Dietsche Warande. Nieuwe reeks 2. Jaargang 1
(1887-1888)– [tijdschrift] Dietsche Warande– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 141]
| |||||||||||||||||||||||||||||
Schilder-, teeken-, plaatsnijkunst, enz.
| |||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 142]
| |||||||||||||||||||||||||||||
het is een der beste werken van onzen meester. De Hollanders, ofschoon liefhebbers van gezellige vredesfeesten, liepen toch moedig te wapen, wanneer de stormklok klonk om het land te verdedigen, of uit een of ander dorp de vreemde krijgsbenden (b.v. de Spanjaarden) te verjagen. De oudduitsche schilders hadden reeds bij hunne voorstellingen der kruisiging Christi, op den achtergrond menigmaal aanrukkende krijgers geschilderd. Er lag daarom des te meer iets streelends in, voor de fierheid van Drooch-Sloots door kamp gestaalde tijden landgenooten, wanneer hij hun het woelige leven, het hakken en houwen der strijdlustige benden recht sprekend door zijn penseel onder de oogen bracht, en het eigenlijke ‘soldatenstuk’ in het leven riepGa naar voetnoot(1). Vervolgens schilderde hij eenvoudige groepen soldaten te voet en te paard, of het beleg van eene of andere plaats; vechtpartijen tusschen soldaten en boeren, of een tweegevecht; doch bij alles liet hij het landschap bijzonder uitkomen. Hij had veel geluk met zijne soldatenstukken; wij zullen dit hieronder door berichten zijner tijdgenooten bewijzen. Ook in Frankrijk werd hij door een soldatenstuk en een dorpsfeest in 1842 bekendGa naar voetnoot(2). Op het museum van den Louvre bezit men een paneel voorstellende eene troep soldaten door een dorp trekkende. Op den voorgrond knielen een bedelende | |||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 143]
| |||||||||||||||||||||||||||||
boer en eene boerin benevens twee ruiters; rechts ziet men voorop het beeld eens ruiters in galop. De schilderij is 39 cent. hoog en 48 breed; de figuren meten 0,08 cent.Ga naar voetnoot(1). Te Weenen heeft men eene schilderij van 't jaar 1630, voorstellende een tweegevecht, hetwelk in 't jaar 1600 plaats had op de Vuchter heide, bij 's Hertogenbosch, tusschen den Hollander Abraham Gerhardt en den Franschman Briantès. Dit brengt ons tevens op Drooch-Sloots historische onderwerpen over. Wanneer wij het standpunt vasthouden wat wij bij de beoordeeling zijner andere werken innamen, dan verschijnen zijne historische schilderijen in een nieuw licht. ‘De afdanking der waardgelders door prins Maurits van Oranje, in 't jaar 1618’, ten jare 1622 geschilderd, en in 't museum te Utrecht opgenomen, doet zich geheel voor als een werk zijner jeugd. De gebouwen toonen meer vinding dan oudheidkennis, doch de schilderij is behagelijk van verlichting en lucht. Verdere vorderingen, vooral in de behandeling der kleuren en de beweging der figuren, vertoont ons hetzelfde onderwerp, uit het jaar 1629, op 't Utrechtsche stadhuis. Veel algemeener bekend zijn Drooch-Sloots bijbelsche schilderijen en gelijkenissen. Het is alleen in de onderdeelen der bouwkunst welke daarop zijn aangebracht, de phantastische kleeding der engelen en andere geesten dat de schilder hier van het spoor afwijkt, door de natuur en het dagelijksch leven aangewezen. De schilderijen van deze soort, voor zooverre zij zich te Utrecht bevinden, trokken deels wegens hare grootte, deels door | |||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 144]
| |||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 145]
| |||||||||||||||||||||||||||||
de uitvoering zelve reeds lang de opmerkzaamheid der kunstgeleerden. Wij vinden daar b.v. de (bovengenoemde) ‘Parabel van den trouwen en trouweloozen huisbestierder’, uit het jaar 1635, van eene schitterende behandeling, in sprekend goudachtig koloriet; de ‘Parabel van den bruiloftsgast zonder bruiloftskleed’, eveneens uit het aar 1635. Veel gebrekkiger mag het reeds genoemde werk van 1618, ‘De zeven werken van barmhartigheid’ heeten. Het doet zich als eene schets of nabootsing van het meer van Bethesda voor. De beide laatstgenoemde stukken bevinden zich in kleiner formaat (73 op 49 cent.), zonder jaartal, in de schilderijverzameling van den heer Schmöle te Iserlohn. Het meer van Bethesda kwam herhaaldelijk, ofschoon met eenige veranderingen uit de hand des meesters. De meest afgewerkte en ook wel in 't algemeen de schoonste voorstelling daarvan is gedagteekend van 1643 en bevindt zich in het Brunswijksche museumGa naar voetnoot(1). Daarin vindt men het bewijs dat Drooch-Sloots voorstellingen uit de gewijde geschiedenis niet minder toegejuicht zijn dan die van wereldlijken aard. Men kan niet loochenen dat de meester eene zoo groote menigte werken in zoo korten tijd geleverd heeft als eenige zijner kunstgenooten aan deze of aan gene zijde der bergen. | |||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 146]
| |||||||||||||||||||||||||||||
Onderwerpen van denzelfden aard werden tweemaal, blijkbaar als pendants voor eene symetrische wandversiering, geschilderd. De beide werken, of het best geslaagde stuk werd nog eens, ja driemaal geschilderd, of liever opnieuw aangelegd. Zoo hebben vele andere groote meesters, Metsys, Rembrandt, gedaan. Daarbij waren dan de punten van overeenkomst, gelijk de genoemde driehoek op den middengrond en de stil terugwijkende achtergrond, onvermijdelijk; ook wanneer, ter afwisseling, eene nieuwe grootte, een ander getal figuren, of eenige veranderingen in den aanleg van het landschap gezocht waren. Daaraan ontsproten soms eene zekere nalatigheid in 't koloriet en in de teekening der figuren, en misteekening van armen of beenen. Men verontschuldigt voor een groot gedeelte dezen hinderlijken bijsmaak van zijne gewrochten, wanneer men bedenkt, dat ook de edelste van zijne kunstgenooten zich voor dergelijke fouten niet schaamden, dat de koopers daarom niet wegbleven, en dat menige nalatigheid op rekening van leerlingen en gezellen moet worden gesteld, die, gelijk wij zullen zien, in vrij groot getal in de werkplaats van onzen kunstenaar te vinden waren. De zinnelijke en gemeene bewegingen op zijne boerenen soldatenstukken beantwoordden aan den geest van den tijd, die niet ziekelijk, niet sentimenteel of preutsch was. Dit wordt door den gemakkelijken verkoop dezer schilderijen bewezen. Heden vindt men die aanstootelijk. Daarom gaan zij op de verkoopingen dikwijls voor eenen spotprijs weg, terwijl de onaanstootelijke werken van den meester met groot geld worden betaald. Dat hij met de teekenkunst opgevoed en vertrouwd | |||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 147]
| |||||||||||||||||||||||||||||
was bewijzen zijn eigen portret in teekeningGa naar voetnoot(1) en zijne radeering van het jaar 1610. Met krachtige lichteffecten vertoont hij zich reeds in 1618. Langzamerhand vermindert de onrust en het ondoorzichtige van zijn koloriet, en maakt plaats voor meer gelijkmatigheid van toon, en eenen weekeren penseelstreek. Het weldadig op de oogen werkend zachte goudgeel wordt langzamerhand hoofdkleur, welke op de honden in 't bruin, op de menschelijke vleeschdeelen in de schaduwen doorschemert, en zelfs in 't groen der voorste boomen zich vertoont. De pracht der kleuren bleef vooral op de schilderijen op paneel behouden, terwijl die op doek veel van haren glans verloren. Wanneer men ook de oudste werken van den meester niet mederekent, en de herhalingen van oorspronkelijke werken ter zijde laat, dan blijft er een goede hoop van uiterst wel geslaagde hoofdwerken. Daarom hebben zich de. werken van Drooch-Sloot in Engeland, Frankrijk, Rusland, en vooral in Duitschland, den toegang tot bijzondere galerijen, zoowel als dien tot de vorstelijke en rijksmuseums geopend. In het eigenaardig en krachtig koloriet, de aan 't volksleven ontleende en met natuurlijke waarheid behandelde onderwerpen, drukt zich een onafgebroken streven naar eene nationale kunstrichting uit, die in de oogen van het buitenland de waarde van 's meesters werken bepaalt. Die eigenschappen moeten hem des te' hooger aangerekend worden, naarmate hij in vele gevallen bijna geheel zelfstandig optreedt, en met zijne landschappen zoo te zeggen eenen geheel nieuwen weg inslaat. | |||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 148]
| |||||||||||||||||||||||||||||
Kortom, Joost Cornelisz. was geen gebrekkige, geen beperkte kunstenaar. Meester der natuur, waar van lijn en kleur, vriend des volks, sprak hij in zijne schilderijen het volk naar het hert, zoowel door zijne onderwerpen als door de behandeling daarvan, en droeg niet weinig bij tot de kunstontwikkeling van zijn vaderland. Ware zijn naam niet zoo goed van klank geweest, hij zoude daarmede voorzeker niet zulk een groot getal werken onderteekend hebbenGa naar voetnoot(1). Inderdaad hebben zijne buitenlandsche tijdgenooten zijne voortbrengselen en daarmede ook zijne verdienste niet onverschillig opgenomen, maar hooggeschat. Bij zijne landgenooten, ook bij zijne kunstbroeders, genoot hij dezelfde, zoo niet nog hoogere achting dan het grootste getal zijner mededingers. Men ziet hem zelfs eene schuld van 1800 gulden, voor een in 1620 aangekocht huis, met de belofte betalen eener levering van schilderijen gedurende twaalf jaren, waardoor de schuld werkelijk gedelgd werd. In eene loterij, ten jaar 1649 door eenen zekeren schilder Jan de Bondt, te Wijk-bij-Duurstede ingericht, meest uit schilderijen van Utrechtsche meesters en andere kunstwerken bestaande, bemerkte men de volgende schatting van Drooch-Sloots werken. De schilders Willem de Heusch, Prelenburg, Both en Jan Weenix, en eenmaal, in plaats van Prelenburg de. bekende van Vianen, waren de keurders. Als hoogste prijzen werden de werken van De Heem, Weenix, Munster en Knupfer aangeduid. Een landschap en eene ‘Bataelie’ door Drooch-Sloot inge- | |||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 149]
| |||||||||||||||||||||||||||||
zonden, werden als prijs onmiddelijk achter de kostelijkste werken, en ver boven het meerendeel der overige schilderijen, b.v. veel hooger dan de bijdragen van van Goyen gesteldGa naar voetnoot(1). Naar men verhaalt, verkregen zij zulk eenen hoogen prijs uitsluitelijk wegens Drooch-Sloots verdienste, en niet, gelijk menigmaal geschiedt, onder den persoonlijken druk des meesters zelven. De vraag is nu: ‘Heeft Drooch-Sloot met zijne geweldige werkkracht en het groote getal zijner voortbrengselen geenen leerling gevormd, waaruit de invloed op zijne kunstgenooten blijkt?’ Reeds in 1619 omgeven hem handlangers en leerlingen, aangetrokken door de verscheidenheid van gebied, door den meester betreden. Zijn roem was dus algemeen. Op veilingen van kunstwerken, of in katalogen vindt men zijne werken herhaaldelijk onder de namen van Jesaias Van de Velde, Peter de Bloot of Verschuring (J. Van der Heyden) vermeld. De Bloot heeft ook werkelijk overeenkomst met onzen meester, vooral in zijne volksfeesten, in de stijve bewegingen der figuren, en het bevallig koloriet. Verschuring schilderde als Drooch-Sloot soldatenstukken; maar zijn koloriet is bruiner en zwarer. Het schijnt dat zelfs Verschurings leermeester Both in zijne landschappen den eenzelvigen aanleg der volksfeesten van Drooch-Sloot nooit recht heeft kunnen vermijden. Both was zijn medeburger, Verschuring misschien zijn naaste landgenoot (uit Gorcum geboortig). De harmonie der kleuren, vooral de herhaald genoemde geele goudtoon, onderscheidde ook Drooch-Sloots staden tijdgenoot A. van Cuylenborch. Verder hebben de Haarlemsche schilders Coelenbier en F. de Hulst eene | |||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 150]
| |||||||||||||||||||||||||||||
zekere overeenkomst met onzen meester of met van Goyen, of liever met deze beiden. Eindelijk zien wij hoe nog in de 18e eeuw de Dordrechter schilder van Strij partij trok van Drooch-Sloots landschappen, bijzonder wat het koloriet betreft. Het begin van Drooch-Sloots leven valt in de laatste jaren der zestiende eeuw, daar wij uit het jaar 1610 reeds eenige proeven kennen van zijn talent. Volgens Nayler was hij in 1555 zeventig jaren oud. Maar in 't jaar 1666 is hij medelid van het schildersgenootschap te Utrecht, ja mogelijk behoort een zijner boerenfeesten het jaar 1670 aanGa naar voetnoot(1). Vroeger had hij zich te Utrecht in de St. Lucasgilde doen opnemen. Hij was daarvan in 1623, 1641 en 1642 tot voorzitter (Prins?) gekozen. Reeds in 1619 had hij, gelijk gezegd is, leerlingen om zich heen. In 1620 kocht hij op den noorderhoek der Magdalenenstraat een huis. In 1628 schonk hij, te zamen met eenen anderen heer, aan het Jobsgasthuis eene schilderij voorstellende Job, in een schoon landschap door zijne vrienden getroost wordendeGa naar voetnoot(2). Het is wellicht zijn eigen werk. Zijn eigen portret is eenvoudig en natuurlijk. Hij zit omgeven van zijn schildergereedschap, in zijne werkplaats voor den ezel, waarop eene schilderij is geplaatst; in de linker hand houdt hij den schilderstok, een pakje penseelen en de palet, in de rechter hand | |||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 151]
| |||||||||||||||||||||||||||||
den hoed, als wilde hij iemand begroeten; nevens hem is een leerling aan 't kleuren wrijven. Naar de tijds- en plaatsomstandigheden en naar den geest van zijne bijbelsche voorstellingen te oordeelen, was hij protestant. De eer die hem als kunstenaar in zijnen tijd is te beurt gevallen, komt hem nog heden ten volle toe. Houbraken heeft den meester voor langen tijd die eer ontnomen, dewijl hij hem van de eene zijde zeer lichtzinnig het knoeiwerk van eenen talentloozen naamgenoot toegeschreven, en van den anderen kant de waarde zijner eigene werken beneden alle mate verkleind heeft. Nadat hij eene boerenkermis van Drooch-Sloot met een bloemstuk van Bartholomeus Astijn over denzelfden kam heeft geschoren, gaat hij aldus voortGa naar voetnoot(1): ‘(Aan) Droogsloot willen sommigen dat Gorinchem, anderen dat Dordrecht voor zijn geboorteplaats zal toegewezen worden. Hij heeft wel de meeste tijd van zijn leven (dat is bekent) te Dordrecht gewoont en ook zijn meeste konst daar verspreid, onder de Borgers. Meest al dat hij maakt heeft verbeeld Boerekermissen, waar men koekkramen ziet, weerzijds de huizen van de Dorpbuurt, en de keuken (eene drukfout voor kerk) in het verschiet, en wat de beeltjes aanbelangt, daarvan kan men zeggen: dat ze alle schijnen als in eene vorm gegoten’. | |||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 152]
| |||||||||||||||||||||||||||||
De verwarring welke deze woorden te weeg brachten werd misschien nog vergroot door de drukfout. Zij passen ter nauwernood ten halve op Drooch-Sloot, daar hierbij geenerlei melding wordt gemaakt, noch van zijne historische schilderingen en soldatenstukken, noch van zijn uitstekend koloriet, en van zijne woonplaats, noch van zijn persoonlijk aanzien een woord wordt gerept. Daaruit laat zich dan ook verklaren hoe oudere schrijvers van kunstenaars-lexicons, die door Nayler en zelfs door Kramm worden gevolgd, eenen schilder Nicolaas Drooch-Sloot noemen, die in 1650 te Dordrecht geboren, omtrent 1702 of 1703 gestorven zou zijn. Aan Füstli was in 1719 slechts één Drooch-Sloot bekend, en dat wel, naar het voorbeeld van Houbraken, zonder voornaam. De vervolger van Füstli (1806) kende door teekens op de schilderijen slechts éénen Drooch-Sloot - J(oost) C(ornelisz.). Men kon toen nog niet bepaald twee kunstenaars aannemen. Genoeg, Nicolaas Drooch-Sloot was, indien wij de uitvoerige levensbeschrijvingen eenigszins kunnen vertrouwen, niet alleen een veel jongere, maar ook een veel minder begaafde schilder dan Joost Cornelisz. Heeft gene zich in de hoofdzaken van onderwerp, stijl en schikking bij Joost Cornelisz. aangesloten, dan was hij zeker diens bloedverwant, en eene verwisseling zeer licht mogelijk. De begaafde kunstkenner, de heer Woermann, schrijft mij daarenboven, dat hij op al zijne reizen naar dezen Nicolaas Drooch-Sloot gezocht, maar, zoover hij zich herinnert, nergens een werk van hem gevonden heeft. Eene aan hem toegeschreven Dorpstraat die zich in de academie te Brugge bevindt, draagt geene handteekening. Ook is deze schilderij van het gewone werk | |||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 153]
| |||||||||||||||||||||||||||||
van Joost Cornelisz. niet wel te onderscheiden. Hiermede stemmen de vriendelijke mededeelingen der nederlandsche geschiedvorschers en kunstkenners Bredius, Paul Alberdingk ThijmGa naar voetnoot(1) en S. Muller overeen. Volgens dezen, zooals volgens Houbraken, is het grootste getal der kunstwerken van Drooch-Sloot onder de burgers van Dordrecht verspreid; volgens anderen zou alhier Nicolaas geboorteplaats geweest zijn, maar noch de naam Drooch-Sloot, noch die van eene zijner schilderijen is, zooveel men weet, aldaar behouden gebleven. Ook het Dordrechter gildeboek kent geenen Drooch-Sloot. Nicolaas Drooch-Sloot moeten wij dus als kunstenaar opgevenGa naar voetnoot(1), en tegelijk aan Houbraken verwijten dat hij een zeer onvolledig en onjuist oordeel over Joost Cornelisz. heeft geveld. Slechts dezen heeft hij op het oog gehad; hij heeft diens woonplaats ook juist aangegeven; want zelf een Dordrechtenaar, kon hij ook weten dat de schilder aldaar niet geboren is. Voorzeker heeft de zetter Dordrecht in plaats van Utrecht gelezen. Joost Cornelisz. is dus de uitsluitende naam des kunstenaars Drooch-Sloot; Houbrakens miskenning blijft voor zijne rekening alleen; aan den kunstenaar valt onze hoogachting met die zijner tijdgenooten ten deele. | |||||||||||||||||||||||||||||
Aanteekeningen.In de zalen eener wezenschool, Kathelijnenstraat, 84, waar de schilderijen van het museum te Brugge voorloopig zijn geplaatst, vindt men rechts bij 't intreden de hier bedoelde schilderij van J.C. Drooch-Sloot. Zij stelt noch eene boerenkermis, noch een tafereel uit den bijbel voor. | |||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 154]
| |||||||||||||||||||||||||||||
De catalogus geeft op: N. Droogsloot 1650-1702, wat wel eene dwaling is. De schilderwijze van J.-C. Drooch-Sloot is onmiskenbaar. De dorpsweg is daar, de kerk in de diepte. In het avonduur zitten eene menigte boeren en boerinnen links en rechts langs de huizen te drinken. Op het eerste plan links ziet men eenen vriendelijk koutenden groep mannen en vrouwen; vervolgens, op het tweede plan, eene tafel met omstanders, dieper in nog eene drinktafel en verschillende huizen, van ter zijde gezien. De straat is breed. Op de rechterhand zijn de huizen half achter elkander versteken. Op het voorplan rechts ziet men deels een zittenden, en rustig drinkenden, deels loopende groep boeren en boerinnen; vervolgens, hier en daar tot op den achtergrond, kinderen die honden narennen, enz. Het kunstwerk maakt den indruk van kalmte en tevredenheid. De weerschijn van de ondergaande zon werkt daarbij zeer harmonisch met den verafgelegen horizon.
De volgende noten hebben wij aan de goedheid van den heer Obreen, bestuurder van het Rijksmuseum te Amsterdam, te danken. ‘De catalogus der schilderijen van het Museum Kunstliefde te Utrecht (1885) bevat eenige levensbijzonderheden van Drooch-Sloot, aldus luidende: Deze landschaps- en figuurschilder, die steeds te Utrecht geleefd heeft, werd in 1616 als meester in het register van het St Lucas gild aldaar ingeschreven en was deken van het gild in 1623, 1641 en 1642. (Volgens anderen in 1616, 1623, 1624. Red.); en in 1648 regent van het St-Jobsgasthuis. In 1665 en 1666 vindt men hem als lid van het schilderscollege vermeld. | |||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 155]
| |||||||||||||||||||||||||||||
Hij werd 14 April 1666 als ‘constschilder aan den plompen toorn - hij bewoonde reeds in 1640 zijn eigen huis aan de oostzijde van de nieuwe gracht bij den Plompentoren, (Transportweg te Utrecht) - naerlaetende een mundige soon’ in de Buurkerk ter aarde besteld. Hij was gehuwd met Angenietgen van Rijevelt, die 20 Maart 1620 overleed. In 1628 schonk hij met A. Van Nijvelt eene schilderij aan het St-Jobs-gasthuis, voorstellende de vertroosting van Jobs vrienden, in een landschap. Zijn portret, door hem zelven geschilderd, bevindt zich bij den heer H. Havard te Parijs. Van zijne schilderijen zijn voorhanden:
| |||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 156]
| |||||||||||||||||||||||||||||
Onze geachte medearbeider Dr L. Riegel in Freiburg i/B. schrijft ons: ‘In het museum van Suermondt te Aken bevindt zich ook nog eene schilderij van J.C. Drooch-Sloot (no 33); zij stelt een dorpsfeest met deels rustig drinkende, deels worstelende boeren voor. Op eene vlagge, aan de linkerhand uit een huis gestoken, leest men het jaartal 1642. In Parijs heb ik een Drooch-Sloot gezien, in de voormalige verzameling Brochart; namelijk een dorp door soldaten uitgeplunderd (zie hierhoven), en een dorpsfeest. Zooals van de meeste werken dezes schilders zijn de omtrekken wat hard en de toets te droog. In de galerij van Este te Modena ziet men ook eene dorpsplaats met eene drinkende volksmenigte, van onzen kunstenaar. De schilderij was, in 1854, 264 genummerd. Zij draagt het jaartal 1630. Zij meet slechts 54 op 73 centimeters. Sedert dien tijd werd zij het eigendom van Frans IV.’Ga naar voetnoot(1) Nu ten slotte nog eens teruggekomen op het ‘Dorp door soldaten uitgeplunderd’, waarvan wij reeds twee voorbeelden vonden. De heer baron van Breugel Douglas, te 's Gravenhage is zoo vriendelijk ons mede te deelen dat zich ook | |||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 157]
| |||||||||||||||||||||||||||||
een belangrijk werk van J.C. Drooch-Sloot in zijne verzameling van schilderijen bevindt. ‘Het stuk is 1m,28 op 0,96 met. groot, en van ouds in onze familie bekend als De uitplundering van het dorp. Het is geteekend J.C.D. F/1622 (J en C ineen geslingerd). Het stelt eene breede dorpsstraat voor, met het gewoon kerkje rechts aan het einde. De Spaanjarden en de soldatenvrouwen, beladen met bnit, zijn bezig de boeren te plunderen en uit de huizen te halen, alsmede de vluchtelingen gebonden terug te voeren. Een slachtoffer (vermoedelijk de schout, die zich zal verzet hebhen) ligt, tot op het hemd ontkleed, op den grond. Zijn hond staat hem treurig te beruiken. Tot in het verre verschiet ziet men eene menigte figuurtjes. Zij zijn te zamen wel twee honderd in getal: paarden, ruiters, soldaten, vrouwen, boeren, honden enz.; maar toch heerscht er geene onaangename verwarring of opeenhooping; de verschillende groepen zijn goed en natuurlijk uiteen gehouden. Men zou kunnen spreken van een gedrang en gewoel dat recht aangenaam en harmonisch is voorgesteld. Vooral de voorgrond waar de hoofdman der Spaanjaarden zich vertoont, is recht goed geslaagd’. De Redactie dankt den heer baron hartelijk voor zijne belangrijke mededeeling.
|
|