Brusselsche en andere schilders het besluit genomen hunne werken nooit meer naar Antwerpen ter tentoonstelling te zenden.
Ziedaar, waarde heer en vriend, waarom ik u niet zou geraden hebben in 1888 op de tentoonstelling te verschijnen. Van de andere zijde geef ik gaarne toe, dat de jury een goed beginsel heeft gevolgd, door het bijeenstellen der verschillende landen, zoodat Duitschland, Oostenrijk-Hongarije, Italië, Zwitserland, Frankrijk, bijzondere plaatsen hebben, en gij, Hollanders, u in gezelschap uwer landgenooten bevindt. Maar ongelukkig is de rijkdom aan ware schoone werken zeer mager. Wij zouden voor Nederland alleen nevens Frankrijk eene uitzondering willen maken. Maar toch, hoezeer wij Cabanel, Bonnat en anderen ook hoogschatten, hunne chic-portretten toonen allen achteruitgang, bij gebrek aan waarheid. Jules Breton, meer Belg dan Franschman, schildert ten minste wat hij gevoelt in zijn Ster van den herder.
Wij zijn, wat u-lieden in Holland betreft, een weinig verwend door de meesterwerken van Maris, Roelofs, Melis, enz.. om het ingezondene hoog te kunnen schatten. Bij de gebroeders Oyens merken wij vooruitgang, de gunstig gekende Theresa Schwartze, Mej. Wally, Moes en Kollewey hebben ons aangenaam getroffen.
Wat nu onze belgische kunstenaars aangaat: het werk van den heer Struys verdient onzen lof. De broodwinning en Het zieke kind zijn werken van goede soort: twee sombere onderwerpen, doch die tot medelijden en onderwerping stemmen. De teringlijder, de broodwinner van het huishouden, die eenen laatsten lepel drank van den geneesheer ontvangt, is eene roerende voorstelling, al is de kleur der schilderij ook wat verwaterd. Het andere werk is niet minder roerend, vooral door de figuur der moeder die de hand op het beddeke haars kinds uitstrekt. Dat is ware natuur, zonder vooringenomenheid. De heer Struys zoekt zulke onderwerpen niet op die in de natuur afschuwelijk zijn, maar streeft naar dichterlijkheid in de kunst. Weldra zal hij (indien hij 't nog niet is) tot de belgische schilders gerekend worden die de meeste eer doen aan onze eigene school.
Meer sentimenteel, en minder waar, schilderde Gondry. Wij zien in zijn werk ook niets anders dan eene hulde aan den smaak van een zeker publiek gebracht, dat met de ware, echte, edele kunst weinig te doen heeft.
Het komt ons voor een ware misgreep te zijn, en eene miskenning der grenzen van de plastische kunst, te schilderen: Den indruk van eenen Zola-roman! Een roman en de lezer daarvan zijn reeds een zoo volledige zaak, dat de schilderkunst daar tusschen in niets meer over heeft te doen.
Julien de Vriendt is edel, als altoos, met zijne Dochter van Jaïrus. Doch, hoe vele malen hebben wij dit onderwerp al niet behandeld gezien! De keus van nationale onderwerpen is toch zoo moeilijk niet! Overigens, c'est de l'art fini wat de Vriendt levert.
Van mijnen naamgenoot Edward Dujardin, kan men zulks niet