Dietsche Warande. Nieuwe reeks 2. Jaargang 3
(1890)– [tijdschrift] Dietsche Warande– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 431]
| |
Boekenkennis.De Renaissance-tijd in Italië.Geschichte der Päpste seit dem Ausgang des Mittelalters von Dr. Ludwig pastor. H. Geschichte der Päpste im Zeitalter der Renaissance bis zum Tode Sixtus' IV. Freiburg im Breisgau, Herder'sche Verlagshandlung, 1889. Gelijk wij hierboven, op bl. 340 der Dietsche Warande, beloofden, willen wij heden eenigszins uitvoeriger op het merkwaardige werk van Pastor terug komen. Bovengenoemd tweede deel, van meer dan 700 blz., bevat de regeeringsjaren van Pius II, 1458-1464, Paulus II, 1464-1471 en Sixtus IV, 1471-1484. Met verwonderlijke vlijt en volharding heeft Pastor in weinige jaren drie aanzienlijke boekdeelen: eerst zijne Gegenreformation, en nu 2 deelen Papstgeschichte, bearbeid en uitgegeven. De schrijver geeft in het begin van dit deel eene lijst van alle door hem gelezen of geraadpleegde handschritten, bijzonder die uit het pauselijke, geheime archief, wat sedert het pausdom van Leo XIII, door diens edelmoedige gunst, voor alle geleerden toegankelijk is gesteld, overeenkomstig het woord van de Maistre ‘Les papes n'ont besoin que de la vérité.’ Zoo worden dan daaruit 233 hss., verder uit Milaan meer dan 350, uit Mantua meer dan 175 hss. opgesomd. Wij worden in eene lijst van over de honderd archieven, van Krakau naar Napels, van Brussel naar Weenen, als in een toovermantel rondgevoerd, en ons wordt bovendien eene lijst van 23 volle bladzijden, enkel titels van in dit boekdeel meermalen aangehaalde, gedrukte werken gegeven. Dit is om van te duizelen, en schijnt de menschelijke kracht te boven te gaan! Pastor heeft evenwel uit de stofnevelen van dat gesnuffel, dat doorbladeren, dat afschrijven en vertalen (gelijk geestrijke vochten door de zon kristallen schieten), door de warmte van zijn jeugdigen, krachtigen aanleg, gestalten doen ontstaan, die een verrassend licht om zich heen verbreiden. De hoofdgedachten welke door het geheele werk heenloopen | |
[pagina 432]
| |
zijn deze: 1. De afweer der Turken door de onderneming van eenen nieuwen kruistocht, nadat Konstantinopel door de Turken was ingenomen; 2. De verspreiding van licht en leven over kunst en wetenschappen met Rome tot brandpunt, op het voorbeeld van Nicolaas V, die daaromtrent de meest grootsche plannen ontworpen en gedeeltelijk ten uitvoer had gebracht, gelijk uit Pastors eerste deel heeft gebleken. De meeste andere vraagstukken, welke zich in genoemde jaren voordeden, hangen met deze twee te zamen; zoo bij voorbeeld de naijver der vorsten van Europa tegenover de pauselijke macht, en de tegenwerking der plannen, die in Rome werden gevormd; de samenzwering te Rome tegen den persoon des pausen gesmeed, wanneer de heilige Vader aan de verlokkingen der heidensche beschavers geen gehoor wilde geven, enz. Reeds in het begin van dit tweede deel wordt door den schrijver op meesterlijke wijze 's pausen reize naar Mantua geschilderd, alwaar een congres was belegd, om de Europeesche vorsten tot deelneming aan den kruistocht te bewegen. Men schetst ons de verhouding van Pius II tot de verschillende steden waar hij doortrok, de liefdebewijzen, die hem door het volk werden te gemoet gedragen, ofschoon de paus b.v. de partij van den ambteloozen adel van Siëna in bescherming nam, tegen de volkspartij; de schrijver schildert Plus' aankomst te Mantua, zijne teleurstelling, toen alle vorsten onder een of ander voorwendsel weigerden aldaar te verschijnen; hij verhaalt hoe de fransche kardinalen zelven aan Karel VII het deelen in 's pausen plannen afrieden (in overeenstemming met de turkschgezinde staatkunde, vele eeuwen lang, uit haat tegen Duitschland, aan 't fransche hof gevoed); de schrijver wijst op de vijandelijkheid van Florence en Venetiê. Dat alles wordt door Pastor levendig geschilderd, met een tal van bijzonderheden, waarvan vele tot heden toe onbekend waren. Te gelijker tijd geeft ons dit hoofdstuk den duidelijken voorsmaak van hetgeen in dit opzicht ook aan de volgende pausen Paulus II en Sixtus IV te wachten stond, en van den trouwbreuk o.a. van onzen burgondischen Philips, ‘den goeden’. welke herhaaldelijk met andere vorsten den schijn aannam den oorlog tegen de Turken te willen ondersteunen, onophoudelijk daartoe gezanten tot den paus zond, en zich steeds weder, onder een of ander voorwendsel, los maakte van zijn gegeven woord. Vervolgens wordt ons in ditzelfde hoofdstuk het lijden van Pius II geschilderd, wat hij ondervond, door dat hij, tegen den meer en meer veldwinnenden smaak voor den cultus der heidensche godheden en kunst, zich niet onvoorwaardelijk en met dezelfde geestdrift aan de Venussen, de Diana's enz. wilde richten, als de bewierookers van Nicolaas V dit van hem verlangden. De meer tot de christelijke kunstoverleveringen geneigde Pius verbande | |
[pagina 433]
| |
uit zijne breven en bullen de namen der heidensche godheden en de horatiaansche verzen, gelijk hij ook zijnen eigenen naam van het heidensche toevoegsel Aeneas ontdeed. Hij droeg aan d'Arezzo op Ilias en Odyssee in 't italiaansch uit te geven, en toonde een zeker mistrouwen aan de humanisten. In zijne ‘bijzondere boekerij nam hij hoofdzakelijk christelijke schrijvers op, en in alle zijne schriften vermeed hij de verheerlijking van het heidendom.’ Dit alles zou eigenlijk wel van zelf spreken, maar Nicolaas V had de Romemen door eene andere richting verblind. Paulus II zou zich in de meeste gevallen aan het voorbeeld van zijnen voorganger Pius II houden; Sixtus IV daarentegen weder het tegendeel doen, en aan alle goden van den Olymp toegang geven tot zijne paleizen. Of Pastor daarin ‘slechte’ of ‘goede’ Renaissance ziet, kan men niet wel onderscheiden. Pius II stelde ook een aantal ‘bouwmeesters, beeldhouwers, schilders, goudsmeden en miniatuurschilders’ aan het werk (bl. 210). Pastor geeft een aantal voorbeelden om dit te bevestigen, maar verzekert daarbij tevens dat deze paus deswege nog niet trad in de voetstappen (de grootsche plannen, ‘die gewaltigen Projekte’) van zijnen voorganger Nicolaas V (211). Pius verbood wel het nutteloos afbreken van aloude romeinsche overblijfselen; doch iets anders kon men niet van eenen beschaafden geleerde en kunstkenner verwachten. Dit streven van Pius II drukt de schrijver uit met de woorden: ‘Rome was voor hem (den paus) de stad der bouwvallen (die Stadt der Ruinen)’. Anders zou men veeleer verwachten: ‘In zake van kunst bezat Plus eenen hoog-conservatieven geest; nieuwe monumenten naar de behoefte van zijnen tijd stichtende, hield hij toch de hand aan de edele, eerbiedwaardige gedenkteekenen der oudheid.’ De schrijver vervalt een weinig in de nivelleer- en opruimingsgedachten onzer dagenGa naar voetnoot(1). Bij oorspronkelijke gebouwen toonde deze paus dat hij zeer goed de heidensche van de christelijke overleveringen wist te onderscheiden. Zoo werd de kerk van Corsignano. zijn geboorteplaats (voortaan Pienza genoemd, naar de overleveringen van den algemeen bloeienden, christelijk-Europeeschen bouwstijl, (schoon niet zonder romeinsch-italiaanschen invloed) opgetrokken, terwijl Pius reeds vroeger, ten tijde van zijn kardmaalschap, in Siena aan de aloude kunstoverleveringen zijner voorouders uit het geslacht Piccolomini de belangstellende hand had gehouden. | |
[pagina 434]
| |
Pastor beschrijft nu getrouw den bouw en bijzonderheden van deze hoofdkerk, naar voorbeelden uit noordelijker strekenGa naar voetnoot(1) gevolgd, en schetst de opkomt van Pienza. Hij bewijst uitdrukkelijk hoezeer de hoogst begaafde en geleerde paus uit het geslacht der Piccolomint in alle wetenschappen belang stelde. Niemand zal daaraan na Pastors ontdekkingen nog twijfelen, al hebben de humanisten. ook getracht het streven des pausen te miskennen. Pienza, de haard van Plus' kunstzin, is echter door den tijd weder te gronde gegaan. Men kan er tegenwoordig nauwelijks overnachten. Innerlijke strijd in Italië welke terugwerkte op den pauselijken staat, republikeinsche beweging te Rome, de maatregelen van Lodewijk XI, ter vernedering van het pausdom; in Duitschland, de strijd van Diether von Isenburg tegen den invloed der pauselijke macht, waarin hij werd ondersteund door keizer Sigismund; de gehuichelde welwillendheid van Philips van Burgondie - dat alles verhinderde aanmerkelijk de uitvoering van Pius' hoofdgedachte - eenen oorlog tegen de halve maan. De paus besloot nu langs vreedzamen weg te trachten den sultan te winnen en spiegelde hem in een uitvoerig schrijven den roem voor, welke hij behalen zou door het aannemen des Christendoms, wat hem den naam van ‘keizer der Grieken en van het Oosten zou verschaffen’. Pastor bevestigt door nieuwe bewijzen de echtheid van dezen brief (180). Hiermede samenhangend zijn ook de kerkelijke hervormingsplannen door Pius II uitgedacht, waarvan Pastor ons allereerst eene recht klare mededeeling doet. Het pontificaat van Pius' opvolger Paul II verschijnt door Pastors veder niet minder in een nieuw licht. Men heeft dezen paus meermalen de opheffing der romeinsche academie verweten. Door Pastors voorstelling geraakt men tot het besluit dat aldaar eene geheele samenzwering tegen het pausdom werd gesmeed, die samenhing met den aard der studiën van dat lichaam, waar uitsluitelijk de heidensche letteren en kunsten werden geëerd en gepleegd. Pastor zegt eenigszins naief: Dat was geene ‘Christelijke Renaissance’. Ik geloof het ook niet!! Met onverdroten moed bekent de schrijver openlijk de fouten en dwalingen van vele kardinalen, gedurende Paul's regeering. Deze handelden tegen de voorschriften der zedelijkheid en zedigheid. Zij waren dus aan de Christelijke Renaissance (met andere woorden: aan de Tien geboden!) niet verkleefd. | |
[pagina 435]
| |
Paul's opmerkzaamheid was, zoozeer als die zijns voorgangers, op den kruistocht tegen de Turken gericht. Hij moet voorwaar ingezien hebben, dat zoolang in Europa mannen als Lodewijk XI, Philips van Burgondié en andere dergelijken heerschten er aan eenen algemeenen kruistocht niet viel te denken. Des te meer legde zich Paul op de innerlijke belangen van Italië toe en verloor de vraag eener toenadering tot Boheme en Rusland niet uit het oog, zoomin als het streven naar eene algemeene kerkvergadering. Pastor doet ons hieromtrent belangrijke mededeelingen uit het archief van Gonzaga, te Mantua, en uit de St. Marcus-boekerij, te Venetië. Paul's opvolger, Sixtus IV was een Franciscaner observant, en daardoor reeds bijzonder geneigd de vraag van den oorlog tegen de Turken weder op te nemen, waarmede zijn orde zich bijzonder had bezig gehouden. Pastor schildert ons verder dezen moedigen paus in zijn strijd met Lorenzo dé Medici, enz. en ontziet zich geenszins, zoowel in dit vraagstuk-als in dat van Sixtus' nepotisme, reent scherp te oordeelen: La vérité avant tout. Toch is reeds aan Pastor door Baumgartner (Stimm. a.M. Laach, bl. 555) opgemerkt dat dit nepotisme van Paul en Sixtus gedeeltelijk toe te schrijven was aan het karakter der italiaansche vorsten, die slechts rooftidders geleken welken de pronk der Renaissance omstraalde (Pastor, 449). Wij gelooven ook niet mis te slaan wanneer wij de verheffing van kardinaal Pietro Riario tot kardinaal tevens aan diens groote voortliefde tot heidensche voorstellingen toeschrijven en aan de pracht welke de kardinaal, die zich als de ‘heer des hemels’, als ‘Jupiter’ liet begroeten, bij dergelijke gelegenheid ontwikkelde. Pastor geeft daarvan (bl. 426-440) een sprekend tafereel. Even klaar wordt ons verder de spaansche inquisitie geschilderd (541-546). Nadat de verschillende wijzen haar te beoordeelen aan 't licht zijn gesteld, komt Pastor gelijk anderen tot het besluit dat zij wel eene kerkelijke inrichting was, doch dat de Staat daaraan deelnam (545), en door wereldlijke heerschzucht gedreven haar misbruikte, waartegen Sixtus IV zich krachtig verzette. Aldus wijst ons Pastor eenige nieuwe gezichtspunten in half gekende vraagstukken en opent nieuwe doorzichten. Wij willen er nog van gewagen hoe duidelijk de antipauselijke staatkunde van Lodewijk XI, Sixtus IV dwiegt bij Frederik III bescherming te zoeken. Hoe het verraad den paus in Italie zelve omgeeft en de booze hartstochten schijnen zamen te zweren om den afweer der Turken te beletten. Hoe eindelijk de paus midden in deze vervolging rustig en kalm stierf, na het vernemen en betreuren van den vernederenden vrede van Bagnolo. Pastor brengt voor dit alles nieuwe en sprekende bewijsstukken aan (533). | |
[pagina 436]
| |
Het werk sluit met een overzicht van Sixtus' werkzaamheid op eigenlijk kerkelijk gebied; van zijne begunstiging der kloosterorden enz., maar ook met een blik op den teruggang van het collegium der kardinalen, welke meer en meer in heidensche weelde vervielen, terwijl soms zedelijk levende prelaten der Schmahsucht der Renaissanceseit (de zucht naar het versmaden (van het zedelijk leven) dat aan de Renaissancetijd eigen was) ten offer vielen’ (553). Ondanks deze dwalingen waarin de paus toegaf, was en bleef Sixtus IV een ijveraar voor het rechtzinnig katholiek geloof en op kunstgebied een bevorderaar van het kerkelijk, liturgisch gezang, uit de vroegste middeleeuwen afkomstig. Ook bevorderde de paus het gebed en was bekend voor de innigheid waarmede hij zelf placht te bidden. Dat hij aan de wereldlijke macht grooten invloed toekende op kerkelijke zaken wordt door Pastor niet over het hoofd gezien. Wat het kunstgebied aangaat moet nog vermeld worden dat Sixtus de vaticaansche boekerij herstelde en die tot algemeen gebruik ontsloot. Ook scheidde de paus de boeken in handschrift van de oorkonden en dergelijke archieven. Maar Sixtus herstelde ook weder de schandelijk werkende door Paul II opgeheven academie Pomponius Laetus en dergelijken mochten hunne lessen weder hernemen, en de zedelooze Platina werd weder in eere hersteld. Bij diens dood liet men zelfs toe dat alles behalve stichtende woorden uit leekenmond op de kansel (573) klonken, om den afgestorvenen humanist te eeren. Eindelijk verwierf zich Sixtus IV nog een naam door dat hij aan Rome zooveel mogelijk de sporen van het middeleeuwsch karakter (579) ontnam (!) Hij deed de straten reinigen en bestraten Hij legde S. Maria del Popolo en S. Maria della Pace aan. De kardinalen volgden veelal dit voorbeeld van kerkbouw. Bruggen, muren, poorten en torens werden hersteld en een museum van oudheden geopend, voor overblijfselen van antieke zegebogen, welke de paus had doen omhalen (583). Sixtus herstelde ook het aloude hospitaal van den H. Geest, afkomstig van Innocentius III; zijn bouwijver strekte zich over alle steden van den kerkelijke staat uit. De fresco's in de sixtijnsche kapel, die naar dezen paus hare naam draagt, werden door Sixtus IV aangelegd. 't Is merkwaardig hoe Pastor den ombouw van Rome, tijdens Sixtus IV besprekende, ons de zaak zoo voorstelt als ware die niet anders mogelijk dan door de vernietiging van het bestaande, waartegen het volk, dat aan zijne overleveringen en gebruiken hield, zich ten onrechte verzette. Rome was een mengelklomp, zegt de schrijver, eene opeenhooping van nauwe, kromme en smeerige stegen (Gassen). Sixtus schiep daar lucht en licht. ‘In dieses wüste und ungesunde Chaos brachte Sixtus IV zuerst Luft und Licht.’ (579) | |
[pagina 437]
| |
Wanneer wij echter de verschillende plaatsen vergelijken waar de schrijver over ‘christliche Renaissance’, ‘heidnische Renaissance’, ‘gute Renaissance’, ‘schlechte Renaissance’, ‘echte’ en ‘falsche Renaissance’ spreekt, schijnt Pastor in den grond beter met onze inzichten overeen te stemmen, dan hij het zich zelven wil of durft bekennen. Maar de schrijver werpt het kind met het badwater te gelijk op den mesthoop, en trekt partij voor het afschuwelijke, amerikaansche rechte-lijnen-stelsel onzer moderne steden, die ruimte moeten geven aan de tramwagens. Zijn ontzag voor den ijver van zekere pausen dwingt hem onderscheid te maken tusschen christelijke, goede, echte, en heidensche, slechte, valsche Renaissance. Doch ten slotte blijft het oordeel des geschiedschrijvers zelven achterwege. Pastor zegt eenigszins zegevierend: Paul II ‘biach endgiltig mit der Gothik’ (314), verhaalt ons evenwel elders dat 's Pausen kasteel van S. Marcus gedeeltelijk nog aan den gothischen bouwstijl doet denken (216). Wanneer Pastor verder zegt, Plus II wendde zich met allen nadruk af van de ‘valsche Renaissance’, bedoelt hij dat de altaren van Venus, van Romulus, de bokoffers, de naakte Maria's en andere dergelijke schoone zaken, niet door hem werden bevorderd, zooals ook het volk te Florence protesteerde, toen Bundinelli zijn Adam en Eva had geschilderd, en zooals de advocaten in het proces der canonisatie van Karel Borromeüs opkwamen tegen de naaktheden der fontein op de markt van Bologna, door Borromeüs gesticht. Daar Paul II wegens zijn onafhankelijken christelijken kunstzin werd gehoond, verzekert ons de schrijver dat de paus toch geen afkeer van de wetenschap had! Waarom moet de schrijver dit verzekeren?... Dewijl alle pausen, zooals Callixtus III (1. 105), Paulus II, enz. die niet à tue tête de heidensche richting toejuichten, gelasterd werden - niet wegens hunne wezenlijke ondeugden, maar wegens hun afkeer van de heidensche beschaving. Ondertusschen geeft de schrijver zelf toe (288). dat de nieuwe richting altoos verder ging; met andere woorden, dat de heidensch gekleurde kunst en letteren meer en meer de christelijk gekleurde te boven streefden of verdrongen, dat de kunstenaars en geleerden meer en meer ophielden christelijk te denken. ‘Mehr und mehr erhielt die Richtung welche das formschöne Herdenthum an die Stelle der Christlichen Centralsonne zu setzen bereit schien, das Uebergewicht’, boven de ‘heilsame’ (?) richting. Wil men hierin nu eene aanbeveling of eene afkeuring zien, dit is ons, in zekeren zin, onverschillig. Wij waarschuwen alleen tegen begripsverwarring. Wanneer wij nu ten slotte nog eenmaal Pastors werk overzien, bekennen wij gulhartig dat de schrijver met dezen arbeid alle dusdanige bestaande werken in den schaduw heeft gesteld, | |
[pagina 438]
| |
zoowel door de frissche bronnen waaruit hij heeft geput, als door de levendigheid en schilderachtigheid der voorstelling. Het ontzachelijk getal bewijzen door de schrijver ter bevestiging van zijn verhaal aangevoerd, gever daarbij elken lezer gelegenheid de waarde en de waarheid van het voorgedragene te onderzoeken. Moge Pastor ons weldra met een volgend deel van zijn belangrijk werk vergasten! De aanmerkingen welke wij hebben meenen te moeten maken moge de opsteller aan ware belangstelling en aan dezelfde zucht naar waarheid toeschrijven, die hem bezielde bij het verwerken van deze belangrijken en uitgebreiden stof. Wat zijne mededeelingen op 't gebied der kunst betreft - schrikke hij er niet voor terug een afkeurend oordeel uit te spreken, wanneer zijn onderzoek en mededeelingen daartoe noodzakelijk leiden. Hiermede nemen wij afscheid van onzen waarden, wakkeren, ijverigen geleerde, alleen dit herhalende: De kunst der zoogenaamde Renaissance (de letteren zijn eenvoudig een der kunsten) is in zich zelve niet afzichtelijk en niet verwerpelijk, zij kan door alle geloofsleer worden gehuldigd zonder ketterij; maar die kunst, ondanks zekere schoonheden, heeft de natuurlijke volkskunst en letteren, zooals zij zich eeuwen lang hadden ontwikkeld, niet zoeken te veredelen en te verheffen, maar heeft haar eenvoudig omgeworpen, den volkszin verdrukt, de bestaande meesterwerken als 't ware geloochend en verloochend, de dichtkunst met beelde! doorspekt, waarvoor de lezers der Nibelungen en Reinaert de Vos zin noch verstand konden hebben, haar ideaal gemaakt uit eene beschaving die nooit op westelijk Europa kan passen en haar sedert 400 jaren als een dwingeland wil overheerschen - zoo op het tooneel, zoo in het volksepos, zoo in bouw- en beeldhouwkunst. Paul Alb. Th.
OEuvres économiques préparatoires à la coopération. Cinq oeuvres économiques d'intérêt matériel qui peuvent se réaliser en ville et à la campagne ou dix ans de travail sur le terrain des oeuvres populaires dans la région Thieltoise, 1879-1889, par Monsieur l'abbé Henri Van den Driessche, vicaire à Eeghem. Traduit du flamand par-Monsieur l'abbé Camille Looten; Docteur ès-lettres, maître des Conférences aux Facultés catholiques de Lille. Augmenté de nombreuses notes, de documents intéressants et d'une Introduction donnant les voeux des différents congrès, les principaux articles bibliographiques et les appréciations les plus remarquables d'hommes, d'oeuvres et d'économistes distingués, concernant ces institutions économiques. 118 pages in-8. Prix fr. 1,00. Het publiek kent reeds de werken van den uitmuntenden priester Van den Driessche, uit eene beschrijving van M. Ernest Faligan. Die Belgen welke geen nederlandsch verstaan zullen deze vertaling met groot genoegen lezen. | |
[pagina 439]
| |
‘Le public, déjà initié à l'oeuvre de Monsieur l'abbé Van den Driessche, par une Monographie de Monsieur Ernest Faligan, pourra au moyen de ces brochures étudier de près les institutions économiques qu'il a fondées à Iseghem et à Eeghem, cellis qu'il a projetées pour la région de Thielt et la Flandre Occidentale. Les industriels, les économistes et les hommes d'oeuvres, tous ceux en uu mot qu'intéressent la prospérité du petit commerce et de l'agriculture et le bien-être de la classe ouvrière, auront à coeur d'étudier l'oeuvre de Monsieur Van den Daiessche, et de l'appliquer s'ils le jugent opportun.’
Mystère des Trois Doms, joué à Romans en 1509. Documents relatifs aux représentations théâtrales en Dauphiné de 1400 à 1535, par le chanoine Ulysse Chevalier. Men kent den geleerden opsteller van het verdienstelijk Répertoire der geschiedenis, dat alle werken van denzelfden aard overvleugelt en van een groot aantal andere werken. De schrijver biedt ons hier eene studie die op andere wijze niet minder gewichtig is. Le mystère des trois Doms bevat de geschiedenis der martelaren S. Severinus, Exuperus en Felicianus. Petit de Juleville heeft in zijn Histoire du théâtre en France (Les mystères) te recht opgemerkt, dat voorstellingen als dezen veel meer in Zuid- dan in Noord-Frankrijk bloeiden. Men heeft bovengenoemd spel langen tijd met eene zekere verachting behandeld. Met welk deel der letteren van de middeleeuwen heeft men dit niet gedaan? De volksletteren rekenden sedert 1400 in Italie, sedert 1500 in Frankrijk, sedert 1550 in Neder and niet meer mede. Ondertusschen heeft men in onze eeuw leeren inzien dat ook uit een werk met gebreken als Les Trois Doms voor kunst- en zedegeschiedenis nog menige zaak is te leeren, die wij elders niet vinden. Dit geldt hier vooral wat de wijze van uitvoering der tooneelstukken betreft, welke van het eene land tot het andere, van de eene plaats tot de andere verschilde, naar tijd en gelegenheid, het aantal deelnemende personen en andere omstandigheden dit toelieten. In bovengenoemd spel kwamen in 1509 een honderdtal spelers voor; hetgeen aan Onès, in Etudes sur les mystères doet zeggen: ‘La moitié d'une ville était chargée d'amuser l'autre.’ Het kost eene groote moeite alle deze zaken weder in 't licht te stellen, nadat er vijfhonderd jaren verloopen zijn, waarin men zich om het edele genot des volks slechts weinig heeft bekommerd en alle kunsten aristocratisch zijn geworden, onder den invloed der zoogenaamde humanisten. Het was voor de 19e, veel meer nog voor de 20e eeuw weggelegd zich op het kunstgebied weder meer om het volk te bekommeren, dat niet langer van brood alleen wil leven. En het volk heeft gelijk! | |
[pagina 440]
| |
Le Chant grégorien. Théorie sommaire de son exécution, par Edgar Tinel. Malines. H. Dessain, 1890, 2e édition. Dit is een schoon prachtig gedrukt boeksken, vergezeld van eenen brief van Z.E. den kardinaal Goossens, een boeksken dat vele bijval vindt en verdient. Geheel d'eerste uitgaaf - rond de 1200 afdruksels - was in 3 maanden tijd verdwenen, een bewijs dat de boek aanstaat men kan niet meer. De voornaamste belgische bladen en tal van uitheemsche tijdschriften spraken er met den meesten lof van 't Is kwalijk van onzentwege dat wij 't werk niet reeds vroeger besproken en hebben, maar men doet altijd niet 't geen men wilt. Voor de tweede maal gaan thans 1500 afdruksels de wereld in. Maëstro Edgar Tinel heeft door zijne gewrochten eene groote faam verworven, daarom en moeten wij zijnen lof hier niet drukken. Voor wat de stoffe aangaat, 't is eene alderklaarste onderhandeling over de uitvoering van den Gregoriaanschen Zang. Gewapend om over zulkdanige onderwerpen te handelen legt de Bestierder der Kerkmuziekschool te Mechelen en Opzichter der Staatsmuziekscholen, een man vol wetendheid, ons uit, hoe de ware zang dien men in de kerk pleegt moet gezongen worden, de zang, dien Jan Ruysbroec, de Prior van Groenendael, hemelzang heette (zooals er eens in eenen opstel van ons puike, vlaamsche tijdschrift ‘Rond den Heerd’ verteld werd. De verschillige hoofdstukken en kunnen wij in 't lange niet bespreken. Daarom zullen wij enkel de titels laten volgen: Introd. De la Lecture. Du Chant. - I. Part. Le Chant syllabique. Chap. 1. De la prononciation des voyelles. II. De la prononc. des consonnes. III. De la formation d'une syllabe et de la liaison de plus. syllabes en un mot. IV. De l'accentuation. V. Des div. sortes d'accents. VI. Des pauses. VII. De l'unité dans le mouvement et du rythme. - II. Part. Chap. I. Le Récitatif. II. La Psalmodie. III. Le Chant orné. IV. L'Hymnodie. 1. Strophe iambique. 2. Str. trochaique. 3. Str. saphique. 4. Str. asclépiadique. - Appendice. Conseils à un Chef de Choeur etc. De lezer kan daaruit gemakkelijk gewaar worden hoe belangrijk het werk is en hoeveel eruit te vernemen valt, al zegt de schrijver ook in zijne Binnenleidinge: ‘Cet opuscule n'est rien moins qu'un travail d'érudition, et il n'est écrit ni pour les curieux d'histoire ni pour les artistes.’ Wij zeggen: Het boeksken is belangrijk en nieuw voor allen, én voor den kunstenaar, én ten dienste van dezen die voor kerkmuziek bezig zijn. Daarbij 't is geschreven in eene eenvoudige, klare tale en leest gemakkelijk. 't Enden het boekske komen raadgevingen voor de bestierders van Gregoriusvereenigingen. Den opsteller heil en dank. E.L.S. | |
[pagina 441]
| |
Geschichte der Trierer Kirchen, threr Reliquien und Kunstschatze, von Stephan Beissel, S.J. II. Theil, Geschichte des Heiligen Rockes, zweite vielfach vermehrte und verbesserte Auflage, mit sleben Abbildungen. Trier, Druck und Verlag der Paulinus-Druckerei, 1889. 388 blz. De naam des schrijvers was reeds eene aanbeveling bij de eerste uitgave van bovengenoemd werk. Men heeft hier een goed stuk zedegeschiedenis voor zich, met ophelderingen over een aantal kunstvoorwerpen die eenigszins met het onderwerp in betrekking staan; zoo bijv. het tafeltje uit ivoor dat van Triër naar Koblenz en van daar naar Antwerpen is gereisd, vanwaar het, in 1836 verkocht zijnde voor 290 fr., in 1845 naar Triër terugkeerde. Een register der tijdsorde geeft ons een goed overzicht der geschiedenis; een naamregister geeft ons eene handleiding tot het opslaan van bijzonderheden waartoe in menig ander boek het langdurig doorbladeren noodig is. Overigens kennen wij het werk van de eerste uitgave en bevelen het nogmaals aan.
Indisches. Religion, Tempel und Feste der Hindu, von Leopold Kist. Innsbruck, Vereins-Buchdruckerei, 1890. 537 blz. kl. 8o fr. 7. Hoe eene Indische weduwe niet verbrand wordt, hebben al onze lezeressen reeds geleerd uit Le tour du monde en 80 jours van Verne; hoe zij wel verbrand wordt kan men uit bovengenoemd boek leeren. Een ooggetuige vertelt het ons met alle geuren en kleuren. In tien jaren werden in de eerste helft der negentiende eeuw 5991 (zegge 6000) weduwen in zes steden van Noord-Indië jammerlijk verbrand. Het gebruik heeft nog niet geheel opgehouden. Men hoort nog wel eens dat een christelijke man zijne vrouw uit liefde wil opeten, en dat hij naderhand spijt heeft het niet te hebben gedaan. De Hindu daarentegen hadden zulk eene groote gedachte van de getrouwheid, zulk een hoog denkbeeld van den echt, dat zij 't schaamteloos, verachtelijk vonden, indien eene vrouw een oogenblik aarzelde haren man in den dood te volgen. Gejuich, maar ook geklaag steeg er op wanneer uit de vlammen van den brandstapel een vreeselijke knal verkondigde dat het in de hersenen verzamelde gas losgebarsten was en den schedel had doen springen. Die getrouwheid tot over het graf, niet zonder barbaarschheid, vindt men ook in het Nevelingenlied terug. Onze taal en middelnederlandsche overleveringen hangen niet te vergeefs te zamen met de sanskritsche taal en legenden. Die verbranding en nog honderden andere gebruiken der Hindu's, vindt men vloeiend en schilderachtig in bovengenoemd boek beschreven, wat wij aan beschaafde lezers in de hand wenschen te zien, als | |
[pagina 442]
| |
eene lektuur veel leerrijker dan een aantal romans, en toch niet minder aantrekkelijk.
Levensberichten der afgestorven medeleden van de maatschappij der Nederlandsche letterkunde. Bijlage tot de Handelingen van 1889. Leiden, E.J. Brill, 1889. Uit deze levensberichten, jaar in jaar uit door de Maatschappij in 't licht gegeven, laat zich eene geheele geschiedenis der letteren van de 19e eeuw samenstellen. Zij telt onder hare leden al diegenen welke zich jaren lang door geestige, oorspronkelijke geschriften hebben bekend gemaakt. Wij vinden in den laatsten bundel den bekenden verzamelaar der Catsiana, W.C.M., de Jonge van Ellemeet, door F. Nagtglas, de dichters de Bull, door H.C. Rogge, Hofdijk, door J.G. Frederiks, J.J.A. Gouverneur, door W. Hecker, Nolet, door Paul Alberdingk Thijm, de rechtsgeleerden de Bruyn Kops, door J.K.W. Quarles van Ufford, M. Verbrugge, door F. Nagtglas, J.S.G. Koning, door J.A. Feith, de godgeleerden J. Douwes, door J. Offerhaus, Ezn., L.W.E. Rauwenhoff, door A. Kuenen, de geschiedenisgeleerden T.Z.H. Jorissen, door A.P.G.J.C.A. Chais van Buren, door C.M.J. Willeumier, de taal- en letterkundigen W.J. van Gorkum, door J.B. Kan, J.A. de Bergh, door F. Smit Kleine, W Bisschop, door W.N. Du Rieu, den bibliograaf A. Tiele, door M. Nyhoff. Zij zijn in een deftig boekdeel van 416 blz. vereend. Des noms (gedeeltelijk) fort étonnés de se trouver ensemble. Hier slapen ze, zij aan zij..... Of liever, neen, zij slapen niet; het zijn sprekende gedenkteekenen! Zij leven, leven voor het jong geslacht, ten voorbeeld of ten spiegel, wijzende op iets hoogers en edelers dan het alledaagsche leven.
De Fabelen van Lafontaine, nagevolgd door J.J.L. ten Kate, geïllustreerd door G. Doré. Uitgevers-Maatschappij Elsevier, N.Z. Voorburgwal, Amsterdam. Eerste aflevering, groot fo. De schoone vertaling van wijlen ten Kate is bekend. De teekeningen van Doré zijn, door Pannemaker-Doms, Pisan, Hildebrant en anderen gegraveerd, uitmuntend afgedrukt. Het werk doet zich deftig en aantrekkelijk voor en zal waarschijnlijk in alle opzichten een heerlijk kunstwerk worden. De prijs is 35 cents (70 centiemen). N.B. De volgende afleveringen zijn ons niet toegekomen.
Ein Gralbuch von Gerhard Gietmann, S.J. Freiburg i. Br. Herder'sche Verlagshandlung, 1889, 648 blz. Prijs Dit werk is tegelijk derde deel eener serie van Clasissche Dichter und Dichtungen bij denzelfden uitgever verschenen. In het tweede deel is reeds menige bijzonderheid over de Graalsage, ter gelegenheid van Parzival, gezegd. Hier wordt in 't algemeen | |
[pagina 443]
| |
en van een hoog standpunt, hare beteekenis voor de wereldgeschiedenis behandeld. Bijzondere aanleiding daartoe vond de schrijver in de Perceval le Gallois, in 1866 door Ch. Potvin uitgegeven - een werk wat grootere verdienste heeft dan in 't algemeen daaraan is toegekend. Ook Birch-Hirschfeld de laatste schrijver over Parzival, is slechts al te weinig in de beteekenis daarvan doorgedrongen. Gietmann besloot daarom het werk van Potvin te vertalen, de verheven algemeen menschelijke, zoowel als mystische beteekenis der Graalsage in 't licht te stellen en daaraan een bibliographisch overzicht te verbinden, gelijk er tot heden geen bestond. De schrijver is volkomen in zijn voornemen geslaagd. Wij hebben hier een werk voor ons opwekkend door den daaruit stralenden esthetischen zin de grondige kennis van het onderwerp, de geleerdheid, blijkende uit de beschrijving van alles wat daarover tot heden het licht zag (op de nederlandsche schrijvers na) en toegelicht met noten rijk van inhoud, die aan het werk eene blijvende waarde verzekeren. Of daarom elkeen ermede zal instemmen dat de Graalsage in haren geheelen omvang van britsche afkomst is, zooals de schrijver tracht te bewijzen, is minstens onzeker, doch zeker is dat de geleerde Jonckbloet met zijne realistische beschouwingen over afkomst en beteekenis van Graalen Parzivalsage, schoon ongenoemd, voor goed is wederlegd, waar hij uitroept (Geschiedenis der middeln. dichtkunst, I, 344): ‘Er ligt in de gewrongen (?) mystische verhandelingen (van Paulin Paris!) en in die ascetische richting niets dat het schoonheidsgevoel aandoet.’ Gelijk het werk van Schmidt over Wagner het beste is wat er over dat onderwerp bestaat, is dit Gralbuch voorzeker het uitmuntendste wat over dien ‘schotel’ is geschreven, welke in de 13e en 14e eeuw de halve wereld bezig hield. Ware het werk niet voor een groot publiek der negentiende en twintigste eeuw opgesteld, de schrijver hadde zijne uitleggingen wat beknopter kunnen geven. De stijl ervan is ondertusschen immer boeiend door fraaiheid.
1. Missa: Alma Redemptoris Mater, Messe für 2 gleiche Stimmen m. Begl. d. Orgel od. d. Harmoniums. P. Piel, Op. 67. 1890, Düsseldorf, Schwann'sche Verlagshandlung. Part. Mk. 1.50, Fr. 1.90, F. 0.95.
2. Handboekje ten gebruike bij h. onderwijs i.d. Gregoriaanschen Zang, M.J.A. Lans. 4e druk, Leiden, J.W. van Leeuwen, 1889.
3. Tweestemm. Zangoefeningen voor Sopr. en Alt. of Ten. en | |
[pagina 444]
| |
Bass, R. Hol, op 92, 3e druk, Groningen, P. Noordhoff, 1890. Onlangs hadden wij het genoegen in dees tijdschrift een beknopt verslag van Piel's Harmonielehre door den Eerw. H. Baumker te lezen. Het weze ook een anderen medewerker vergund een woord over den verdienstelijken ‘Musikdirektor’ te Boppard te zeggen. Peter Piel, de ernstige, bescheidene, voortdurend werkende en vooruitstrevende toondichter verdient dat zijn naam de grenzen zijns vaderlands overschrijde, al ware 't alleen om de buitengewone diensten die hij aan de kerkelijke toonkunst bewijst. Thans is het getal zijner werken tot op 67 geklommen. In de laatste mis van Piel, Alma Redemptoris Mater toonen zich wederom de natuurlijke klaarheid van uitdrukking en adel van gedachte die ook Piels overige pennevruchten kenteekenen en zij is bovendien gemakkelijk uit te voeren. Haasten wij ons hieraan toe te voegen, dat zij allen niet slechts penne vruchten, maar voortbrengsels van een rein hart, een klaar hoofd en een met de geheimen der muzikale schrijfwijze geheel vertrouwde ‘Fachmann’ zooals de Duitschers zeggen, genoemd moeten worden. De mis is zooals de meeste werken van Piel te Düsseldorf bij den welbekenden uitgever Schwann verschenen, die er steeds groote zorg aan besteed. Wat nu gezegd van Lans Handboek ten gebruike bij het onderwijs van den Gregor. zang? Alle tijdschriften van het vak hebben den lof des geëerden schrijvers reeds in oude en nieuwere ‘tonen’ met zooveel sfz en sfzz gezongen, dat er voor ons maar weinig overblijft... De geleerde nederlandsche musicoloog en redacteur van het Gregoriusblad, moge het ons niet ten euvel duiden, wanneer wij, onder boeken, brochuren en schriften van allen aard te vergeefs naar adem en vooral naar tijd zoekend, zijn werk geheel uit het oog verloren hadden. Men rekene alleen met onzen goeden wil: Pax hominibus bonae voluntatis. Wij verheugen ons zeer over de gunstige ontvangst die overal aan het Handboek te beurt viel. Reeds is de vierde druk ervan verschenen. De schrijver heeft deze uitgave opnieuw bewerkt en van alle aanwinsten, welke er sedert den tijd des vroegeren druks op het gebied der kerkmuziek gedaan zijn, gewag gemaakt. Moge de eerwaarde schrijver nog talrijke uitgaven van zijn schoon werk beleven! De Tweestemmige Zangoefeningen van Richard Hol zijn zeer aanbevelenswaardig, ofschoon m.i. niet genoeg gegradueerd. Men herinnert zich nog den grooten bijval welken Hol's Jeugdige Zanger, een soortgelijk werkje, algemeen bij het publiek en de pers verwierf. Daaromtrent was er maar ééne stem. Alhoewel er in | |
[pagina 445]
| |
de voor ons liggende zangoefeningen twee stemmen zijn, zal het succes niet minder groot zijn voor den componist en den uitgever P. Noordhoff te Groningen bij wien altijd goede en nuttige dingen er perse liggen. Voegen wij er nog bij dat de teksten in 't Fransch en in t Engelsch vertaald zijnde, den ingang der Oefeningen in 't buien land vergemakkelijken.
1. Wörterbuch der Deutschen Sprache mit Belegen v. Luther bis auf die Gegenwart, von Prof. Dr. Daniel Sanders. Leipzig, Otto Wigand, 2. unveränderter Abdruck, 3 Deelen in-folio, geb. M. 81 -; Fr. 101,25; F. 48 -.
2. Ergänzungs-Wörterbuch d. Deutschen Sprache; neue Ausgabe, id. Berlin, Hans Lüstenöder, 1889; M. 30 -; Fr. 37,50; F. 18 -; 1 D. in-folio
3. Bausteine zu einem Wörterbuch d. sinnverwandten Ausdrücke im Deutschen, id. Berlin, H. Lüstenöder, 1889; geb. M. -; Fr. -; F. -, in 8o.
4. Satzbau und Wortfolge in d. deutschen Sprache; id. Berlin, H. Lüstenöder, in 8o, geb. M. 3-; Fr. 3,75; F. 1,75.
5. Leitfaden zur Grundlage d. deutschen Grammatik, id. Berlin, H. Lüstenöder, in 8o, geb. M. 2-; Fr. 2,50; F. 1,40.
6. Neue Beiträge zur Deutsch. Synonymik; id. Berlin, H. Lüstenöder, in 8o, geb. M. 3,60; Fr. 4,50; F. 2,10. Wie de duitsche taal en letterkunde niet alleen als liefhebber beoefent, maar zich ernstig met de fijnheden van hare schakeeringen en de diepzinnige beteekenis harer uitdrukkingen bezig houdt, kent ten minste een werk van den vermaarden grijsaard, Prof. Dr. Daniel Sanders, die te Altstrelitz met ongeevenaarde jeugdige arbeidskracht de vruchten zijner onverpoosde studiën aan het duitsche volk openbaart. Men leze het artikel van W. Kreiten in het belangrijk tijdschrift ‘Stimmen aus Maria Laach’. 1890 blz. 547-571. In 1865 verscheen bij O. Wigand, te Leipzig de eerste druk van het 800 foliobladzijden en 9000 colommen van elk 79 regels bevattende groote Woordenboek der Duitsche taal met voorbeelden van alle schrijvers die zich van Luther tot op onzen tijd eenen naam in de letteren verwierven. Reeds 11 jaren later, dank zij den Leipziger uitgever, volgde er een tweede onveranderde afdruk van de drie boekdeelen. Met onvermoeibare vlijt werkte de geleerde philoloog verder en voltooide zijn reuzenarbeid door een in 1885 te Berlijn bij Lüstenöder verschenen Appendix van 700 foliobladzijden, hetwelk hij aan het duitsche volk opdroeg en waarmede hij een werk | |
[pagina 446]
| |
afsloot dat hem voor altijd eene eereplaats in de rij der geleerden en letterkundigen verzekert. De prijs van 81 Mk. voor het Woordenboek is betrekkelijk gering, wanneer men den rijkdom van den stof beschouwt die er in gebezigd werd. Men weet dat het groote Woordenboek van Grimm, sedert meer dan dertig jaar begonnen, slechts tot op de helft gevorderd is; de vervelende opsommingen der samengestelde woorden, - waaraan de duitsche lyrische poëzie zoo rijk is - tot in het kleinste vervolgd, dragen er de schuld van. S nders beperkt zich tot algemeene groote lijnen, alleen de wezenlijk typische en voornaamste composita in 't oog vattend. Wie zich dus een werkelijke steunpilaar zijner boekerij op 't gebied der buitenlandsche letteren verwerven wil, schaffe San ders' Woordenboek met den ‘Ergänzungsband’ aan. De waarde van het werk neemt bovendien door de jaren niet af, al zullen er ook in den loop des tijds door de vorderingen in het staats en rechtsleven der volken, door de nieuwe ontdekkingen op elk gebied, behoefte aan nieuwe woorden en zoodoende aan toevoegsels aan de reeds bestaande werken ontstaan. Wat nu de Bausteine betreft (zie boven) Dr Sanders legt daarvan in de Inleiding het doel uit. Hij zegt o.a. dat hij, thans 70 jaar oud, een innig verlangen koestert, alles wat nog in zijne werkplaats vergaard ligt zoo spoedig mogelijk uit te geven. Dees boek bestemd om een groot woordenboek van verwante uitdrukkingen in te leiden, sluit zich te gelijk aan een reeds vroeger met dit doel geschreven handboek, ‘Wörterbuch deutscher Synonymen.’ Drie andere hoogst lezenswaardige en voor de letterkundigen en schrijvers onmisbare boeken zijn de drie laatste hierboven genoemde, eveneens bij Lüstenöder te Berlijn verschenen. Het eene ‘Neue Beiträge zur deutschen Synonymik’ sluit zich eveneens bij het ‘Wörterbuch deutscher Synonymen’ aan, maar behandelt alleen zulke synoniemen, welke door andere schrijvers ofwel geheel ter zijde gelaten, ofwel verkeerd opgevat zijn. Een zeer practisch ingerichte inhoudstafel van dit boek en de later verschenen Bausteine bevindt zich in laatstgenoemd werk. De twee overige werken, over de Opvolging van woorden en volzinnen en de Grondbeginselen der duitsche taalkunde in 't algemeen handelende, zijn geen zoogenaamde ‘schoolboeken’, ofschoon de klare eenvoud ige vorm daarvan dezelven voor iedereen toegankelijk maakt. Zij zijn vooral voor onderwijzers, taalbeoefenaars en vrienden der duitsche taal in 't algemeen geschreven. Wat ook deze twee boekdeelen kenmerk en den schrijver van anderen onderscheidt, is dat hij zich - alleen zijn groot doel in 't oog hebbend - de moeilijke taak stelt uitsluitelijk datgene te studeeren wat tot nu toe met gebrek aan kennis, met nalatigheid of soms in 't geheel niet behandeld werd. | |
[pagina 447]
| |
Hiermede sluiten wij met den innigen wensch dat ons nog menige gave uit den rijken schat van Prof. Sanders' ontdekkingen en verzamelingen geschonken worde! Hoe algemeen de werken van Dr. Sanders gewardeerd worden, bewijst b.v. dat zijn boek over de ‘Hauptschwierigkeiten’ der duitsche taal reeds 19 uitgaven beleefde. (Zie Advertentieblad.) |
|