Dietsche Warande. Nieuwe reeks 2. Jaargang 2
(1889)– [tijdschrift] Dietsche Warande– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 143]
| |
Schilder-, teeken-, plaatsnijkunst, enz.
| |
[pagina 144]
| |
ben wij zijnen familienaam pogen te ontdekken in het Necrologium of doodboek van Groenendaal, door Priester Stroobant, in 1854, te Antwerpen uitgegevenGa naar voetnoot(1). Meer dan één kloosterling met name Franciscus staat daar met zijnen familienaam aangeteekend, maar nergens geeft eene bijzondere aanwijzing ons te vermoeden welke van deze naamgenooten zich toelegde op de afzetterskunst, waarin hij leeraar was. Verder, wie die heer Adriaan was, voor wien Broeder Franciscus deze verhandeling opstelde, is ook een raadsel gebleven. Kloosterling was hij niet, maar eenvoudig een wereldsch heer die, zoo als velen plachten te doen, zijne laatste levensjaren had willen doorbrengen als commensalis perpetuusGa naar voetnoot(2) of voortdurende tafelgenoot, in het klooster van Zevenborren, en zijne ledige uren in het schilderen van miniaturen te slijten. Vroeger was de miniatuurschildering te Zevenborren op eene roemrijke wijze beoefend geweest, bijzonderlijk in de tweede helft der XVe eeuw, door eenen regulieren kanunnik, met name Willem Dulken, onder Proost Jacob Voetwaters, en in de eerste helft der XVIe eeuw, onder de Mortere, door Gillis van der HeckenGa naar voetnoot(3). Maar in het midden der volgende eeuw, toen Broeder Franciscus dit boekje vervaardigde, zal die kunst er wel geheel verdwenen zijn geweest, vermits heer Adriaan genoodzaakt was zich om inlichtingen naar Groenendaal te wenden. Waarschijnlijk had de | |
[pagina 145]
| |
brand, die, in 1636, het klooster van Zevenborren heel in asch legde, ook alles wat de miniatuurschildering aangaat, verslonden. Nogtans, één jaar vroeger, in 1635, had nog eene andere, maar niet eene zoo verdelgende ramp het klooster van Groenendaal getroffen, toen namelijk de Franschen dit gesticht plunderden. Wat er ook van zij, Broeder Franciscus moet een ervaren kunstenaar geweest zijn, die nauwkeurig al de geheimen der miniatuurschildering, door overlevering en eigene oefening bezat. Hij moet ook in betrekking zijn geweest met den beroemden miniatuurschilder van Antwerpen, Filip Fruytiers, door den grooten Rubens hoogst geacht, en van wien hij eene kleurbereiding uit Braziliaansch hout overschrijft. Men zal bemerken dat de schrijver hier ook aanduidt ‘hoe men geslagen gout leggen sal’, een geheim dat men zoo goed als verloren waande. Verder doen sommige wetenschappelijke aanmerkingen de eenvoudigheid van den ouden tijd uitschijnen, bijzonderlijk in hetgeen de schaarlakenverf (cochenille) en de purperslak (murex) aangaat. Sommige verfbereidingen zullen ongetwijfeld den lezer zeer zonderling voorkomen. J.-F. Kieckens, S.J. Leuven, 23 September 1888. | |
Instructie.Dit boeck is tracterende in wat manieren dat men diverse couleuren leggen sal soo in verlichterijen oft af setten van perkementen genaemt mingnaturen, als perkemente beldekens oft papiere. | |
Ten eersten hoe dat men gemaelen gaut leggen sal.Als men hier van gebruijken wilt, soo sal men het uuterste van den vinger steken in schoon regen water ende soo laeten | |
[pagina 146]
| |
een druppelken vallen in de gaude oft silvere schelpe ende daer mede wercken, ende men sal eerst twee ofte drij trexkens met het gaut oft silver trecken ende soo laeten droogen, ende dan met den vinger daer over vrijven. In dien niet af en gaat soo is het wel, maer indien het afgaet soo moet men een luttel gom waters soo groot als een spellenhooft daer onder mengelen. Om gaut te sparen, soo iecht eerst onder wat dunnekens saffraen ende dan daer op dunnekens gaut, ende onder het silver een luttel indigo teenemal soet ende daer op silver. | |
Hoemen geslagen gaut leggen sal.Nemt een weynich wit van een eije geslagen, ende mengt daer onder een luttel saffraens, oft oock lichten oker ende bestrijckt daer mede die plaatse daer ghij wilt met gaut beleggen, ende ter wijlent dit het noch nat is ende voechtich soo sult ghij u gaut daer propelijck opleggen met cottoen, ende wel drooch sijnde sult ghij daer eerst over vrijven met het cottoen, ende daer naer met eenen tant licker ende bruijneren. | |
Van het silver.Wilt ghij silvere bladeren oock alsoo leggen, soo overstreck, oock den grondt eerst met lootwit dat wel cleijn gevreven is, getempert met gom water, ende als het wel herdt drooch is overstrijckt het met een wit van een eije dunnekens ende mager ende legt dan u silver daer op, ende als het dan drooch is, soo bruijneert het met den tant gelijck het voorschrevene is; men mach oock wel gemalen gaut bruijneren oft licken met eenen hondstant oft beter met eenen wolfstant, dwelck op geilen oft bruijnen ocker geleyt is, maer anders niet. | |
Maniere hoemen gom water maeken sal.Men sal nemen eenen cleijnen wijnroomer, oft een schoon olie potteken, vol schoon regenwater; in dien datter geen regenwater te crijgen is, soo sal men ander claer water nemen, ende daer in doen een cleijn stuxken gomme van arabië ende laet het daer in liggen eenen dach ende nacht, alsoo ist goed om te gebruijken, ende groote van een middelbaer note is genoch tot eenen roomer vol waters. | |
Hoemen wit van een eij breken sal.Men sal het wit van een eij doen in gelas oft een cleijn teijlken, ende nemen een pluijme van een swaen, oft een schacht ende snijden in vieren, ende in den gront vant gelas steken daer | |
[pagina 147]
| |
dwit vant eij in is, ende vrijven de schacht tusschen de handen tot dat het wit schuijm is geworden, ende nu soo gevreven sijnde het schuijm soo dick is, dat men gelas met schuijm kan omkeeren, dan sal ment laeten sincken ende dan dwelck claer is geworden in een ander glas oft schelpe doen ende dat is goet omdaer mede te wercken. | |
Om het wit van een eije te maeken dat niet vuijl en worde.Neemt aluijn die grootte van een cleijn boonken ende werpt het in het wit van een eije ende ten sal nimmer meer bederven. | |
Om galle te bevrijden datse lange goet blijve.Neemt de galle van eenen os ofte koije, doetse in een gelas ende doet daer toe een weijnich gestooten aluijns ende een weijnich sauts, laet het alsoo vier oft vijf dagen staen, daer naer soo sijget door eenen doeck ende bewaert het alsoo in een gelas, het sal altijt goet blijven, ende in dijen het bij naer indroocht, soo sal men daer op gieten een weijnich claer regen waters ende alsoo onder roeren, het sal wederom goet sijn; dese galle wort meest deel gebruijck als men printen ofsetten wilt die seer groff van druck sijn, oft die te vet van druck sijn; alsoo dat die verven daer op niet vloijen en willen soo sal men het onderste van den penceele in die galle steken ende daer mede die verve temperen, ende salterstont voortschieten ende vloijen. | |
Hoemen lijm water maeken sal.Item soo sommige verven geen gomme en willen verdraegen ende daer leelijck af worden, soo sal men ooc altijt gereet hebben goet schoon lijmwater dwelck men maeken sal als hier volcht. Neemt een deel stuxkens oft snijelingen van fijn wit perkament, sedt het te weijke eenen nacht in schoon claer regenwater, daer naer set het opt vier en de laet het een poosken sieden, ende nemt het dan vanden viere ende seijget door een doexken, ende laet het caut worden, ende als het nu caut geworden is soo daut daar met uwen vinger door, ende indien dat het heel stijff gestolt is, soo doet daer noch water in ende laet het wederom stollen, ende dat sal men soo lange doen dat het selve kaut sijnde nauwelijx en is geronnen ende berst soo wanneer men dat propelijck aan roert; als het nu so verre gebrocht is, soo sal men daer bij doen eenen lepel roose water ende laet het alsoo tsamen staen tot dat het wederom begint te solveren, dan is het bequam om fijne ende subtiele verven ende sonderlinge tot lack ende generalijck tot alle couleuren daer men mede verhoogen wilt. | |
[pagina 148]
| |
Hier naer volcht eene maniere hoemen alderhande couleuren waschen ende bereijden sal ende temperen.Als men eenigerhande couleuren vrijven wilt soo moet men een stuck crijts gereet hebben dat plat is, ontrent soo breet als een talloor oft meerder om daer die couleuren op te doen als hier naer volcht. Lootwit is een verve die op loot wast, ende als die selve noch niet gevreven is, soo sijnt cleijn platte stuxkens al oft plaetkens van loot waeren, ende dit sal men vrijven met schoon regenwater tot dat het cleijn ende subtijl is, ende wel gevreven sal ment op den steen inde sonne dragen ende daer naer met verswater besproijen ende vrijven, ende naer dat het een poosken sal sijn gevreven, sal men dat met den opstrijker van den steen doen, ende alsoo opt voorse: crijt laeten droogen ende laten vallen aen verscheijde stuxkens oft claddekens, ende alst tsamen is dat men gevreven heeft, sal men het crijt in de sonne setten, ende laeten droogen ende gedroocht sijnde, sal ment in een doexken bewaeren, ende daer van telcke reijse een stuxken nemen ende in een schelpe doen. Dit wit mach men temperen met gomwater alsoo men wilt, maer indien het men daer onder temperen wilt, besien, gelve, oft brasillie, soo sal men het wit temperen met gomwater, ander souden die couleuren bij den anderen runnen. | |
Venets wit ofte serues.Dit wit cooptmen beter gevreven, dit wit sal men vrijven met den vinger in een groote schelpe, ende daer naer vergieten door een doexken in een schelpe. | |
Van gele couleuren. - Masticot.Daer is een licht gele genaamt masticot, oft mastigot, die men niet vrijven en moet, over mits sij haer schoonte int water verliest, maer men salse drooch vrijven, ende door eenen doeck doen als hier volcht. Neemt een canneken met schoon regenwater, legt daer over een doexken dat wel dicht is, daer naer legt daer op een deel van uwen masticot, nemdt dan die vier hoexkens van het voorse. doexken, ende spoelt alsoo die verwe uit voorschreven water, tot dat het fijnste van die verve voorst. door den doeck int water comen is, dan sult ghij het groffste dat in den doeck gebleven is uut nemen, ende wederom ander daer in doen, ende dat soo lange tot dat alle die verve die ghij waschen wilt door gedaen ende gedeelt sij, daer naer sult ghij die verve de welcke int water is laeten sincken, het water afgiten, de verve opt crijt laeten droogen, ende het groffste mach men vrijven dat in den doeck gebleven is, ende int lantschap gebruijken om andere lichte couleuren aen te leggen ende temperen. | |
[pagina 149]
| |
Lichten Oker.Als men lichten oker coopen wilt, soo sal men vraegen naer lichten engelsen oker ende hoe die vetter is hoe beter, dwelck men sal proberen met den vinger daer over te vrijven, want hoe die vetter is hoe die qualijker van den vinger te crijgen is; dese sal men drooch vrijven op eenen steen sonder water oft vochtichheijt daer toete doen gelijck van den masticot geseijt is, ten waere die soo soecht waere gelijck men die wel vint dat men die met de vinger in de schelpe mocht breken. | |
Bruijnen Engelscen Oker.Dese wort ooc gevreven ende gewassen gelijck den lichten oker als voorst. is. | |
Auri pigmentum.Men vint gelen ende rooden auri pigmentum, maer den geilen en is niet bequaem in verlichterije ende in plaetse van den selven soo gebruijckt men schoonen masticot, maer den rooden is seer bequaem tot verlichterije, ende wort gevreven alleen met gebrande wijn opt crijt in de sonne gedroocht. | |
Schijt gelve.Schijt geil sal men vrijven alleen met simpel water ende opt crijt droogen; men maeckt ooc een doorschijnende gelve van witte rooseblaederen dewelke men stooten moet in eenen steenen mortir, ende wel gestooten sijnde sal men daer onder stroijen witten cleijnen alluijn ende wel gestooten sijnde onder een, soo sal ment door eenen doeck doen, dauwen, oft vringen, ende dat is schoon gelve; als het nu drooch is, ende men daer mede wercken wilt soo verwercht ment met schoon regenwater. | |
Routverwe als soet.Men maect ooc een schoon doorschijnende couleur van soet van den schau op de volgende maniere: nemt twee ofte drij handen vol van het vetste soet dat ghij crijgen cont ende laet het een poosken sieden over tvier in een panneken met regenwater, daer naer sijget door eenen doeck in een ander panneken oft pot, ende maeckt dan deeste panneken wel schoon, ende het sap daer in hersiedende, tot dat het water bij naer daer uutgesoden is, ende dan in een schelpe gegoten laeten droogen ende willende gebruijken een nat pinseel daer in steken soo ment dick ofte dun begeert. | |
[pagina 150]
| |
Van groene coleuren. - Spaens groen.Nemt twe loot saphgroen ende een vierendeel loots wijnsteen ende vrijvet op eenen steen met witten wijn asijn ende gevreven op strijken doet het in een gelaesken met noch wat wijn asijn, daer naer door een doexken laten sijgen ende ingevalle niet wel door vallen en wilt noch loopen, soo sal ment met den vinger door vrijven oft dauwen oft vringen. Dat groen mach men bewaeren jaeren ende dagen goet blijvende. Indien dat het te drooch wort door lanckheijt van tijde, soo mach men een weijnich schoon water daer op gieten, ende wel om roerende soo laeten staen, hier van can men temperen alder hande licht ende bruijn groen, ende ingevalle bruijnder begeert, mocht daer wat van voorst spaens groen onder mengelen; het is bequaem ende seer schoon als men daer weijnich spaens groen onder mengt tot boomen. | |
Asur groen.Asur groen is een schoon gars groen maer groff van substantie, daer om moet het seer wel gevreven worden met schoon regenwater ende een cleyn stuxken saphgroen; men salt op den steen laeten droogen, ende daer naer wederom sproijen. Daer naer sal men dese verve wederom waschen soo lange dat het saphgroen uutgewaschen is, ende opt crijt doen. | |
Engels groen.Men vint vele der andere engels groenen die men niet wel en can onderscheijden als bij monsterkens die men daer bij houden moet, de welke ooc gevreven en gewaschen worden als van asur groen geseijt is. | |
Bergh groen.Als men berghgroen coopen wilt soo moet men sien naer de grootste stucken; ende wanter vele derhander is, sal men sien naer dengenen die meest naer den blauwen oft donker groen siet ende comt, ende niet die geheel bleek is; dit groen sal men vrijven ende temperen in het verwercken met weijnich gomwaters ende gevreven sijnde waschen, als voorst. is; indien dat men dese wat groender begeert soo sal men weijnich safgroen daer bij doen ende onder mengelen maer dan en macher geen lijmwater bij gedaen worden. | |
Ceder groen.Ceder groen is het schoonste ende costelijxste groen dat men vindt ende hoe dat fijnder is hoe beter; men salt ooc vrijven met gomwater ende vrijven als voorseijt is. Nota men moet generalijck weten dat van alle dese groenen voorst als sij gevreven | |
[pagina 151]
| |
sijn ende gewassen worden, verscheijden afgroenen tot twee oft drij derhande van een groen, deen lichter als dander comen, dwelk men moet waernemen, deen naer dander besonder waschen, want se seer wel te passe comen, om andere groenen ende boomen mede te verhooghen, oft ververringhen oft verschieten van lantschappen, oft tot stelen van boomen, oft cruijden gelijck die experientie leeren sal vele beter. | |
Saf groen.Wanneer men safgroen coopen wilt, soo sal men sien naer die wel bruijn ende vet is, ende niet audt ofte te drooge oftte mager, ende men sal een cleijn stuxken nat maken op papier, ende indien dat het comt op den gelen soo en deucht se niet maer hoe groender hoe beter, ende alsmen hier van begeert te verwercken, soo sal men een cleijn stuxsken in een schelpen doen ende te weijke stellen met regenwater om tseffens te besigen. | |
Scheij groen.Scheij groen is een groen dat alle anderen safgroenen te boven gaet ende wordt gemaeckt van blauwe oft purpure lisbloemen die men noempt Jris bloemen oft onze lieve Vrouwe lis; dit sal men maeken als hier volgt: dese bloemen hebben drij derhanden naerder hangende bloemen bladeren, purper van couleur, hebbende van den steel af bij naer aen het midden van het blat een gele strepe; dese purpure bladeren sal men aftrecken tot aen het gelve toe; die sal men stooten in eenen mortier daer bij doende seer weinich alluijns, te weten tot vijftich bladeren, de groote van een boone oft erwete, ende als sij wel gestooten sijn soo sal men het sap daer uutvringen door een lijnen fijn doexken niet seer breet maer lanckachtich om te beter te vatten, ende dat sap gieten in diverse mosselschepen tot boven toe vol ende dan sal men die van selfs uutter sonnen lae'en droogen, tot dat se stijf ende herd drooch sijn, ende dan soo weg leggen ende bewaeren; sij sullen soo twee ofte drij jaeren goet blijven op een drooge plaetse geleijt. Als men hier van wilt verwercken, sal men een pinceel nat maken in schoon water, ende daer mede temperen aen den cant van de schelp eerst, ende soo voorder; soo sal dat groen lanc goet blijven ende verstercken, dit groen moet dagelijx twee oft drijmael onderroert worden te wijlent dat het int droogen is, ende elck schelp moet een besonder stoxken hebben.
(Wordt vervolgd). |
|