(1).
Het verslag is, zooals men zien zal, aller belangrijkst, niet alleen omdat het aan dien buitengewonen geleerde te danken is, maar ook uit een staathuishoudkundig oogpunt beschouwd, en wel met betrekking tot het thans zoo veel besproken vraagstuk van den dubbelen en enkelen munt-standaard. Men vindt daarin ook de aanduiding der waarde van verscheidene muntsoorten van het begin der XVIIIe eeuw.
| |
Mémoire d'Isaac Newton, du 21 de septembre 1717.
Recueil de mémoires sur le commerce, les fabriques, les douanes des P.B. 18e siècle - Cartulaires et manuscrits, - 850 A.
Presentatie van den Staat, der Goude en silvere spetien, en der selver juijste valeur door geheel Europa, overgegeven te London, aan de Lords Tresoriers, door den Ridder Isaac Newton, den 21 Septembre 1717.
| |
| |
Met believen van uwe Lordschappen! In gehoorsaamheit van de order van UL. van den 12 Augusty laatstleden, dat ik voor de selve soude openleggen, een staat van de goude en silvere spetien van dit Koningrijck, in gewichte en gehalte, en de waarde van het gout, na proportie van het silver, met mijne aanmerkingen en gevoelen; en welk middel het dienstigste soude sijn, om het smelten van het silver-geldt voor te komen? Soo vertoone ik onderdaanigst:
Dat uit een pondt goudt, Troys gewicht uitleverende elf oncen fijn en een once alloy, 44 ½ guinees gemaackt worden; en dat een pondt silver wegende elf oncen en twee penningen fijn, en 18 penningen alloi, in 62 schellingen gesneeden werdt; en ingevolge dese rekeninge is:
Een pondt gewicht fijn goudt waardig wijfthien ponden, ses oncen, seventhien penninge en vyf grijne fyn silver; als men 3 guinea tot een Pondt eenen schelling en ses penningen in silver rekent! Doch ongemunt silver, als het uytgevoert werdt, is gemeenelijk 2 of 3 D. per once meer waardig als of het gemunt was.
Maer indien, sonder onderscheid, soodanig silver, van beproeft alloy gewaardeert wierdt op 5 schellingen 4 D. en een halve penning per once, soo soude een Pondt fijn goudt niet meerder waardig syn als 14 Ponden, 11 oncen, 12 penningen en 9 grynen, fyn silver; en volgens dese rekeninge is een guinea niet soo veel silver waardig als 20 schellingen en 8 D. uytmaaken.
Als de scheepen naer Oost-Indien vertrekken, wordt er soo veel silver geeyscht om uyt te voeren, dat de Prys daer door tot 5 schellingen 6 D. oft 5 schell. 8 D. daar en boven reijst. Maar ik sal diergelycke buijten gewoone gevallen niet rekenen.
Een spaansche spitolet, is geslaagen voor 32 rees, of 4 stukken van achten rees, gemeenelyk genaamt stukken van achten, en is gelyck alloy, en het 1/16 gedeelte van het gewicht daervan.
En een doppio Moeda van Portugaal, is voor derthien silvere Crusados gemunt, en is ook van gelijk alloy, en het 1/16 gedeelte van het gewicht daervan.
Hierom is 't goudt van 16 gedeeltens, meerder in Spanje en Portugaal weerdig, dan silver van een gelyck gewicht en alloy, volgens de eyk van dese koninkryken; na welke rekening een guinea 22 schellingen en 1 D. waardig is.
Maer dese hooge prys maakt, dat het gout binnen 's landts in overvloedt is, en dat het silver door geheel Europa uytgevoerdt werdt; soo dat zij 't huys betaalingen doen in gout en geen silver sonder premie willen geven. Dese premie is gering, wanneer de silver-vloot aankomt; maer als het silver weg-gaat, en schaars begint te worden, ryst de premie, en is gemeenelyk omtrent 6 P. Cto; 't welke afgetrokken synde werdt een guinea omtrent 20 schellingen
| |
| |
9 D. in Spanjen en Portugaal waardigh. In Vrankryk reekent men, dat een pondt gewicht van fijn gout 15 ponden fyn silver waardich is. Desselfs koningen syn door Edicten, in het geldt te verhoogen of aff te setten, somteyts een weinig in overtolligheit of vermindering van dese proportie afgeweken; maer dese veranderingen syn soo gering geweest, dat ik die niet noodig achte hier ter plaatse te overwegen. Door het Edict van Meij 1709, wierdt een nieuwe Pistolet geslaagen, voor vier nieuwen Louisen; en is van gelyck alloy, en het 1/15de gedeelte van het gewicht daervan; uytgesondert de misslaagen van hunne munters.
En volgens het selfde Edict, is 't fyne gout, volgens het gewicht 15 maal soo veel gewaardeert, als dat van fyn silver. Ingevolge van dese rekeninge, is een guinea waardig 20 schellingen, 8 D. en een halve penning.
Ik overwege hier niet de verwerring in het geldt van Vrankryk, veroorsaeckt door de meenigvuldige Edicten, om het selve in de munt te brengen, en aen den Koning daar van Tax te geven: ik vergelycke alleen de waarde van het goudt en silver, na proportie van het eene of 't andere.
De Ducaaten van Hollandt, Hongarijen en het Duytsche rijk, waaren laastelyk onder het gemeene volk, op hunne markten en voor gewoonelyke saaken in hollandt gangbaar, voor 5 guldens en 5 stuyvers in Spetie; en wierden gemeenlyk voor soo veel silvergeldt in 3 guldens en guldens stucken verwisselt, als de guinea bij ons voor 21 schellingen 6 D. sterlings, na welke reekening een guinea 20 schellingen, 7 D. en 1/2 penning waardig is.
Ingevolge van de prysen van het silver in Italien, Duytschlandt, Poolen, Deenemarken en Sweeden, is een guinea waardig omtrent 20 schellingen 7 D. 6 D 5 D of 4 D. alsoo de proportie na de verscheyde regeeringen van dese Landen, een weynig verandert.
In Sweeden, is het gout na proportie laager dan het silver: En dit veroorsaakt, dat dit Koningrijk, 't welk voor desen met kooper-geldt te vreeden was, nù overvloedt van silver heeft; 't welke soo ik vermoede, voor scheeps behoeftens derwaarts gesonden is
In 't eynde van de Regeeringe van koning William, en het eerste jaer van de koninginne Anna, doen in Engeland een groote overvloedt van vreemdt geldt was, deedt ik een groote menigte van het selve in de munte assaijeeren, en bevondt by de assaij, dat het fyne gout tegens het fyne silver, als boven gemeldt,. in Spanjen, Portugaal, Vrankrijk, Hollandt, Italien, Duytschlandt en de Noorder Koningryken geproportioneert was; uytgesondert de misslaagen der munters.
In China en Japan, is 't pondt gewicht van fijn goudt, maer 9 of 10 ponden fyn silver waerdigh; en in Oost'Indien mag het wel 12 waardig zyn. En deze laage prys van het gout, na proportie van het silver, voert het silver van geheel Europa derwaarts.
| |
| |
Soo dat, volgens den Cours van Commercie, en wissel tusschen Natien en Natien, in geheel Europa, het fyne gout, tegens het fyne silver gerekent, soo veel is als 14 4/5 of 15 in 't geheel. En ingevolge van dese selfde leekeninge, is eene guinea waardig, tusschen 20 schellingen 5 D. en 20 schell. 8 D. en een halve penning, uytgesondert in buytengewoone gevallen: als, wanneer de silver-vloot in Spanjen aangekomen is, of dat hier scheepen naar Oost-Indien gelaaden worden; welke toevallen ik hier niet wil overweegen. En het blijkt, alsoo wel door ondervinding als door reden, dat het silver van de plaatsen vlooyt, in welke desselfs waarde na proportie laager is dan die van het gout; als van Spanjen naar geheel Europa en van geheel Europa naar Oostindien, China, en Japan; en dat het gout in overvloet is, in soodanige plaatsen, alwaar desselfs waardij na proportie hooger dan die van het silver is, als in Spanjen en Engelandt.
De veelvuldige uitvoering heeft de prijs van uitvoerbaar silver, omtrent 2 of 3 D. per once doen rysen, boven die van gemunt silver; en dit heeft boven dien een bekooiinge verwekt, om eerder het gemunte silver-gelt uit te voeren oft te smelten, dan 2 of 3 D. meerder voor buiten-Landts silver te geven; en de begeerte om het selve uit te voeren, comt hier uit voort, dat het silver na propoitie van het gout, in andere plaatsen hooger in prys dan in Engelandt is; als meede, dat het gout, na proportie van het silver, in Engelandt veel hooger is dan in andere plaatsen, het welke verminderen sal, met de waardye van het gout na proportie van het silver te verlaagen. In dien het gout in Engelandt, of het silver in Oost-Indien soo laag kon gebracht worden, dat die één en de selve proportie in beyde plaetsen hadden, soo soudt er geen grooter begeerte zyn om silver, dan om gout na Indien te senden. En in dien het gout alleen soo-danig verlaagt werdt, dat het de selfde proportie heeft met het silver-geldt in Engelandt, 't welke het met het silver van het overige van Europa heeft, soo soud er geen bekooringe zyn om eerder silver dan gout na eenig gedeelte van Europa uit te voeren. En om dit laatste te weeg te brengen, scheynt er niets meerder vereyscht te worden, dan 10 of 12 D. van een guinea af te nemen, op dat het gout een en de selfde proportie mag hebben met het silver-geldt in Engelant; 't welk het in de cours van coophandel en wissel in Europa behoort te hebben. Maer in dien tegenwoordig alleen 6 D. daer af genomen wierden soude sulks de lust niet verminderen, om het silver-gelt uit te voeren of te smelten; en men soude uit de gevolgen hierna beter konnen sien dan tegenwoordig kan blyken, welke verdere reductie voor het gemeen het dinstigste soude zyn.
In 't laetste jaer van koning William, wierden de Daalders van Schotlandt omtrent 4 schellingen 6 D. en 1/2 penning waardig, in het Noorden van Engelandt tot 5 schellingen uitgegeven, en
| |
| |
begonnen tot die prijs ook by ons in te kruypen. Ik gaf hier van kennis, aan de Lords-Commissarissen van de Tresaurie, de welke aen de ontfangers van de Taxe ordonneerden, om het ontfangen van de selve te verbieden, en hier meede dit quaat te stuyten.
En ter selver tydt waren de goude Louisen van Vrankryk, niet boven 17 schellingen en een blank het stuk waardig, in Engelandt tot 17 schellingen 6 D. gankbaar. Ik gaf hier van kennis aan de Lords-Commissarissen van de Thesaurie, en syne geweesene Majesteit liet een proclamatie uitgaan, dat die niet hooger dan 17 schellingen souden ontfangen worden; en hier op quamen zij in de munt, en daer wierden 140,000 Ponden van de selve vermunt. By aldien nù het voordeel van 5 D. en een oortjen, op een goude Louis, ter dier tydt genoeg was, om een soodanige groote meenigte van fransch geldt in Engelandt in te voeren; en het voordeel van eer, blank op een goude Louis, om de selve in de munte te brengen; soo soude het voordeel van 9 D. en 1/2 penning op een Guinea, of daar boven, genoeg geweest zyn, om de groote quantiteyt van gout te brengen, 't welk in dese laatste 15 jaaren geslaagen is, sonder eenig buiten landts silver.
Voor eenige jaaren wierden de Moedors van Portugaal, in het westen van Engelandt tot 28 schellingen het stuck ontfangen; maar op berigt van de munt, dat de selve niet meerder dan 27 schellingen 7 D. waardig waren, gaven de Lords-Commissarissen van de Thesaurie aan hunne Ontfangers der Taxen order, om de selve niet hooger dan voor 27 schellingen 6 D. aan te nemen. Waarop verscheyde Edellieden in het westen aan de Thesaurie deeden versoek dat de Onttangers die weederom tot 28 schellingen mogten ontfangen, beloovende, dat zy dat geldt tot die prys wederom in souden trekken; by brengende, dat wanneer die tot 28 schellingen waren, in hun Landt overvloedt van gout was, waaraan zy anders groot gebreck hadden. Maer de Commissarissen van de Thesaurie overwegende dat de Natie tot 28 schellingen, 5 D. op het stuck soude verliesen, verwierpen het versoek. En indien een voordeel van 5 D. op 28 schellingen, den Coopman heeft bewoogen om dat geldt by ons te brengen, hoe veel te meer sal een voordeel van 6 D. en 1/2 penning of meer, op een Guinea, bequaam zyn, om den koopman een groote quantiteit gouts, sonder eenig buitenlandts silver, in de munte te doen brengen, en daar meede altoos te continueren, tot dat de oorsaak daar van wegh genomen is?
Indien de saaken alleen dus gelaten worden, tot dat het silver-geldt een weynig schaarser wordt, soo sal het gout van zichselven vallen; want het volk is alreets afkeerig om silver voor gout te geven, en sal in weinig teyts weigeren, sonder premie,
| |
| |
in silver te betaalen, soo als zy in Spanjen doen; en dese premie sal een vermindering in de waarde van het gout veroorsaeken. En nù is de vraag: of het gout door de Regeringe sal verlaagt worden? Of dat men daermeede sal wachten, tot dat het van zichselven door gebrek van het silver komt te vallen?
Het mach gesegt worden, dat er een groote meenigte van silverwerk is, en dat men, indien het gemunt wierdt, geen gebrek aen silver-geldt soude hebben: Maer ik rekene, dat het silver dat gemaakt is, veel sekerder is van niet uitgevoerdt te worden, dan dat tot geldt geslagen is, ter oorsaeke van de groote waardije van het silver en het fatsoen daer benevens. En daerom ben ik niet, voor het munten van het silverwerk, voor dat de lust om het silver-geldt uit te voeren het welk een voordeel van 2 of 3 D. op een once geeft, vermindert is. Want soo dikwils als de menschen genootsaakt zyn, om tot betaaling van schulden geldt na buyten te zenden, soo sal er altijdt een begeerte zyn, om eerder silver dan gout te senden; ter oorsaake van het voordeel, het welke meest 4 PCt bedraagt: En om de selfde reeden, sullen de Buytenlanders ook eerder verkiesen, om hun gout, dan hun silver herwaarts te senden. Al het welke aller onderdanigst aan de wijsheit van uwe Lordschappen onderwerp.
(geteekend) Isaac Newton.
In het comptoir van de munt, den 21 Sept. 1717.
|
-
voetnoot(1)
- In de Revue belge de numismatique, année 1889 hebben wij eene vrije fransche vertaling van dat stuk gegeven met eenige opmerkingen en ophelderingen.
|