Dietsche Warande. Nieuwe reeks 2. Jaargang 2
(1889)– [tijdschrift] Dietsche Warande– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 569]
| |
Boekenkennis.Ga naar voetnoot(1)Meisjesjaren, uit het Engelsch, door H. Scheltema, met vier platen. 's-Gravenhage, Cremer en Co, 1889, 181 blz. Meisjesjaren is een allerliefst boek, dat zeker goed verkocht zal worden. Het kan werkelijk aan jonge meisjes van goeden huize in handen gegeven worden, zonder te vreezen dat zij er sentimentaliteit uit opdoen. Het is gezonde engelsche kost. De vertaler heeft zijn van Alphen in 't oog gehouden: ‘Schrijven moet me, zegt Papaatje,
Evenzoo als of men praat’.
Dat hier en daar eene meer zwierige wending mogelijk ware geweest, willen wij niet ontkennen. Het meeste wat Cremer en Co uitgeven verdient lof en dank.
Middeleeuwsche geestelijke Liederen en Leisen, met eene klavierbegeleiding naar den aard hunner tonen door Dr. J.G.R. Acquoy. 's-Gravenhage, Martinus Nijhoff, 1888, 58 d. gr.-4o. Verleden jaar hebben wij Het geestelijk lied in de middeleeuwen vóór de Hervorming van Dr. Acquoy besproken. Het zij ons vergund op twee andere dergelijke verhandelingen van denzelfden schrijver opmerkzaam te maken, namelijk 1) Het oude Paaschlied ‘Christus is opgestanden’ (Overgedrukt uit het Archief voor Nederlandsche Kerkgeschiedenis, dl. I, afl. 1. 's-Grav. 1884, blz. 1-36), 2) ‘Kerstliederen en Leisen’ (Overgedrukt uit de Verslagen en Mededeelingen der Koninklijke Academie van Wetenschappen, Afdeeling Letterkunde, 3e Reeks, Deel IV). Het zijn voortreffelijke monographiën, van bronnen-studie getuigende. Bovengenoemde verzameling is het vervolg en slot der voorafgaande werken des schrijvers: vier kunstzangen en 20 andere geestelijke liederen uit oude handschriften en zeldzame oude druk- | |
[pagina 570]
| |
ken geput. De tekst is in de oorspronkelijke schrijfwijze terug gegeven en met woordverklaringen en andere wetenschappelijke toelichtingen opgehelderd. De melodiën zijn in nieuw notenschrift gedrukt met aanduiding van de maatbeweging en met maatstrepen voorzien. De schrijver heeft er eene klavierbegeleiding aan toegevoegd, welke door haar karakter aan den geest van elk lied beantwoordt. ‘Middeleeuwsche liederen’, zegt de uitgever met recht, ‘willen in hunne oude spelling worden gelezen, maar ook op hunne oude wijze worden gezongen. Die dit niet in acht neemt, pleegt er onrecht aan, want hij berooft ze van hun eigenaardig karakter en hunne oorspronkelijke schoonheid. Ook wie ze meerstemmig wil inrichten, of van eene begeleiding voorzien, verlieze dit nooit uit het oog! Een middeleeuwsch lied met eene negentiende-eeuwsche harmoniseering of begeleiding maakt op den kenner denzeliden indruk, dien een Hollander uit de 15de eeuw, in eene Parijsche frak gestoken, op hem maken zou.’ De uitgever wil eene streng diatonische begeleiding geven, geholpen door de middelen welke de harmonieleer omtrent 1500 toeliet, en hij schijnt, voor zoover ik 't beoordeelen kan, in zijn streven wel geslaagd te zijn. Alleen kan ik mij met den Tritonus in no 6, welke de uitgever in de voorrede (§ IX), verdedigt, niet wel vereenigen. De plaats luidt aldus: a h c d D f h a a f ga h a gfe D. Mijn vreucht die is nu al ghedaen; Met druck ben ick ghebonden.
In het Gregoriaansche koraal zou men op de woorden ‘ghedaen’ en ‘ick’ b (si bémol) zingen. Hugo von Reutlingen, bij voorbeeld, schrijft in zijn Traktaat ‘Flores musicae omnis cantus Giegoriani’ uit het jaar 1322, Cap. III. De modis. Vers 336. Tritonus ad vocem quartam posset retineri,
Cantus quem raro quorundam vult adhiberi,
In quo vix poterit resonantia dulcis haberi,
Ergo communis cantus cupit hunc removeri,
Musica dulcisonas cum poscat carminis odas
Per voces, quantus soli diatessaron aptas.
De schoone bundel zij allen muziekliefhebbers aanbevolen. In de ooren die slechts aan moderne Muziek gewoon zijn, zullen vele zangwijzen wellicht al te hard klinken. Men zal protesteeren, gelijk de kenspreuk op het titelblad het reeds doet voorgevoelen: ‘Signum cui contradicetur’! Laat men zich door eenen oogenblikkelijken onlust niet terug houden, de liederen verder te zingen en zelfs | |
[pagina 571]
| |
naar de rangorde, welke de uitgever ter Inleiding heeft aangegeven, namelijk: eerst de ionische wijzer, vervolgens de aeolische, enz. Ik ben overtuigd, dat men weldra deze oude zangwijzen zal lief krijgen en hare verborgen schoonheden daardoor meer en meer zullen blijken. Wilh. Bäumker. Niederkrüchten bij Roermond.
Het Volkenrecht. - L'Ordre international, par Ch. Périn, correspondant de l'Institut de France. Paris, Lecoffre, 1888. Wie met eenige oplettendheid de geschiedenis der laatste jaren gadeslaat, komt onwillekeurig tot de overtuiging dat de toestand der maatschappij in onze verlichte eeuw alles behalve rooskleurig is De gezichteinder vertoont rondom samentrekkende onweerswolken, welke in hunnen zwarten schoot storm, onheil, ellende en verwoesting bergen. Op economisch gebied woedt een felle strijd tusschen den werkman en den werkgever, dien het gebrek aan vertier soms dwingt arbeiders te ontslaan, of hun dagloon te besnoeien; de kleinhandel worstelt om het leven tegen den steeds wassenden invloed der cooperative vereeniging, door machtig kapitaal gesteund; de vierde stand is niet meer tevreden met de kruimels, hem door den schatrijken burger toegeworpen, hij eischt eene plaats aan den wel voorzienen feestdisch. Op staatkundig gebied heerscht een geest van oproer en verzet, die met alle wetten spot, het gezag ondermijnt en geschikte soldaten voor de aanstaande revolutie vormt. De regeering is nauwelijks in staat de uitspattingen der vrijheid met geweld te bedwingen, en haar te beletten in losbandigheid, muiterij en anarchie te ontaarden. Op internationaal gebied is het niet beter gesteld. De vriendschappelijke betrekkingen tusschen de volkeren, steunend op wederzijdsch vertrouwen en hoogachting hebben plaats gemaakt voor nationale bekrompenheid, afgunst, ijverzucht en wantrouwen. De diplomatie is de kunst geworden om met vele woorden niets, of het tegendeel van zijne overtuiging te zeggen, en van alle middelen zich te bedienen om zijn land ten nadeele van den nabuur eenig voordeel te verschaffen. De vorsten, tot de tanden gewapend, staan als vijanden tegen elkander over, slechts de gelegenheid afwachtend om hun land prijs te geven aan een' verdelgingsoorlog, wiens wedergade de geschiedenis niet kent. Het kan trouwens niet anders. Hoe zal men eene internationale wet invoeren en handhaven, wanneer de volken geen onderlinge plichten, geen bindend gezag erkennen, wanneer de staatslieden macht boven recht stellen, en alle beginselen van recht en billijkheid over boord werpen, om de voldongen feiten goed te keuren en te rechtvaardigen? Sedert jaren weerklinkt de stem der volkeren | |
[pagina 572]
| |
welke naar rust en vrede verlangen: er is geen volkenrecht, geene internationale wet meer. Iedereen is overtuigd van de noodzakelijkheid om de beginselen der internationale wetgeving wederom in toepassing te brengen; maar ongelukkig loopen de gevoelens uiteen omtrent den weg om tot dit doel te geraken. Velen wenschen het bijna vermolmde gebouw der volkenmaatschappij te herstellen op den grondslag van het oude recht, en der christelijke beginselen. Anderen zoeken heil en redding in de nieuwere, hedendaagsche stelsels, omdat deze beter op de bestaande toestanden passen en aan de behoeften van den tijd beantwoorden. De heer Périn, rustend professor der Katholieke Hoogeschool, kiest den eersten weg. Tegenover de eischen van het moderne liberalisme en radikalisme, stelt hij de katholieke waarheid als leidster en veilige gids op het gebied van het volkenrecht. Zijn bovenstaand werk behandelt in twee deelen: de natuur, de eigenschappen, het doel en beginsel der internationale maatschappij, en vervolgens de wet onder wier leiding zij leeft, werkt, zich ontvouwt en haar doel verwezenlijkt. Het eerste deel bevat zes hoofdstukken wier inhoud wij kort samenvatten. Na een geschiedkundig overzicht der volkenmaatschappij geduiende den loop der eeuwen (ol. 65), beschrijft het tweede hoofdstuk de noodzakelijke levensvoorwaarden van deze maatschappij (bl. 101). Het derde en vierde hoofdstuk beschouwt haar in het licht der Katholieke leer en volgens de beginselen door de moderne stelsels gehuldigd (bl. 135). Het vijfde bewijst dat zij in de wet en de inrichtingen der Kerk haar levensbeginsel, en alle voorwaarden van haren bloei en heilzamen invloed vindt (bl. 177). Eindelijk toont het laatste hoofdstuk hoe deerlijk het volkenrecht door de moderne stelsels verminkt, vervalscht en gehavend wordt (bl. 257). In het tweede deel bespreekt de gevierde schrijver de wet, welke het bestaan der volkensamenleving verzekert. Deze wet is onbestaanbaar met het recht van den sterkste, met de zoogenaamde onafhankelijke zedenleer, met het idealisme van Hegel, met het positivisme en de evolutie-leer (bl. 333). De leer van het Christendom onder de leiding der Kerk is alleen in staat het volkenrecht te grondvesten en zijne toepassing voldoende te waarborgen (bl. 340). Deze volkenwet wordt vervolgens beschouwd in haar wezen, in hare strekking, in hare sanctie en in hare bronnen: Gods wet, het natuur- en gewoonterecht (bl. 449). Wij achten het overbodig met vele woorden op den belangrijken inhoud van dit uitmuntend werk te wijzen. Zijn de volken door onderlinge plichten gebonden? bestaat er een volkenrecht? wie bepaalt zijne grenzen en zijne sanctie? Welk gezag is door | |
[pagina 573]
| |
de Voorzienigheid geroepen deszelfs beginselen te verklaren en te handhaven? Ziedaar vragen welke voorzeker aller aandach verdienen, vooral bij het naderen van een' reuzenstrijd tusschen de volkeren, wiens gevolgen voor kleine en neutrale landen, niemand kan overzien noch berekenen. De moderne wetenschap welke noch God noch zijne wet kent, zoekt te vergeefs naar een' echten grondslag voor het volkenrecht. ‘Een zoogenaamd natuurijke, zegt de Amsterdamsche professor De Hartog, altijd en overal bestaande, door de rede geboden, absolute rechtsplicht, tot nakoming van hetgeen afgesproken is, laat zich niet aanwijzen; en zeker niet in het volkenrecht.’Ga naar voetnoot(1) Maar wat zal er van de vrijheid en het onafhankelijk bestaan der kleinere volken te recht komen, indien volgens deze leer iedere overeenkomst, ieder tractaat door den sterkere naar willekeur kan worden verbroken en teniet gedaan? Neen, niet het recht van den sterkste, maar het recht, uitvloeisel der hoogste zedewet beheerscht de verhoudingen tusschen de volken. Deze hoofdstelling wordt op meesterlijke wijze door den geleerden schrijver verklaard, betoogd en verdedigd. Vooreerst leveren de geschiedenis en de critiek het negatief bewijs van de volslagen onmacht aller stelsels welke het natuurrecht verwerpen, om iets tot stand te brengen dat den naam van volkenrecht verdient. Alle elementen ontbreken het gezag, de bindende plicht, de noodige sanctie. Uiterst leerzaam zijn de korte en bondige beschouwingen welke de valschheid en de schromelijke gevolgen voor de maatschappij der hedendaagsche dwalingen als het ware handtastelijk maken. De moderne rechtsphilosophie, het ware spoor bijster, verzeilt steeds op ééne der twee klippen: een overdreven en despotieke invloed van het gezag, of eene met alle maatschappelijke orde onbestaanbare vrijheid en regeeringsloosheid. Een rijken schat van kennis op het ruime gebied der geschiedenis en der wijsbegeerte heeft de geleerde schrijver in dit deel nêergelegd. Met een helderen blik vat hij een stelsel in de hoofdpunten zamen en toont met weinige woorden zijne onwaarheid aan. Het positieve bewijs dat het negatieve bevestigt en voltooit komt hierop neer. Het natuurrecht steunend op Gods wijsheid is alleen in staat aan het volkenrecht een veiligen grondslag te geven, zijn gezag te handhaven, zijne grenzen te bepalen, zijne sanctie te rechtvaardigen, zijn positief gedeelte te wettigen. Hieruit volgt onmiddelijk dat het christendom welks leer de beginselen van het natuurrecht verkondigt, verklaart, bevestigt en | |
[pagina 574]
| |
volmaakt alleen bij machte is, de volkeren tot eene groote familie te verbinden zonder hunne vrijheid en onafhankelijkheid aan te randen en te verkorten. Op het internationaal gebied, waar zoo vele en hevige hartstochten in botsing komen, waar de baat- en zelfzucht zoo hooge eischen stelt, neemt men te vergeefs zijne toevlucht tot eene wei, welke zich naar 's menschen grillen en eerzuchtige plannen laat plooien en wijzigen; er wordt eene macht gevorderd, die in Gods naam de wet handhaaft en beschermt, haar onpartijdig toepast en de overtreders bestraft. Deze macht zoekt men te vergeefs buiten de Kerk, door God geroepen om aan de maatschappij de weldaad eener internationale wetgeving te verleenen en te verzekeren. Wie dit voortreffelijk werk doorloopt zal deze conclusie beamen. De lezer vreeze niet door langdradige beschouwingen of dorre verhandelingen vermoeid te worden; de verscheidenheid der behandelde vragen en stelsels, de gespierde en bevallige stijl, het bekoorlijke der taal, de warme overtuiging van den schrijver, de kracht en helderheid van zijn betoog, alles werkt zamen om de studie van het boek aantrekkelijk te maken. Degelijke werken over rechtsen sociaal philosophie zijn in de Katholieke letterkunde hoogst zelden, reden te meer om het onderhavig boek met ingenomenheid te begroeten en aan te bevelen. Moge het krachtig bijdragen om de kranke maatschappij onder den invloed terug te brengen der waarheid, welke alleen in staat is hare wonden te genezen, en de dreigende rampen at te wenden.
Leuven, Juni 1889 Dr. A. Dupont. |
|