Dietsche Warande. Nieuwe reeks 2. Jaargang 3
(1890)– [tijdschrift] Dietsche Warande– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 129]
| |||||||
Schilder-, teeken-, etskunst, enz.
| |||||||
[pagina 130]
| |||||||
eene groote kracht in de hoofdlijnen, en in de gelaatsuitdrukking, die duidelijk vastgesteld schijnt. De christene kunst heeft in den kanonieken regel eene wet gekregen waarvan zij (evenals in Egypte) den invloed ondergaat. Wij vinden kostelijke overblijfselen dezer kunst in de domkerk (basilica) van San-Clemento te Rome. Te Constantinopel, de erfgenaam van het Grieksch vernuft, geroepen om het groot Europeesch werkhuis van schildering te worden, ontstaat vervolgens een nieuwe bouwstijl, terwijl de christene domkerk (basilica) zich in het Westen ontwikkelt. De oostersche kunst, aan vaste regelen verbonden die haar ter dood schenen te verwijzen, gaat naar Italië over, waar de eerste schilders, die door de beeldstormerij verjaagd waren, eene schuilplaats vinden. Door de kruisvaarten en de betrekkingen met andere Europeesche volkeren, die daaruit voortsproten, werd de gezichteinder der Romano-Byzantijnsche school uitgebreid, en werden haar onbekende wegen geopend. Op die wijze alleen konden de overleveringen der vroegste tijden gedurende de middeleeuwen behouden blijven. In de XIIIe eeuw ontstond er eene ‘pleïade’ van kunstenaars: Margaritone, Andrea Tafi, Guido di Siena, Buffalmaco, Cimabue. Het is de groote tijd der schilderkunst De fresco's der bovenkerk van den H. Franciscus van Assise zijn de zuiverste uitdrukking van deze versierkunst (art décoratif). De tooneelen, evenals de versiersels, zijn op zulke wijze behandeld, om steeds in de innigste overeenstemming met de bouwkunst te blijven. Dit waren de eerste grond beginselen die bij deze kunst, toenmaals in voege en de gedurige bekommering der schilders van dien tijd waren, en steeds trouw door hen nage- | |||||||
[pagina 131]
| |||||||
leefd werden. Alsdan ook verscheen de groote Giotto die de kunst met reuzenstappen deed vooruitgaan. Schilder, beeldhouwer en bouwkundige te zelvertijd zijnde, moet hij als de schepper der godsdienstige kunst, die van nu af van het ‘archaïsme’ verlost is, beschouwd worden. Maar in de eeuwen van 1300 tot 1500 neemt de kunst eene al te natuurlijke richting voor de uitdrukking der gevoelens in de gebaren der figuren. Zonder het gedroomde ideaal geheel te verzaken houdt zij op, liturgisch te zijn. Zij behoudt de ‘naïeve’, godsdienstige en zedige bevalligheid, die gedurende de 13e en 14e eeuw het penseel der kristene schilders bestuurde. Tot in de XVe eeuw gingen de schilder- en bouwkunst hand in hand, zonder elkander den rang te willen betwisten, gelijk dit later het geval is. Toenmaals werd de armste kerk met hare eenvoudige muren, hier en daar met een trek van den schilder overloopen, een waar meesterwerk. Men zag echter langzamerhand tusschen de ware kunstgewrochten van groote waarde of ten minste van een bewonderenswaardigen rijkdom, droevige verschijnselen opkomen, versieringen die de muren, welke zij dekken, onteeren, den aanschouwer het schaamrood op 't gelaat doen stijgen. Ons land maakte geene uitzondering op den regel die in de volgende bewoordingen door den vermaarden franschen bouwkundige Viollet-le-Duc uitgedrukt wordt: ‘Toutes les architectures connues se sont aidées de la couleur, ou plutôt de l'harmonie produite par l'assemblage des couleurs, pour donner à la pierre, aux enduits et même aux marbres une valeur indépendante de la forme plastique’Ga naar voetnoot(1). | |||||||
[pagina 132]
| |||||||
Om ons gezegde te staven, zouden wij een aanzienlijk getal belgische kerken, die uit de middeleeuwen dagteekenen, kunnen noemen, waar men sporen van muurschilderingen terug vond. Maar, helaas, waarom hebben er allen denzelfden eerbied niet voor, en waarom is de zoogenaamde herstelling der gebouwen maar al te dikwijls het voorwendsel om deze kostelijke overblijfselen van eene kunst die men heden niet verstaat en daarom miskent, voor altijd te doen verdwijnen? Onze nationale schilderschool, een der stralen van onze oude glorie, is te zeer gekend, en bij het herdenken van dien tijd zijn de onvergetelijke namen te zeer op ieders lippen, dan dat het noodig zij die hier op te sommen. De begaafde schrijver, wiens vergetene bladen, die in het stof, dat ze bedekte, als ingeslapen waren, ik onlangs nog overzag, beoordeelde goed onze oude schildering, toen hij zegde: ‘Het doet ook te bemerken dat het in de oude tijden mestal konstschilders waeren, vermits men alsdan in het gebruyk hadde van alle de binne mueren der kerken te beschilderen met heyligen en historien en andere vercierselen tot selfs het binnenste der begraefplaetsen waervan men dikwils de onderwindinge heeftGa naar voetnoot(1).’ | |||||||
III.Te dezer gelegenheid zal het niet zonder belang wezen, de aandacht des welwillenden lezers op de inrichting der Brugsche schildersgilde te vestigenGa naar voetnoot(2). Buiten de eigenlijke schilders, bevatte de Brugsche | |||||||
[pagina 133]
| |||||||
gilde nog zes andere ambachten. De cleerschrijvers en enlumineurs die de behangsels op doek teekenden en schilderden, en speelkaarten vervaardigden. De glasschilders die naar kartons schilderden. De glase- en spiegelmaekers die om hunne gesnedene lijsten, in welke de spiegels geplaatst werden, en om de gouden of gekleurde versiersels, waarmede zij zoowel de spiegels als de lijsten bedekten, tot de corporatie behoorden. De goreelmaekers en boomhauwers. De zadelmakerij stond onbetwistbaar met de schilderkunst in verband. Hiertoe zal het voldoende zijn te doen opmerken dat de zadelbogen, ten tijde van Lodewijk van Crécy, met geschilderd beeldwerk opgetooid werden, en dat de graven van Vlaanderen er hunne wapens deden op schilderen. Een bezoek aan het museüm der Halsche poort zou er u nog meer van overtuigen. Opdat de ambachten elkaar, door onwettige aanmatiging van ‘previligiën’ en rechten, geen nadeel zouden toebrengen, verdeelde men ze in drij verschillige afdeelingen.
Aan het hoofd der gilde stond de jury, waarvan de samenstelling in 1444 op de volgende wijze voor altijd vastgesteld werd. Het getal leden, 't is te zeggen gezworenen van den bestuurraad, werd op 7 gebracht. In de eerste afdeeling vond men twee eigenlijk gezegde schilders en éénen cleerschilder te kiezen. Twee andere leden moesten tot de 2de sectie behooren, en eindelijk de twee overblijvenden moesten door de 3de afdeeling, die de glasschildering beoefende, gekozen worden. Buiten de gezworenen was er nog de deken; maar al deze ambtenaren bleven enkel voor één jaar in bediening. | |||||||
[pagina 134]
| |||||||
Den 9n April 1450 werd er besloten eene kapel voor de gilde op te richten. 't Was in deze kapel, zeggen wij het in 't voorbijgaan, dat het graf van Sire de Monbléru ontdekt werd, waarvan wij elders den grooten kunstrijkdom hebben doen opmerken. Zes afgevaardigden of opzieners (intendanten) werden onder al de leden der gilde gekozen, om het werk tot goed einde te brengen. De kapel werd den 20n. Februari 1451 ingezegend en aan St Lucas en Eligius toegewijd. Op het altaar bevond zich een tafereel de H. Maagd, met Eligius en Lucas aan hare zijden, voorstellende. Deze schildering was van het penseel van den vermaarden Lancelot Blondeel. Boven het altaar had dezelfde kunstenaar ‘H. Lucas het portret der H. Maagd schilderende’ meesterlijk afgebeeld. Ten gevolge der Fransche omwenteling, die zoo als men beweert, de rechten van den mensch uitgeroepen, maar deze der kunstenaars op eene bijzondere wijze miskend heeft, werden de beide doeken verplaatst, daar de gilde, even als elk ander genootschap ontbonden werd. Wij zullen hierbij nog eene bijzonderheid aanhalen die wij onuitgegeven meenen te zijn, en die ons de zeden van den tijd wel leert kennen. Een franschman, Descamps genaamd, had ten jare 1792 Vlaanderen en Brabant doorreisd. In Brugge had hij onder andere ook de kapel der schilders bezocht: Alle jaren, op Sint-Lucasdag, schreef hij, stelt men er eene schilderij van Jan van Eyck ten toon, die men denkt het portret zijner vrouw te zijn. Deze schilderij, voegde hij erbij, is met slot en keten vastgemaakt opdat men ze niet stelen zouGa naar voetnoot(1). | |||||||
[pagina 135]
| |||||||
Volgens hem was dit eene onnoodige en bijgevolg eene overdrevene voorzorg; de onnoozele man dacht niet dat zijne landgenooten, twee jaren later er hunne handen op zouden willen leggen. Nu, luister wat er gebeurde. De legerbenden der Fransche republiek maakten zich den 25n Juni 1794 van Brugge meester, en twee maanden later kwam er een bijzondere afgevaardigde van Parijs om al de rijkdommen der stad en zelfs al de kunstgewrochten op te eischen. De agent maakte zich gereed om de schilderij waarvan wij spreken los te maken, toen de deken der corporatie hem deed opmerken, dat al de goederen der gilde belast waren, voor schulden die zij had moeten maken. Toen men den franschen gezant den prijs deed kennen voor welken ze over te nemen was, hechtte hij er geen de minste waarde meer aan. Een ‘nieuw’ bewijs misschien van het belang dat de Republiek aan de werken van kunst hecht. Alzoo behield Brugge zijne schilderij die 1439 geteekend is, en in het museum der Academie berust.
Maar het is hier het oogenblik, het algemeen kenmerkend karakter van de polychromie der middeleeuwen in eenige trekken te schetsen. In dien tijd dacht de schilder ongetwijfeld: daar alles in de natuur leeft, en daar er bij haar niets ongekleurd of eenkleurig is, waarom zou ik dan, evenals de natuur, aan mijne gewrochten de verscheidenheid van kleuren niet geven? En de beeldhouwer, die in de kapiteelen der kolommen, in de ‘culs-de-lampe’ de flora van zijn land reeds overgebracht had, riep de bevallige hulp des schilders in, om er door kleuren | |||||||
[pagina 136]
| |||||||
meer leven aan te geven. Blijdschap en Liefde! Deze twee gevoelens, welke het hart van iederen mensch vervullen, en die de leer van Jezus-Christus samenvatten, moesten in dien tijd door het gebouw, dat den eeredienst en de glorie van God toegewijd is, wedergegeven worden. Daarom ook maakte men van de kerk eene groote openbare plaats waar de godsvrucht der geloovigen verhevene onderwijzingen kwam putten. Daarom ook was het, dat een Fra Angelico vooraleer den gekruisten Zaligmaker te schilderen hart en geest eerbiedig ten Hemel verhief. | |||||||
IV.Ten gevolge der groote veranderingen die de ogivale stijl in de gebeeldhouwde versierkunst en het bouwstelsel te weeg bracht, vond de versierschilderkunst zich ook genoodzaakt hare regels te wijzigen en ze met de nieuwe schikkingen der bouwkunst overeenkomstig te maken. Maar zij wachtte zich wel van aan het grondstelsel, dat de schilder van het Romaansch tijdvak bezield en geleid had, te verzaken. Inderdaad zij zijn verre van de doorzichtkunde (perspectief) te overdrijven en eene begoocheling te willen voortbrengen. De meeste zorg der middeleeuwsche kunstenaren is, evenals die van hunne voorgangers: het schijnbeeld te vermijden, en aan de muren hun aanzien van platte en doffe oppervlakten te behouden. Daarbij komt dat zij in al hunne fresco's meer naar eene getrouwe uitdrukking van het gevoel en eene kinderlijke en keurige uitvoering der figuren, dan naar eene volmaakte wedergeving der natuur streven. In de meeste muurschilderingen is het gemakkelijk deze vaste wet van de regelen der versierkunst stipt en | |||||||
[pagina 137]
| |||||||
bestendig te volgen, te bestatigen. Iedere bijzonderheid, hoe volmaakt zij ook op zich zelve weze, is aan het algemeen uitwerksel dat men voortbrengen wilde, ondergeschikt. Het is daarom ook dat de schilders van versierselen, in de ogivale ‘periode’, na door schakeering der tonen eene passende kleuring gevonden te hebben, steeds streefden aan de teekeningen der versiersels zulke gedaanten te geven welke het best met de plaats, die zij in het gebouw innemen moesten, overeenkwamen. Nog altijd om dezelfde reden, 't is te zeggen om steeds in de volmaaktste overeenstemming met het gedacht van den bouwkundige te blijven, durfden zij zelfs geene versiering als verheven beeldwerk schilderen (simuler). Wilt gij er een nieuw en onbetwistbaar bewijs van hebben? In hunne fresco's verbeeldden zij dikwijls het een of het ander deel van een gebouw: he wel! in dit geval hadden zij enkel een versiering en geen afbeeldsel in 't zicht; want deze bouwkundige bijzaken moeten als de geteekende uitleggingen, die de hoofdzaak beter vatten doen, aanzien worden. De schilder dacht geenszins de betrekkelijke afmetingen, de modelleering, het wezenlijk uitzien van het lijstwerk der kolonnen, de kapiteelen enz. met juistheid weer te geven; hij hield zich tevreden, met er den vorm van aan te duiden, en de gebouwen door deze handelwijze op te luisteren. De kleinste bijzonderheid werd met dezelfde zorg geschilderd als de bijzonderste ‘personnage’ en ontving evenveel licht, zegt Viollet-le-duc. Ziedaar, waarom de werken, die de middeleeuwen ons nagelaten hebben, ons altijd belangwekkend zullen schijnen. Waarom wij het gevoel van eerbied en liefde, | |||||||
[pagina 138]
| |||||||
dat het zicht der middeleeuwsche muurschilderingen in ons opwekt, niet bedwingen kunnen, het is omdat zij ons van den geest van dien tijd getuigen, welke in de ziel des volks de ware esthetieke grondbeginselen, volgens welke alle kunsten overeenstemmend moeten samen werken om hetzelfde uitwerksel, om den zelfden indruk te weeg te brengen, wist te onderhouden. Eindelijk, ziedaar waarom wij ook nooit zullen ophouden de schilders aan te wakkeren, de kostelijke overblijfsels, die door het toeval in België hier en daar ontdekt worden, te verzamelen. Niet dat wij deze schilderingen onder alle opzichten als volmaakt beschouwen; maar enkel omdat zij, volgens ons, het best aan de ware grondbeginselen der kunst beantwoorden. Zij zijn ook geroepen om een schat van modellen en eene bron van denkbeelden te worden. In een woord daar is de eenige en onveranderlijke regel der kerkelijke ‘polychromie’ te vinden. |
|