Omroeper.
In de laatste zittingen der ‘Koninklijke Vlaamsche Academie’ deelde de Heer P. Génard bijzonderheden mede over eene voorstelling van een blijspel van Ogier op de markt te Antwerpen;
de heer Alf. Janssens droeg een gedicht voor getiteld De Koning;
de heer Edw. Van Even schetste Erasmus Quellin als vlaamschen dichter;
M. Génard gaf eenige bijzonderheden over de oude verbuiging der Nederlandsche namen in Antwerpen.
De heer Dr. Aug. Snieders werd tot bestuurder, de heer Micheels tot onderbestuurder voor 1891 benoemd.
In de zitting der ‘Koninklijke Akademie van Wetenschappen’ te Amsterdam, afdeeling Letterkunde, werd door den heer prof. de Goeje een levensbericht gegeven van het overleden lid prof. P. de Jong. Daarop hield prof. Cornelissen eene voordracht over den oorsprong en de beteekenis der woorden Lucus en Lucar en de geschiedenis der heilige wouden in Italië. Naar aanleiding daarvan verklaarde Prof. Kern het verschil tusschen historische en grammatische etymologie.
In dezelfde academie verhandelde de heer G. de Vries Az. over de instelling van het hoogheemraadschap van Nieuwer-Ainstel, die in 1520 plaats had, door Karel V. In de volgende zitting hield de heer Kuenen eene voorlezing over de tijdrekenkunde van het perzische tijdvak in de geschiedenis der Joden. De heer Dirks besprak drie latijnsche werkjes van Jacob. Canter van Groningen, in 1489 door Gerard Leeu, te Antwerpen in het licht gegeven.
Het laatste deel der Annalen des historischen Vereins für den Niederrhein (50e aflev. 1890) bevat eene verhandeling over ‘Keulen in de middeleeuwen’ van Leonard Korth, waarin bijzonderheden voorkomen over het land van Luik, eene studie over plaatsen in den kring Kleef, van R. Scholten, voor Noord-Nederland van belang, verder eene bijdrage tot de geschiedenies over het tooneel te Keulen, gedurende de 18e en 19e eeuw, die voor de Nederlanden niet onverschillig is. De schrijver daarvan is J.J. Merlo.
Uit deze verhandeling kunnen wij, bij voorbeeld, leeren hoe ten jare 1745 een Nederlandsch Tooneelgezelschap zeven weken lang, met grooten bijval, te Keulen ‘Seiltanz - und Voltigirkünste’ en tooneel-pantomimen uitvoerde.
De Spelers hadden zich gedurende hun verblijf te Keulen, zoo verklaart de Raad, zeer zedelijk ‘wohl und ohne Tadel’, gedragen.
Het Oratorio Franciscus van Edg. Tinel, op een gedicht van Lod. de Koninck, is te Frankfort a.d. Main, onder de leiding van den orkestmeester Scholz, glansrijk uitgevoerd en met onbeschrijfelijken geestdrift begroet. Deze uitvoering zal niet weinig strekken tot verheffing van den roem der vlaamsch-nederlandsche toonkunst, in het buitenland.