Dietsche Warande. Nieuwe reeks 2. Jaargang 3
(1890)– [tijdschrift] Dietsche Warande– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 190]
| |||||||||||||||||||||
Eene ‘Zoending’.
| |||||||||||||||||||||
[pagina 191]
| |||||||||||||||||||||
Raede te doen daeghen ende dat alles om costen te verhueden ende dat alles metten iersten... enz...’ De regelen die wij komen over te schrijven maken eene losse zoogezegde memorie uit. Ongetwijfeld had de oude-kleerkooper zijnen advocaat gesproken en was dat opstel door dien rechtsgeleerde uitgevaardigd, of minstens ingegeven. Hetzelve draagt geene dagteekening, doch het stelde de Armenkamer aan het werk in de eerste dagen van het jaar 1620. Op 12 februari richtte zij zich tot den Procureur generaal van Brabant, om te vragen dat het verzet, door Melchior Smits aangeteekend, niet ontvangbaar zou verklaard worden. Behalve de feiten die wij reeds aangestipt hebben, gaf zij in haar rekwest voor redenen: dat Melchior Smits, ‘in dyen hy van de voors. sommeGa naar voetnoot(1) oft anderssins yet soude willen pretenderen, schuldich ende gehouden soude moeten wesen te moeten restitueren allen 't gene de voors. interventeursGa naar voetnoot(2) tot onderhoudinge van den voors. Michiel Smets synen pretensen halven broeder, vrouwe ende kinderen hebben vuytgereyckt ende betaelt’. Smits verwierp deze tusschenkomst der Armenkamer met zijne volgende ‘Conclusie van den 26 february 1628. Melchioir Smidts halven broeder van wylen Michiel Smidts opponent ende gedaeghde, Tegen, N..... Impetrant van opene brieven van remis. Die voors. opponent instituerende syne actie civile, contendeert ten eynde dat d'Impetrant schuldich | |||||||||||||||||||||
[pagina 192]
| |||||||||||||||||||||
ende gehouden sal syn, aen hem opponent als den naesten gequalificeerden van vs. aflivighen te doen den Soen ofte Voetval over den neerslach by den Impetrant seer moetwillichlyck gedaen, in den persoon des voors. wylen Michiel Smidts ende voorts te betaelen voor soenpenninghen, begraeffenisse als andersins de somme van ses hondert Ryns guldens eens ofte sooveele min ofte meer als 't Hoff vuyte gelegentheyt van de saecke sal vinden te behooren, cum expensisGa naar voetnoot(1)’. De partijen verschenen opnieuw voor de balie den 30 april 1620. Procureur Berot deed acte nemen, dat zijn cliënt ‘tot diversche reysen hadde gepresenteert, om te doen den Soen bij den opponent versocht maer, aengaende de penninghen, dat hy daerover mette voors. Aelmoesseniers hadde gecomposeert ende daermede moeste gestaen’. Geen geld, geen zoen; zoo luidde het antwoord der partij Smits. Procureur Van den Broeck ontwikkelde daarop deze thesis: ‘datter nyet en sall worden geprocedeert tot interinement van de opene brieven van remis by den impetrant alhier te Hove verworven, voor ende aleer hy tegens hem ged.Ga naar voetnoot(2) sall hebben gedaen den behoirlycken soen over den dootslach by hem gecommitteert, in den persoen van Michiel Smits, zyns gedn. broeder, ende de soenpenningen aen hem betaelt in gevolge van de rechten ende costuymen der stadt van Antwerpen ende aldaer van alle oude tyden onwederroepelyk, geobserveert, cum expensis’. | |||||||||||||||||||||
[pagina 193]
| |||||||||||||||||||||
Bijna gansch het jaar 1620 verliep in uitstellen en woordenwisselingen van kleine aangelegenheid. Ja zelfs, de pleiters schenen zich wederkeerig geenen verlofdag te hebben te goed gehouden. Wat de eene voor zich nam, wilde de andere op zijne beurt genieten. Berot bleef, zoo 't schijnt, niet in het geding, want in de maand November 1620, gaven de Aalmoezeniers eene degelijke volmacht aan advocaat Van de Zande. Smits protesteerde hevig daartegen. Hij beweerde, dat zou ‘staande blijven’ hetgene Mr Berot reeds met hem afgedaan had. Deze wilde de zaak voorts pleiten, doch de volmacht van Van de Zande deed den Raad besluiten om de Aalmoezeniers te doen optreden. Dit recht werd hun bepaald erkend op 13 Januari 1621 en, terzelfdertijd, het grondbegin van het enterinement. De partij Smits ging echter van hare burgerlijke actie niet af. Nu volgden de replieken, duplieken en persisteeringen, zonder dat er een einde aan de zaak kwam. Men haspelde zoo voort tot in de maand November 1626, zes jaren ongeveer. Dat heette, een proces ventileerende houden. Het Hof bevool eindelijk, dat de partijen hunne belangen zouden samenvatten bij vorm van ‘advertissement’. Alzoo samengevat kwamen de eischen der Armenkamer, buiten de gekende feiten die zij telkens ophaalde, op de volgende beweegredenen neer. Zij beweerde het gezin Smits onderhouden te hebben, sommigen zijner leden tot hun sterfdag, anderen tot dat ze gekomen waren tot eenen geapprobeerden staat. Zij achtte zich bevoegd om, gelijk zij gedaan had, met den doodslager te onderhandelen, zonder aan den halven broeder van het slachtoffer eenig recht op de zoenpenningen toe te kennen, veel minder nog, tot de actie die hij thans voorstond. | |||||||||||||||||||||
[pagina 194]
| |||||||||||||||||||||
Zij beweerde als erfgename, krachtens ‘de privilegiën van den Lande ende Hertochdomme van Brabant, de satisfactie van den voors. dootslach, als eenige geinteresseerde’ te moeten doen. ‘Ende dit nyet alleenlyk om den voorschreven overleden binnen synen levene onderhouden te hebben, maer oock om naerderhant te hebben gealimenteert syne weduwe ende kinderen. Synde nothoir, dat de weduwe, ende kinderen, wyens persoonen de voorschreven interventeurs oyck syn representerende, syn de naeste, mette welcke aen den impetrant van de brieven van remis, wordt belast te moeten accorderen.’ Zij verwierp krachtdadig den eisch van Melchior Smits, die zich op de costumen van Antwerpen beriep, om, als halve broeder, den zoen en de zoenpenningen voor zich te begeeren: ‘uyt redenen, soo hy sustineerde, dat hyGa naar voetnoot(1) gheene soonen en soude hebben achtergelaeten, maer alleenelyk twee dochteren.’ Zij beweerde daartegen dat, volgens hare meening, de costumen niet spraken van eenen halven broeder den voorrang te geven op de weduwe en hare dochters. ‘In alle geval’, zoo besloot zij hare opinie op dat punt, ‘en soude deselve costuymen nyet anders connen verstaen ofte geïnterpreteert wordden, dan aengaende den daetelyken Soen ofte Voetval, die aen den naesten manspersoon van den afflyvighen by avonture soude moeten gedaen worden, gelyck den impetrant ex abondanti, aen den opponent heeft gepresenteert te doen.’ Dus liet de partij des oude-kleerkoopers het punt | |||||||||||||||||||||
[pagina 195]
| |||||||||||||||||||||
van den eigenlijken zoen onder bespreking. De gestorte sommen echter, vermeende zij op vasteren grond te kunnen behouden. Na op hunne hoedanigheid van ‘toesienders van alle arme weduwen ende weesen en de naeste erffgenaemen van degene die sy op de Aelmoessen hebben onderhouden’, gedrukt te hebben, trachtten de Aalmoezeniers te bewijzen, dat hun akkoord met den pleger van den manslag van aard was, om aan beide de partijen voldoening te geven. Immers, zoo pleitten zij, het ontvangen geld kwam niet in de gemeene borse der armen? Het strekte uitsluitelijk tot onderhoud der familie van Smits. Reeds was dezes weduwe daarop tot haren sterfdag ondersteund geweest en was de oudste dochter, na in haar jeugdigen leeftijd door de Kamer opgevoed te zijn geweest tot dat zij ‘heurs broodt weerdich’ was, daarop ter gelegenheid van haar huwelijk begiftigd geworden. Zulks zou dan ook der jongste dochter wedervarenGa naar voetnoot(1) die alstoen nog onder hun bestier was. En willende toonen met wat goede trouw zij te werk gingen, stelden zij voor, de op grond huns akkoords reeds ontvangene en de nog te ontvangene sommen, geheel en gansch ten behoeve der overlevende beiden dochters te verstrekken. Ook waren zij tevreden, mits hunne reeds gedane voorschotten hun vergoed wierden, onder voorwaarde nogtans dat de batige gelden, casu quo, door eenen nieuwen voogd, ten profijte der twee dochters, beheerd zouden worden. Zij verwierpen als ‘ter materiën impertinent’ en | |||||||||||||||||||||
[pagina 196]
| |||||||||||||||||||||
ondienstig, de opwerpingen des opponents, als zouden zij Michiel Smits maar onderhouden hebben tot hij zijn ambacht kende, en zij hem bij zijn huwelijk geen uitzet hadden verleend; dat de tegenpartij zijne begrafeniskosten zou gekweten hebben. Op die punten was hun pleidooi eenigszins zwak. Want, het eerste punt staafden zij door te zeggen, dat hun oud-kweekeling wel eene bruidsgift genoten kon hebben en, hadde hij die aangevraagd, hij ze gewis zou hebben gekregen. Op het tweede, verklaarden zij, dat de eene broeder voor den anderen wel iets gratuito mocht doen ‘van nature wegen, sonder dat hy is gefondeert, daervoor eenige de minste recompense te pretenderen... Alsoo dagelycks geschiedt bij toelatinge, jae ten versuecke van de voorschrevenen Interventeurs, dat de goede lieden vuyt charitaet tot hun nemen oft particulierelyck beneficieren ende ten houwelycke stellen eenige van deghene die sy op d'aelmoessen syn onderhoudende, sonder dat sy daeromme hunne herediteyt kommen pretenderen’. ‘Dat blyven de voorschreven Interventeurs over de kinderen hun in dyer vueghen affgenomen, dyen niet tegenstaende, altyt de toesicht hebben, houdende deselve als Almoesseniers kinders ende alsoo genyetende 't gene sy geraecken achter te laeten’. ‘In welcke consideratie (by soo verre deselve kinderen naermaels werdden geabandonneert van deghene die hun hadden aengenomen aleer sy hunnen cost connen winnen), de voorschreven Interventeurs die de novo aenveerden, assisterende deselve oft oock wel hunne weduwe en de kinderen naer dat hunnen noot is verheyschende’.Ga naar voetnoot(1) | |||||||||||||||||||||
[pagina 197]
| |||||||||||||||||||||
En dusdanig was wél het geval geweest der weduwe en kinderen Smits. Zij besloten andermaal tot de niet ontvangbaarheid van den eisch des opponents, aangezien deze zijne familie tijdens haar ongeluk in den nood gelaten had. Hoe zou hij nu kunnen beweren eenig recht te hebben op de batige nalatenschap, ‘onder pretext van naeste mansoir van denzelven overledene, denwelcken, alhoewel nae constuymen van Antwerpen soude moghen gequalificeert wesen om te compareren, als men doet de formaliteyt van den Soen, ofte Voetval, evenwel in gheender manieren recht en kan competeren totte penninghen voor dewelcke men over eenen dootslach heeft gecomposeert, maer moeten deselve betaelt worden aen de naeste erffgenaemen van den afflyvighen, wesende d'interventeurs in desen, gelyck hiervoore is gededuceert ende bewesen? Vuyt welcke deductie finael resulteert dat die voorschreven Interventeurs, duplici titulo, waeren gequalificeert om den voorgeruerden accorde metten Impetrant aen te ghaen ende te sluyten tot synder volcomen indempniteyt.’ ‘Ierst, als Aelmoesseniers ende, in dyer qualiteyt, de naestbestaende den overleden, denwelcken sy op de gemeyne aelmoessen hebben onderhouden.’ ‘Ende ten tweeden, als hebbende, naer syne doot, wederomme aengenomen den last ende onderstant van de voorschreven syne weduwe ende weesen, dewelcke sy alleenelyck mette voorschreven penninghen hebben soecken ende alnoch soecken te beneficieren, gelyck sy dat hebben gepresenteert.’ Hiermede schenen alle overige ‘frivole argumenten ende tergiversatien’ des opponents nedergeslagen en deze van zijnen eisch ontheven te moeten worden. Toch niet. Procureur Van den Broeck kwam daar- | |||||||||||||||||||||
[pagina 198]
| |||||||||||||||||||||
tegen op met eene verhandeling over de rechtsleer van dien tijd, in wat betreft de costume van den Mondzoen. Berot had de zaak der Aalmoezeniers zoo wat voorgestaan op grond der voogdij der Armenkamer en harer aloude gebruiken. Het ‘advertissement’ zijns tegensprekers is ruim zoo belangwekkend. Wij moeten het eveneens besnoeien, om de aandacht op de hoofdpunten gevestigd te houden. Hy stelde vast ‘te wesen buyten controversie ende geheel notoir, soo naer allen natuerlyck verstant, daeghelyckse practycke ende geschreven rechten, dat nyemant over eenighen dootslach gratie noch remis bij den Prince en mach geaccordeert noch geinterineert worden, alvoren hebben (de) satisfactie gedaen aen partyen geinteresserende.’ Welnu, binnen Antwerpen was voor alzulke satisfactie ‘gerequireerd den soene onder de behoirlycke solemniteyten daertoe geprescribeert onder den tytel van Zoene, in de rechten ende costuymen derselver stadt, ten waere partyen de selve solemniteyt van den Zoene wilde remitteren.’ Steunende op de praktijk en, in het bijzonder, op de brieven reeds aan N. verleend, zegde hij, dat die ‘satisfactie’ eene voorwaarde was, sine qua non. Van die voorwaarde kon zelfs de Vorst niemand ontslaan, al wilde hij dan ook afzien van de boetelijke straf die aan de Regeering toekwam. Maar wie was nu de bloedverwant die ter zake geroepen was die ‘satisfactie’ te verleenen? Het was de gedaagde, ‘virtute fraternitatis et virilis sexus’. Dus, Melchior Smits, krachtens zijne broederschap en als zijnde van het mannelijk geslacht. Ten bewijze daarvan citeerde de pleiter het artikel 7, titel 23 van de ‘rechten ende costuymen van Antwerpen, luydende als volcht: | |||||||||||||||||||||
[pagina 199]
| |||||||||||||||||||||
‘D'ouste sone is Mondtsoender van den vader alleen, ende soenpenninghen behooren den oudtsten sone alleene toe; ende alsser gheene sone van den dooden en is, als dan is d'oudtste broeder van den afflijvigen alleen de montsoender; ende als de doode geenen broeder en heeft, alsdan is de vader van den dooden den mondtsoender; ende wanneer de doode gheenen sone, broeder noch vader en heeft levende, dan is de Montsoender de manspersoon, het zy ionck oft oudt die hem alder naest bestaet van bloetsweghen van synder vaderlicke syde, ende die de oudste is van vele in gelycken grade is de montsoender ende heeft de Soenpenninghen altyt alleen. (Art. 7, Titel van Salaris in 't feyt van soene).’ Daarom kon dan ook het akkoord met den dader gemaakt, deze satisfactie niet vervangen. Dat er geen nader mannelijke oir en was dan Melchior, daarbij dacht de pleiter niet te moeten stilstaan, het punt overigens door de tegenpartij erkend zijnde. Maar om hem den zoen en tegelijkertijd de zoenpenningen te doen toekennen, was er eene redetwisting noodig. Want, zegde pleiter, ‘op dese materie schrijvende, Judoc. Damhouder, in sua pratica crim. cap. 49, Nuio II, seght: quod foeminoe nullo modo pacis foedera componere neque donaria accipere possunt’.Ga naar voetnoot(1) Dit sloeg immers de vorige repliek gansch den bodem in, bijzonderlijk daar, waar de Armenkamer recht op de zoenpenningen vorderde? En dan zou deze het nog ‘zeer barbarisch durven heeten dat den oom met exclusie | |||||||||||||||||||||
[pagina 200]
| |||||||||||||||||||||
van de dochters van den dootgeslagen persoon alleen soude trecken de soenpenningen, sonder dezelve dochters ofte aen de interventeurs yet te laeten, by legitime ofte andere portie!’ Dàt was nu eens eene ‘frivole’ argumentatie! Bewezen zijnde dat de vrouwen geene zoenpenningen vermochten te innen, hoe konden de Aalmoezeniers zulks in name der dochters van Smits willen doen? Zij waren daartoe onbevoegd en alles wat zij tot heden verricht hadden, moest van nul en geener waarde verklaard worden. ‘Gelyck sulcx oyck geschiet is in andere dootslagen, daer dochters syn van den dooden, dewelcke, hoewel zy erffgenaemen syn van hunnen vaeder, en worden nochtans den zoene tegens hun nyet ghemaeckt ende moeten gedooghen, dat den manspersoen die den doode het naeste is bestaende, de soenpenninghen trecke.’ Deze bevoegdheid hadden de Aalmoezeniers verkregen, van personen die zelve onbevoegd waren en zij verviel, krachtens ‘den gemeyne regel van rechte, quod nemo in alium plus juris transferre potest quam sibi competere digno caseaturGa naar voetnoot(1)’. Wat zou hij nu zeggen van het akkoord dat de dader met de Aalmoezeniers getroffen had, en waarin hij had doen stellen dat hij ‘zooveele als in syne macht’ was, hun de voorschotten der Armenkamer wilde te goed doen? Wel, zij hadden dan maar hun verhaal moeten inspannen tegen Michiel Smits ‘ofte wel, naer syne beclachelyke doodt, tegen desselffs eerfgenaemen, prout | |||||||||||||||||||||
[pagina 201]
| |||||||||||||||||||||
consilii, maer nyet tegen hem gedaechde, den welcken alleenlyck pretendeert hetgeene hem ex jure privilegiato, privativelycke is competerende’. Echter zouden zij dan hebben moeten bewijzen, dat zij Michiel Smits tot aan zijn overlijden onderhouden hadden, iets wat zij ‘in der eeuwicheyt’ niet en zouden kunnen doen hebben. Het stond vast dat Michiel Smits, ‘in vyff en twintich jaeren, salvo justo, voor ‘syn doodt niet eene maellie van wegen d'Aelmoesseniers van Antwerpen genoeten had! Hij was, ja, in de Kempen uitbesteed geweest en daar zóo behandeld geworden, dat hij er zijn leven lang kreupel van gebleven was. Melchior had de kosten zijner bruiloft betaald. Insgelijks ook die zijner begrafenis aan ‘Niclaes Quigniet waschmaecker, naer het gebruyck binnen Antwerpen daervan gehouden, ende syne quitantie daeronder gestelt, hiermede gaendeGa naar voetnoot(1), gewoon synde de waschvercoopers die het was tot | |||||||||||||||||||||
[pagina 202]
| |||||||||||||||||||||
het lyck leveren, alsdan een jegelycken van deselve oncosten het syne vuyt te reycken’. Daarop haalt het pleidooi andermaal de ‘costuymen en de rechten’ aan, titel 27: artikels 47, 48 en 49 ‘van de verstreffenisse (sic), scheydinghe ende deylinghe’Ga naar voetnoot(1). Had de Armenkamer dus hare zoogezegde belangen verwaarloosd, dan had zij dat slechts aan zich zelve te wijten, zonder daarom tegen Melchior Smits die sluiksgewijs te komen verdedigen: ‘Quia (wederom eene uitstalling van latijn) ferro viam apperit, qui per indirecta vel contraria transit; ten tweede oock, quia qui vidit utilius et sumit deteriora, abit a radiis luminis sine mora; ten derden oock, quia modo frustra fit per plura, quod oequius fieri potuisset per pauciora, te weten, gedurende het leven van den voors. Michiel Smits, cum similibus’Ga naar voetnoot(2). De Hooge Raad verstond, natuurlijk, deze en meer andere diepzinnige zetten van den rechtsgeleerde naar hun juisten eisch. Maar, ten behoeve van zijn cliënt had spreker even goed, beter zelfs, kunnen zeggen, in eene taal die door dezen en iedereen verstaan hadde geweest: ‘de Aalmoezeniers eischen ten onrechte de zoenpenningen; want, hij die door slinksche en kronkelachtige wegen zijn doel zoekt te bereiken is een twistzoeker; 2o hij, die van het nuttige afziet om zich gemeene zaken aan te trekken werkt, van stonden aan, in het duistere; 3o te vergeefs zoekt men nu door omwegen te bekomen, wat men rechtmatiger op een eenvoudigere manier had kunnen erlangen.’ (Wordt vervolgt.) |
|