Dietsche Warande. Nieuwe reeks. Deel 5
(1886)– [tijdschrift] Dietsche Warande– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 70]
| |
De rederijkerskamer van Bergen op Zoom.
| |
[pagina 71]
| |
welsprekendheid van eenige leden en aan de gunsten der Heeren, later Markiezen, en Vrouwen der stad; haar verval aan vrees voor de vervolgingen, aan onverschilligheid, veelal ontsproten uit de veranderingen, die de geest der kamers in verloop van tijden onderging, aan daaruit voortvloeijende tegenwerking en eindelijk haren geheelen ondergang aan de wetten, die haar zoo wel als alle andere kamers hebben getroffenGa naar voetnoot1. Neen, we willen liever eens nagaan, wat het ‘gezelschap van goede mannen’ later de broederschap van rethorika, voor de Bergen op Zoomnaars geweest is: de bron hunner uitspanning, de leider van een deel hunner genietingen. Jaren lang dorpsbewoner, waar de oogen wat tooneelspel betreft, al bitter weinig te zien krijgen, waar kunstgenot, onder welken vorm ook, tot de zeldzaamheden behoort, 'tgeen ook wel het geval zal geweest zijn te Bergen op Zoom over vier eeuwen, kunnen we ons levendig voorstellen, hoe de oprichting van een gezelschap, dat de oude ‘mysteriën’ weer in 't leven ging roepen, onmiddellijk veler goedkeuring heeft weggedragen en velen bereid waren en zich hebben beijverd om die onderneming door raad en daad te steunen. Het spijt ons den juisten tijd niet te kunnen aangeven, wanneer eenige burgers begonnen, wat de geestelijken na hunnen kerkdienst vroeger hadden gedaan, doch daarvan waren afgezien, althans niet langer deden, namelijk het vertoonen van heilige personen, bekend onder den naam van ‘mysteriën.’ De indruk, dien het vertoonen van handelende, stomme personen, wier geschiedenis men zoo dikwijls uit den mond | |
[pagina 72]
| |
der predikers hoorde, had te weeg gebracht, was steeds groot geweest zoowel als het zien optreden van zijn beschermheilige, dien men dáár, als 't ware, nu met eigen oogen, in levenden lijve handelende en wandelende zag; met gretigheid werd steeds naar de verhalen dier nog in 't geheugen liggende vertooningen geluisterd, met vurigheid daarnaar weer verlangd, zoodat eenige ‘goede mannen’ van Bergen op Zoom, besloten, om de taak der geestelijken op te nemen en te trachten het vertoonen der ‘personaigien’ weer in het leven te roepen. Wij behoeven niet te vragen of dat voornemen en de latere uitvoering den Heeren en Vrouwen van Bergen op Zoom, den magistraat en den geestelijken heeft behaagd; in 't tegenovergestelde geval hadden zij machts genoeg de uitvoering te beletten; integendeel wij merken alle medewerking op; het werd den ‘goeden mannen’ veroorloofd om hun spel uit te oefenen op de markt, bij de kerkelijke feesten en vooral bij den plechtigen ommegang of theylich cruystocht genaamdGa naar voetnoot1. Bij het doorzoeken der nog bewaarde stadsrekeningen van Bergen op Zoom, lezen wij wel in de oudste van 1412-1413, dat er eenig geld verantwoord werd aan Willem de Wolf, die ‘Sente Xxtophle’ (St Christoffel) was (vertoond had), doch durven niet bepalen of hij reeds tot een gezelschap behoorde van ‘den goeden mannen’, die de geestelijke spelen uitvoerden, dan of hij alleen maar bij den omgang als bizonder persoon, tegenwoordig was. Slechts door de rekening van Maart 1441 - Maart 1442 weten wij met zekerheid dat het gezelschap bestond, doordien het een ‘spel speelde’ en wel dat van de Heilige Barbara, wier dag den 4 December gevierd wordt. Bij gebrek aan vroegere geschriften kunnen wij dus het tijdstip van het ontstaan van de broederschap van rethorike niet | |
[pagina 73]
| |
vaststellen, doch door de aanwezigheid van bovengenoemde rekening weten wij toch, dat het burger- of leekengezelschap van ‘den goeden mannen’, die geestelijke spelen uitvoerden, in 1441 reeds bestond. Het is aan geen' twijfel onderhevig, of dat gezelschap heeft den grond gelegd voor de later voorkomende rederijkers, broeders van rethorika, of retrosynen, die zich in hunne vrye uren wijdden aan de ‘edele conste van rethorycke’. Voor het spelen van bedoeld geestelijk spel van de Heilige Barbara ontvingen de broeders uit de stadskas dertig Schellingen,Ga naar voetnoot1 doordien zij hun best gedaan hadden, om de heilige zoo schoon en luisterrijk mogelijk te vertoonen en dus den goeden poirters, den magistraat en de voorname Heeren en Vrouwen een groot genot hadden verschaft; wij vinden daaronder Joffrouw Genoveva van Bergen en onsen gheduchten joncheer van Bergen, wiens ‘blijde coemst’ van wegen onsen ghenedighen Heer (den Hertog) men met een maaltijd bij Pieter de Rouck had gevierd, en wien men met twee amen en vier vierendeelen wijns beschonken had; deze gelden strekten tevens ter gemoetkoming voor de gemaakte kosten ‘ende voor de juweelen’Ga naar voetnoot2, die zij der ‘stede lieten’ (overlieten). In datzelfde jaar had te Gent eene luisterrijke prijsschieting naar de gaai (papegaai) plaats, dat geliefkoosde spel onzer voorvaderen, thans nog van onze zuidelijke broeders In vele plaatsen had men uitnoodigingen gezonden om aan den prijskamp deel te nemen. Ook de schutters van Bergen op ZoomGa naar voetnoot3 behoorden tot de genoodigden, en zijn er heen ge- | |
[pagina 74]
| |
togen, denkelijk wel met het gezelschap ‘der goede mannen’. Een post uit de rekening van dat jaar zegt ons dat Michiel Panneman d'opperste juweele won: ‘item gegeven Michiele Paneman, omdat hij een scamel (schamel, arm) man was ende hij d'opperste juweele te Gheent gewonnen heeft’.... een pond oudGa naar voetnoot1. Of nu Michiel dien prijs gewonnen heeft in het schietspel of in het vertoonen van ‘eenre personaige’ blijkt niet; genoeg zij het te melden, dat de magistraat, ja de geheele stad zulk een' prijs stelde op de onderscheiding door een der medeburgers, al was hij arm, in eene zoo groote stad behaald, dat hem dat pond oud ‘bij der stadt tsijnen live ghedurende geconsenteert is’Ga naar voetnoot2. Dat pond oud vinden we verantwoord tot in 1446-47, waaruit we kunnen opmaken, dat de oudste ons bekende boogschutter of voorlooper-rederijker van Bergen op Zoom, Michiel Panneman, toen overleden is. In het volgend jaar 1442 vertoonden ‘die goede mannen’ het spel van Susanna, denkelijk wel op haren feestdag den 11 Augustus, en dat der ‘Sielen’ denkelijk in 't begin van November, als wanneer men op den 2 alle geloovig gestorvene zielen in gebede herdenkt. Bij den plechtigen ommegang of heiligen kruistocht op Maria Hemelvaartsdag (15 Augustus) 1469, vinden wij ‘de goede mannen’ niet meer, maar wel bij name genoemd de gesellen der vruechdeblomme. Het gezelschap der ‘goeden mannen’ moet dus steeds vooruitgegaan zijn; de leden moeten dus steeds zoo wel hunne meerderen als hunne minderen aan hun spel hebben kunnen boeijen, zoodat het de goedkeuring van de goede poirters wegdroeg; hierdoor aangemoedigd en stouter geworboogschutters | |
[pagina 75]
| |
den zullen zij de stomme groepen allengs hebben veranderd ‘in verzen sprekende’, tot zij eindelijk in niets meer verschild zullen hebben met de, in andere plaatsen aanwezige zoogezegde ‘kamers van rethorike’. De tijd dus om het gezelschap van ‘den goeden mannen’ te veranderen in een ‘geselschap van rethorike’ was gekomen; sterk in getal, niet minder sterk in bekwame medespelers, gesteund door de Heeren der stad, door den magistraat, geestelijkheid en door de goede poirters, was daartegen geen bezwaar, zoodat we van nu af aan het gezelschap der vreuchdebloem ontmoeten, als het gezelschap der rederijkers onder de zinspreuk liefde maakt eendracht. Hun blazoen vertoonde ‘de gloriose maghet Maria Onse Lieve Vrouwe met het kindeken Jhesu op haeren schoot’, zoo als bijgaande afbeelding te zien geeftGa naar voetnoot1, overgenomen uit ‘de Schadt-kiste der PhilosophenGa naar voetnoot2,’ waarin het verhaal over het beroemde landjuweel voorkomt, door de kamer der Violieren te Antwerpen in 1561 ‘opgeset’. Doordien de broeders hunnen feestdag vierden op den 15 Augustus, zijnde Maria hemelvaart, wordt ‘de gloriose maghet’ voorgesteld als in eene ten hemel zwevende schelp te zitten; deze, versierd met groen, zal eene bloem moeten voorstellen en doordien nu daarin de ‘vreugde der geloovigen’ heeft plaats genomen, wordt zij eene ‘vreugdebloem’. Het wapen boven, is dat van de Heeren van Bergen op Zoom uit het huis van Bautershem, met de keten van het gulden vlies, dus denkelijk van Jan den derde van Glymes, overleden in 1539, deken dier orde, raad en kamerling van Keizer Karel V; de twee wederzijds aangebrachte wapens, zijn die der stad Bergen op Zoom en het onderste dat van een regeerenden hoofdman of prins der kamer, genaamd de Rouck.Ga naar voetnoot3. | |
[pagina 76]
| |
Op den plechtigen 15 Augustus van het jaar 1469, den dag der hemelstijging hunner patrones, zetten die van rethorika den omgang, waarin Onze Lieve Vrouw met ‘nyewe cleydere’ verscheen, veel luister bij; in hun gezelschap bevond zich iets nieuws, iets vreemds, iets dat de goede poirters van Bergen op Zoom nog nooit hadden aanschouwd, namelijk een trommel; de rederijkers dansten met Teuncken den bomslaghereGa naar voetnoot1 voor het gulden kalf. In 1471 dansten wederom de broeders der vruechdebloem met hunnen pijper, bij Mozes om 't gulden kalf; in een' anderen groep bevonden zich een broeder, ‘die men got hiet synder moeder kroonende’, terwijl vier engelen, die de vier evangelisten zullen hebben voorgesteld, dáár rondgeschaard waren en liederen zongen. Doordien daarvoor twaalf paar schoenen betaald werden, zouden wij er uit opmaken, dat de rederijkers toen twaalf spelende leden telden. Bij dezen omgang ontmoeten wij verder achter het heilig sacrement, Willem den ‘Sangmeestere’ met zijne koralen; vóor St Antonie de stadspijpers en in eene andere groep den beroemden ‘Cantoir’ (zanger) Jan van Oudenhoven. Op vastenavond van 1474 vertoonden de broeders rederijkers het geestelijk spel der zeven weeën van Maria en ontfingen voor hunne gemaakte kosten de som van dertig schellingen. Uitdrukkelijk wordt het niet vermeld, doch we kunnen wel nagaan dat, toen den 27 September van dat jaar Mijnheer | |
[pagina 77]
| |
van ConteyGa naar voetnoot1 ons liefs heeren van Bergen zwager (schoonzoon) en Mijnheer den prothonotaris van Bourbon op het stadhuis onthaald werden, de broeders rederijkers wel een spel zullen vertoond hebben ter eere van dat hooge bezoek. Even als in andere plaatsen zal ook in Bergen op Zoom, het gezelschap der ‘edele conste van Rethoriken’ bij alle plechtige gelegenheden en feesten, zoo wel burgerlijke als kerkelijke, tegenwoordig zijn geweest, alles doende om hunne wereldlijke en geestelijke overheden en medeburgers van tijd tot tijd eenige aangename en vrolijke uren te verschaffen en door hunne tegenwoordigheid de plegtigheid verhoogende van de, onder het volk zoo gewilde, kerkelijke omgangen. In 1475 kwamen de batementers van eene der zusterkamers van AntwerpenGa naar voetnoot2 alhier de broeders der vreugdebloem bezoeken; op St Sacrementsdag de batementers van ReimerswaalGa naar voetnoot3, die 's namiddags op de markt een esbatement uitvoerden even als op den avond van den 14 Juni de rederijkers van Bergen op Zoom op het stadhuis speelden, toen van stadswege een maaltijd geschonken werd aan ‘mynre vrouwe van Contey ons lieffs heeren van Bergen dochter met haar geselschap’, waaronder wij Mevrouw v. Ravestein en ‘den Suffrigaan van Ludick’ (Luik) willen rangschikken, die hier gekomen was om het altaar in de kerk der Observanten te wijden. De dag vóor de hemelvaart van hunne patrones was in dat jaar voor de broeders niet minder ge- | |
[pagina 78]
| |
wigtig; de gezellen van LeuvenGa naar voetnoot1 kwamen te land en die van GoesGa naar voetnoot2 te water als 'twaar tegelijk om hunne broeders met een bezoek te vereeren en een battement te geven; na zulks ieder afzonderlijk gedaan te hebben 's middags op de markt en 's avonds in de vergaderzaal, werd besloten om, ter eere der H. Maagd, den heiligen kruisomgang van den volgenden dag met hunne tegenwoordigheid op te luisteren en later te zamen een batement uit te voeren. Ongetwijfeld zal men het spel van Onze Lieve Vrouw opgevoerd hebben; de overgekomen broeders werden door de stad beschonken met vijf brabantsche schellingen. Op Maria Magdalenadag (22 Juli) speelden de broeders het spel dier heilige, door de stadsspeelluiden daarin bijgestaan. De stad gaf toen een gelag op het stadhuis aan den Heer van Walheim ter presentie van ons lieffs Heeren van Bergen. Het was het zoo genaamd galgenmaal van dien heer, want hij bleef in den slag voor Nancy. In 1476 vertoonden de gezellen op ‘vastelavont’ het spel der zeven weeën van Maria; deze uitvoering was den poirters en poirtersen zoo bevallen, dat tot bevrediging van aller verlangen het spel ‘tote twee reysen’ moest vertoond worden. Alhoewel er dit jaar te Goes, ‘zeken prijs te winnen was’, aldaar dus een landjuweel, groot of klein, gehouden werd, vinden we niet gemeld dat de broeders van Bergen op Zoom den prijs magtig geworden zijn. Op Onser Lieven Vrouwedag annunciatio [Maria boodschap 25 Maart] van het jaar 1478 werd ons lieven Heer van Bergen met zijne vrienden op het stadhuis een gelag van ‘froyte ende wijn’ aangeboden, toen zij terugkeerden van het spel dat de gesellen der ‘vruechde blomme’ speelden ‘over ons heen ende onss vrou gheboorte.’ | |
[pagina 79]
| |
Op Onser Lieven Vrouwendag Hemelvaart (15 Augustus) van 'tzelfde jaar speelden ‘de gesellen’ weder op de markt ‘om der goede tijdinghe wille dat onse ghenedighen Heere (den Hertog) hadden tegens den Coninc’. Hiervoor ontvingen zij negen schellingen en acht grooten. 's Avonds was er ter eere dier overwinning een vreugdevuur op de markt gemaakt en gaf men op het stadhuis aan ons lieven Heer van Bergen en zijne vrienden, waaronder we Mijnheer den abt ons lieffs Heeren zoon van Bergen, Mijnheer van Ravestein, mijner Vrouwe van Vere, een aartsbisschop, door ‘ons Heiligen vaders en ook des keizers weghen,’ als legaat hier in den landen gezonden, een klein banket, dat opgevrolijkt werd door een kamerspel der rederijkers, aan wie hiervoor drie schellingen vier en eene halve groot gegeven werd, benevens ‘wijn ende froyte’, alles te betalen uit de stadskas. Toen den 29 Augustus van datzelfde jaar de broeders Jonker Cornelis van Walheim van Zevenbergen en Mr. van Walheim (Jan, Heer van Bergen) in de stad terugkwamen, ‘na de bataille gedaen was tegen de franchoysen’, werd hun op het stadhuis voor rekening der stad een maaltijd aangeboden, dat door hunnen heer Vader met zijne tegenwoordigheid werd vereerd, vertoonden de rederijkers een stuk, ongetwijfeld op die zege betrekking hebbendeGa naar voetnoot1. Door deze zoo spoedig op elkander volgende uitvoeringen, door het uitmuntend slagen daarvan, door de vereerende bezoeken van leden van vreemde zusterkamers, kon het niet anders of de gezellen der vreugdebloem waren het onderwerp | |
[pagina 80]
| |
aller gesprekken; een ieders oogen werden op hun gevestigd en een ieder, die zich bekwaam en in staat rekende mede te spelen, wilde lid van de broederschap worden. Dat vermeerdering niet altoos tot bevordering van bloei strekt, ja soms achteruitgang na zich sleept, schijnen de Heer van Bergen, alsmede de burgemeesters, schepenen en raad der goede stad van Bergen op Zoom ook begrepen te hebben; het gezelschap onder hunne bescherming willende stellen, het voor alle gevaar willende behoeden en tevens een blijk willende geven hunner genegenheid en begeerte om de broederschap in stand te houden, gaven zij het eene wet ‘ofte kuere’, die het getal der gezellen zou vaststellen en het tot eene meer geregelde broederschap zou vormen onder één hoofd, benevens eenige andere noodige bepalingen, die strekken moesten om de vreugdebloem meer en meer te doen bloeijen en in kennis te doen toenemen. Den 23 Februari 1478 (1479) na schrivens hoofs van Brabant, werd hun, in vereeniging met burgemeesters en schepenen der stad, eene keure gegeven door hunnen heer Jan van Glymes, bijgenaamd met de lippen,Ga naar voetnoot1 zoon van Jan van Brabant, Heer van Glymes en van Johanna van Bautershem, vrouw van Bergen (op Zoom), Grimbergen en Walheim, dochter van Hendrik III en Johanna van Gruithuizen, zoodat de broederschap der rederijkers van Bergen op Zoom nu voortaan onder bizondere bescherming zou staan | |
[pagina 81]
| |
van zijn' machtigen heer en onder die van den magistraat hunner zoo gewichtige koopstad. Van die keure laten wij hier de voornaamste punten volgen: ‘Wij Jan, Heer van Berghen op ten Zoom, tot Glymes, tot Brechtere, enz, wij burgm̄(eesters), scēp (schepenen) en raide der stadt van bḡen (Bergen) voirs. doen cond ende kenlic allen luden, dat wij wt (uit) goider affectien (genegenheid) ende begheerten, die wij hebben ende draghen tot der v̄gaderinghen ende geselscape van der gulden der vruegden bloeme in der voirsz. stadt, voortgestelt ende gemaict ter eeren ende weirdicheyt der glorioser maghet Maria ons liever Vrouwen den voirsz geselscape ende den ghenen, die nu in de voirsz. gulde zijn en̄ namaels comen zullen wt onser gracien verleent hebben ende gegondt, vleenen hen ende gon̄en (gunnen) mits desen alsulcke rechten ende koeren (keuren), de voersz. gulde minlic ende bruederlic mede te reḡēn (regeeren, besturen) altyt op onser weten, minden̄ (minderen) ende meerden̄ (meerderen) gelyc hier na volgt. I. In den yersten (eersten) gonnen wij hen ende verleenen dat de dekene ende gezworene van der voirsz. gulden alle jair eens op ten v̄zworen maendach zullen overbringhen in gescrift den Schouthet, burgm̄r̄. ende scep. tien gesellen, de acht uten ghenen, die onder de wedden van de stad zijn ende de twee van den ledichgangersGa naar voetnoot1, wten welcken men hen ordinen (kiezen) sal eenen deken ende vier gezworene, d̄af (daaraf, waarvan) de deken ende drie gezworene zullen genomen worden wten ghenen (uit hun), die onder wedden staen ende de vierde gezworenen vten ledichganḡs̄, dewellic alle tsamen eed doen sullen, gelijc ande(re) dekenen ende gezworenen, die dan oic gemaect worden. II. Item wellic deken ende gezwoen̄ (gezworen) aldus | |
[pagina 82]
| |
gemaict zijnde, zullen de gemeine gesellen onder wedden staende, metter meest menichten (met de meeste stemmen) uten voirsz. vier gezworene moghen kiesen eenen die rentmeester zijn zal ende oic gezworene. Ende zullen voirt kiesen v̄ten gemeyne geselscape eenen hooftmeestē (hoofdman) en dien zij willen van buite den gulde voersz. eenen knaep (bode) metter meest menichten. III. Item wie gecoren worde rentmeestere ofte hoofmeestere te wesene ende dair tegens zeide (daartegen opkwam of zulks niet wilde aannemen) soude staen ter correctien van deken ende gezworen voirscrē (voorschreven). IV. Item zullen de voirz. deken moigen mane (berispen) ende den gezworēn̄ wijsen (vonnissen) ende alle saken berechten den gemeynen geselscape aengaende, na wtwijsen deser koeren behoudelic van vonnissen, die zij niet wijs en zijn oft van appellacien dairaf, zullen zij come te houde(n) aen burgmr ende scēp̄ van bgēn̄ (Bergen). V. Er zullen in voirsz gulden wesen bij tijde 20 geselle, die zullen staen onder gaigen ende wedden van der stadt en̄ die in al tghene des in dese koeren begrepen staet gehouden wesen zullen, ende tot hen (zal) wesen noch acht guldebrueden oft ledichganḡs̄, die in gheenen stucken voorde gehouden en zullen wesen dan de gulde bruederen van de voetbooge ende hantboghen. XV. Item wanneer de gesellen enige groote spele spelen willen ende men stellaigen ende thoon̄en (tooneelen) dair toe behouft te makene, dair sal eenyegelic moeten comen ter gestaecter (?) (bestemde) uren, daer den deken gelieven sal, om gereetscap te helpen makene ende die gereetscap, stellaige ende thonen also gemaect sijnde, moigen zij vteeren op tghemeyn geselscape
XVI. Item van eenighen batamenten (tooneelstukken) te spelen ende den waghen te maken, dair sal eenyegelic moeten comen helpen maken, ten wair, (ten ware) dat zij oirlof hadden van den dekene oft gezworene op te boete van
| |
[pagina 83]
| |
XVII. Item zoe zal de deken bij tijden wesende alle rollen aenvaerden met zijnen gezwoern̄ ende die er nut toe zijn ende die sal ze leeren tegen dat men spelen sal. XVIIJ. Item als iemand der gesellen brudegom worde ende huwelic dede, dair sullen de gesellen gehouden zijn een batement te spelen en als zoo verre als hij hem laet weten ende zij tleeren moegen; ieder gesel moet hem geven zesse grōn (grooten), dies moet de brudegom hen besorgen een maeltyt, dair zij zullen gaen teeren. XX. Item als iemande der gezellen op ter cam̄ēn (kameren) ofte bynnen der vierschaēn oncuysse woirden sprake sonder oirloff, verbuert
XXI. Ende die van de gesellen op ter camēn̄ quade eede zwoeren oft den anden̄ (anderen) toedroncken bij maten, verbuert
XXIJ. Item als een der gezellen sterft oft dien huisvrouwe, zullen de geselle(n) gehouden zijn ten grave te comen op te boete van iiij grooten; des zal de guldebrueder gehouden zijn te geven den gesellen de leste palluere ofte xxx gron̄ (grooten) en voor zijne wive twelve gron̄, ende als een kind ook sterft item twelve gron̄. XXIIJ. Item of yemant van de gesellen ghaet in onbehoirlicke ende slechte plaetssen, dairt hem niet en bedient te zijne, tot ledegen (ligte) vrouwen ofte om droncken te drinckene, verbuert
XXIV. Item niemand zal op ter camere tegens een ander met teerlinghē spelen ofte verbuert
Om vriendscap te toonen ende malkander te bewijzen, soe sal elck gesel telken twee jaer laeten maeken eene nieuwe palluere metten devisen dairop staen (staande). Gegheven 23 Februari 1478 (1479) na scrivensshoofs van Brabant.’ | |
[pagina 84]
| |
Toen Heer Jan van Bergen de gildebroeders die keure geschonken had, kwamen zij, ongetwijfeld om hunne erkentelijkheid te betuigen, reeds spoedig ten tooneele; op palmzondag van 1479 speelden zij in hun nieuw gewaad gedost zeker spel; hierover was men zoo tevreden, dat den broeders drie en eene halve schelling gegeven werd; onder de toeschouwers vinden we zoo wel den magistraat als ‘ons lieven Heere van Bergen’ met zijne vrienden, zoo mede Mr Jan van Watermale, Pieter van Voerendale, uit den raad van Brabant, toen in de stad aanwezig. In 1480 schijnt te Bergen op Zoom een landjuweel plaats gehad te hebben; althans de broeders rederijkers schijnen toen een prijskamp uitgeschreven te hebben, want in de stadsrek. van Hulst vonden wij dat op den 2n paaschdag van het jaar 1481 de rederijkers op de markt speelden, ‘de materie’, die zij te Bergen (op Zoom) om prijs gespeeld hadden; zij ontfingen daarvoor 2 kannen wijnsGa naar voetnoot1. In 1482 vierde men den 9 Februari den̄ vrede met Frankrijk (vrede van Kadzand). Deze lang gewenschte en blijde gebeurtenis mocht niet ongemerkt voorbij gaan; zij moest plechtig worden gevierd, zoo wel in de kerk als daar buiten. Den armen werden 30 vtelen (vierde deelen) terwen uitgedeeld; het stadhuis versierd met groen laken; Toon Nelle kreeg voor het luiden der groote klok drie schellingen; de rederijkers vertoonden op de markt ‘eenre personaige’, en 's avonds aan het banket, waar men ‘Ypocras van zeleye’ (gelei) dronk en ‘prumen van damascus’ at, waaraan de Heer van Bergen, de prelaat van Mons St Marie, ons lieffs heeren zoon van Bergen en de graaf van Nassau, die in de zwane gehuisvest was, alsmede de oude en nieuwe magistraat aanzat, | |
[pagina 85]
| |
werd de feestvreugde nog vermeerderd door ‘een scoen spel’ der fraai uitgedoste rederijkers. Hebben wij gezien dat de rederijkers bezoeken kregen van broeders uit andere plaatsen, de rekening van 1481-82 geeft ons het bewijs dat de broeders rederijkers van Bergen op Zoom op hunne beurt ook andere broeders gingen bezoeken. Den 5 Mei 1481 trok Jan van der Heyden, denkelijk de hoofdman, met de broeders naar eene der kamers van Brussel, ‘tot eenre spele van Rethoriken’; wij twijfelen niet of dat bezoek is alleen geschied uit vriendschap of kameraadschap; wij vinden althans in onze bronnen niet dat een der kamers aldaarGa naar voetnoot1 toen eenigen prijskamp of een landjuweel had uitgeschreven; mocht het echter later blijken, dat zij toen naar opgehangen prijzen hebben medegedongen, dan kunnen wij toch verzekeren, dat de broeders geen' prijs hebben gewonnen; zonder twijfel zou zulk eene gewigtige zaak wel gemeld zijn in de verantwoording der tien schellingen, die voor dit uitstapje in de rekening zijn uitgetrokken. - In de stadsrekening van Hulst van 't zelfde jaar, vin den wij, dat den 3n paaschdag de zangers van Bergen op Zoom, in de kerk kwamen zingen en den dag na St Sacrementsdag (28 Mei) de ‘gesellen van rethorike’ van Bergen op Zoom, het spel van de H. Geertruida op de markt te Hulst speelden, waarvoor hun twee kannen wijns geschonken werden. - Bij gelegenheid van de ‘brulochte van Marien ons lieffs heeren van Bergen joncwijf,Ga naar voetnoot2’ in 1482 hadden eenige feestelijkheden plaats; geenszîns twijfelen wij of de broeders zullen hunnen ijver als ‘ordonnanciers’ van het feest wel hebben getoond en ten einde deze gebeurtenis zoo genoegelijk | |
[pagina 86]
| |
mogelijk te maken, tevens hunne gaven wel op de markt hebben laten hooren, toen de bruidsstoet zich van de kerk naar het hof begaf; ook zal hunne tegenwoordigheid wel gevorderd zijn geweest, toen op ‘dertien avont’ (4 Jan. 1483) ‘mher (Mijnheer) de Stadthoudere van Hollant ende Zeelant’, de stede bezocht en hem twaalf gelten wijns van harentwege geschonken werd. Op den algemeenen grooten ommegangsdag van het heilig Sakrement in 1483, werden de broeders vergezeld door die van de rethorike van Reimerswaal; deze waren met de handboogen voetboogschutters en pijpers dier, nu verdronken stad, overgekomen om deze ‘theylighe cruystocht’, waarin men het groote kruis ommedraight, op te luisteren en verder den dag met hunne broeders door te brengen; aan een gezamenlijk esbatement op de markt in den namiddag moeten wij niet twijfelen. Hoe plechtig de groote ‘theylighe cruystocht’ op H. Sakramentsdag te Bergen op Zoom gevierd werd, leeren ons de uitgaven in de rekeningen; wij willen er thans wat meer van mededeelen. Er werd in 1483 aangekocht goutfoelgien, zilverfoelgien, vermilgoene, ½ pond oprimens, ½ pond rosen, 1 pond meniën en menicherhande andere stoffen voor het verwen van wagens, huysenGa naar voetnoot1, de zeven speeltuigen, het zadel der vier heymskinderen, die zelf ook hersteld en gekleed werden; schoenen en handschoenen voor de dansers rond het gulden kalf, tgeen de rederijkers steeds deden, nu in gezelschap van die van Reimerswaal; er werden negen Septrômen gemaakt en een prēte (prente); aangekocht zes joodsche hoeden met vier wappers; vier bonnetten voor de | |
[pagina 87]
| |
vier heymskinderen, vier paar kousen voor hun en een wapenroxken, alsmede een bonnet voor den leider van het paard; een kleed voor St Jorispaard, alsmede vier boekranen.Ga naar voetnoot1 De zon (stralenkrans) rond het hoofd van O. Lieve Vrouwe werd geschilderd; het kalf verguld en twee nieuwe kinderen gemaakt voor Salomo; vier pijpen werden in den draak en drie in de keizerskroone gestoken; roode franje, lint en zijde aangekocht voor de baniere der stadspijperstrompette en voor het stofferen der broekskens van de pijpers, alsmede voor de stadshandboog- en voetboogschutters en voor het stofferen van St Anthonis, dien men omme draagt; vier taergien voor de heymskinderen van gulden blecke. Begeleid door de geestelijken der hoofdkerk, die der kloosters en overige geestelijken en broeders, die zich in de stad bevonden, door de kloosterbroeders van Huibergen, die een ‘refuge’ of huis in de stad hadden,Ga naar voetnoot2 door den drossaard, schout, burgemeesters, schepenen en secretaris der stad door den Heer van Bergen met zijn' stoet van geestelijken en wereldlijken, door de vreemde kooplui in hunne nationale kleederdracht, door de voornaamste bewoners van Bergen op Zoom, allen met brandende waskaarsen in de hand, moet zulk een' omgang (processie) wel indruk gemaakt hebben op het volk, en verklaren wij wel te begrijpen waarom uit andere plaatsen zoo veel personen en dikwijls gilden kwamen om aan dien optogt deel te nemen.Ga naar voetnoot3 | |
[pagina 88]
| |
In den ommegang op H. Sakrementsdag van 1484 vinden we weder 3 pijpers, alsmede de gesellen van rethorica van Reimerswaal, de schermers van Antwerpen, terwijl wij den stoet verder gevolgd zien door den kapitein en eenige kooplieden van Schotland, den gouverneur en eenige kooplieden van de Engelsche nacie, door Janne Pascail, coipman uit Cataloingen, mher de Zegelere van Ludic, Henrico de Vinario, | |
[pagina 89]
| |
door den burgemeester en de gedeputeerden van Antwerpen, door Antonie de Witte, secretaris van ‘ons heeren den coninck’, door Mijnheer den ‘biscop van Leons uit Britanje’ en door een' ambassadeur van ‘mijnsheeren shertogen van Orlyens’, toen allen in de stad. Den 3 October 1486 was het groot feest en allerwege | |
[pagina 90]
| |
blijdschap in de stad. Wij zien den hoofdman Jan de Boc met de broeders rederijkers in hunne bontgekleurde kleeding allerwege in groote drukte het feest ‘ordinancieren’ en nog een' laatsten blik slaan naar de, op hunne plaats gestelde gilden en de geordende schaar burgers, want ieder oogenblik kon men ‘de allergnedigste Hertog’ binnen de muren van hunne koopstad Bergen op Zoom verwachten; wedijverende met de, ook in feestelijken tooi gedoste poirters, plaatsten de rederijkers zich, toen Toon Notten door het luiden der groote klok, de komst des vorsten aankondigde, op hunne gedrapeerde stellingen, hier en daar langs den weg, dien de vorstelijke stoet moest volgen, opgeslagen om hem welkom te heeten, terwijl zij in bijbelsche voorstellingen den vorst en het volk den lof zullen verkondigd hebben van deugd en burgertrouw. De ‘allergnedigste Hertog’ was vergezeld van Mr van Molenbais, Olivier de la Marche, zijne archiers (boogschutters), met hunnen coninck, de wageners, voetloopers, toomhouders, meester Lenaert de lutenslagē(r), den tambourijn en den bodeGa naar voetnoot1; 's avonds was er algemeene verlichting door ‘menichte tortsen ende wassekersen,’ zoowel op het stadhuis, dat met rood laken en groen en nieuw geschilderde wapens prijkte, als op het St Danielshuysken,Ga naar voetnoot2 het stadhuisGa naar voetnoot3 en op het ‘Oxale’ in de kerk, terwijl op de markt gevierd werd door de nacie (gilde) der sciplieden en op andere plaatsen in de stad door die der timmerlieden, hudevetters (leerlooyers), bontwerkers, bakkers, vleeschhouwers, wevers en comans (kooplieden). | |
[pagina 91]
| |
In het zelfde jaar werd een banket geschonken aan Mevrouw van Walheim met haeren geselscepe, bestaande uit onsen Lieven Heer van bḡēn, Mynheer van Walheim, zijne broeders, Mevrouw van Hūbercourt en anderen. Het banket, waarop we vinden, wijn, en wijn waar men ypocras van maakt, bier, zwanen, ganzen, wulpen, cleine vogelkens, braetverkens, twee cappuynen, cleyne hoenderen, drie schapen, lammeren, patricen, conijnen, hazen, tornesoil, lardeersel, verckensvoeten, merchde (merg), coeccruyden, oranjeappelen, pastijen, gebak, azijn, room enz., werd opgevrolijkt door de muziek der stadstrompers en pijpers, afgewisseld door het spel der rederijkers.Ga naar voetnoot1 Toen in 1488 de stad 10 schell. schonk aan prijzen, ‘die opgehanghen waeren, om̄e te wyn̄nen metten colveners te schieten’ zullen misschien de heeren rethorikers voor de vreemdelingen wel ‘eenre personaige’ vertoond hebben. Wij lezen echter van geene uitgave daarvoor; maar wel van groote sommen voor verdedigingswerken. Den 19 Februari 1488 (1489) werd er aan den Heer van Bergen, Heer van Walheim en ‘zijnre vrouwe,’ toen men den ‘payse (vrede) van Inghelant’ vierde, een klein banket op het stadhuis aangeboden; alvorens daar aan te zitten hadden de hooge gasten ‘een abatement’ der rederijkers bijgewoond. In het volgend jaar werd ‘te Vastelavont’ aan twee gezellen, die voor ‘mijnre vrouwe van Wallheim’ op ter stadhuis, een esbatement gespeeld hadden, uit de stadskas twee schell. en zes grooten betaald; ongetwijfeld zullen deze een tweespraak gehouden hebben over den aanstaanden plegtigen Vasten. In Antwerpen schijnt dit jaar door eene der kamers van rethorike een wedstrijd gehouden te zijn; volgens onze | |
[pagina 92]
| |
gegevens zijn de broeders van Bergen op Zoom daarbij tegenwoordig geweest, althans zond men Janne Boydens berduerwerke(re) met brieven naar die stad ‘aangaande de rethoryken aldaar gehouden.’ Hij ontfing voor zijne moeite 5 schell. Op Vastelavont van 1490 werd ‘den gesellen der vruechdebloem’ vier schellingen en zes grooten geschonken voor een ‘abatement’, dat zij op de markt speelden. Toen bij een' plegtigen omgang van 8 Mei 1490, de abten en prelaten van St Truyen en van Egmond tegenwoordig waren, alsmede de rentmr-gen̄ van Holland Thomas de Bockeler (Beukelaar), Thomas Tack, Coipman van der Hanzen, vertoonden de broeders ‘eenre personaige’ en dansten rond het gulden kalf; de pijpers van Antwerpen, Leiden en Reimerswaal namen daaraan deel. Dat de broeders de landjuweelen of kampstrijden door de zusterkamers in andere plaatsen uitgeschreven, niet altoos vruchteloos bijwoonden, en zij niet altoos ongelauwerd uit den prijskamp te huis kwamen, den roem, die van hunne kamer uitging, niet altoos door anderen hebben zien verduisteren, getuigt verder de rekening van 1491-1492. Den 20 September 1492 was oud en jong op de been; een ieder haastte zich naar het veerhuis op het havenhoofd, want de versierde schuit, die de broeders ‘retorisinen ende gesellen van der vruechden bloeme’ die een prijskamp te Leuven waren gaan bijwonen, van Antwerpen terugbracht, was reeds in 't gezicht. Toen het bij aan wal stappen bleek, dat zij ‘seke(re) prijsen’ gewonnen hadden, was de vreugde algemeen en van stadswege werden hun ter verwelkoming en tot erkentenis vier gelten wijns geschonken, alsmede eenig geld ter bestrijding der gemaakte kosten. Wat die prijzen geweest zijn staat er niet uitdrukkelijk bij gemeld; de meer of mindere waarde er van doet ook niets ter zake; de roem, van in eene stad, waar de geleerdheid zetelde, een prijs gewonnen te hebben met de ‘edele | |
[pagina 93]
| |
conste van rethorike’ was meer te rekenen dan de stoffelijke waarde dier prijzen. In het jaar 1493 ontmoeten wij de broeders weder in den ommegang; zij ‘maicten de figuere ende de personnaigen van O. Heere te crusene’; de pijpers van Reimerswaal, Hulster-ambacht, MereGa naar voetnoot1 en Dordrecht sloten zich bij den stoet op verschillende plaatsen aan, even als de broederschap van Jeruzalem, aan wie twaalf gelten wijns gegeven werd. In 1494 werd de Heer van Bergen op Zoom met groote plechtigheid bij zijne vaderen in de St Geertruidakerk ter ruste gelegdGa naar voetnoot2; onder de vijftig personen, die bij zijne begrafenis toortsen droegen, zullen wij wel de broeders rederijkers vinden, even als op den 26 September bij den kerkgang van hunnen nieuwen heer, die den 17 September gehuldigd was.Ga naar voetnoot3 Na het regelen van den stoet, stellen wij ons zoo voor, dat zij met andere gilden op hunne ‘stellaiges’ hunne gaven zullen hebben doen hooren, toen hun ‘lieven heer’ zich met zijn gevolg, den prins van Chimay, graaf Filips van Nassau, | |
[pagina 94]
| |
Mijnheer van Beveren, van Kruiningen, van Borsselen, de la Mouche, Jan van Poelheim, de proosten van Luik en Tricht, den audencier Mijnheer Gerard Numan, de burgemeesters van Bergen op Zoom Servaas de Rouck en Jan van der Meere, Graaf Hendrik van Vorstenborch, Mijnheer Charles de St Simon, den raadsheer van Brabant Filips Vilain, uit de kerk, waar eene zingende mis gevierd was, naar het stadhuis en later naar zijn hof begaf.Ga naar voetnoot1 In 1496 werd er eene intrede te Antwerpen gehouden door de kamer de Violieren, sedert 1481 vereenigd met het beroemde schildersgilde van St Lucas; de kronieken dier dagen beschrijven dat feest als buitengemeen luisterrijk; acht en twintig kamers uit Brabant, Holland, Vlaanderen en Zeeland waren tegenwoordig om op de voorgestelde vraag te antwoorden: ‘dewelck die meeste mysterie is, die Godt ooit brachtte totter menschelijcke Salicheit’. Onder de te water aangekomen kamers ontmoeten wij die van Bergen op Zoom; het is ons niet gegund een blik te slaan op den intocht der broeders, doch nagaande hoe die geschiedde van het St Joris gilde van Bergen op Zoom, dat een jaar later ook te water ten schietspele naar Antwerpen toog, kan men zich eenigzins verbeelden hoe luisterrijk ende ‘scoen’ de rederijkers binnen Antwerpen kwamen. Van die schutters luidt het: ‘Berghen quam chierlijc in te watere met twee schepen als creveelen met roode lakene becleet met St Joris wapenen behanghen; zeven standaerden van dien heilige, roode toortsen haddense barnende (brandende) ende der stadt wapene hiel een wiltmanGa naar voetnoot2; zes zilveren stoopen stonden in dien schip op een berch vol conijnen ende daarbi eene schoone maecht. Int tweede schip waren zes | |
[pagina 95]
| |
standaerden ontwonden; had drie stoopen en elleven barnende toortsen; haer coninc sadt in een' troon boven (bekleed) met gulden lakene; elc (schutter) hadde een pijl in die hant.’ De gezellen der vreugdebloem trokken het 22ste lot om te spelen en brachten als antwoord op de gedane vraag de mysterie voor: ‘dwoort’, dat is het woord, het evangelie, Jezus Christus is het meeste mysterie, dat God tot zaligheid van den mensch gebracht heeft. Zij ontvingen voor hun antwoord echter geen' prijs, maar wel een, bestaande uit drie schalen, voor het schoonste inkomen te water en een van drie schalen en een' rosenhoed voor het schoonste vieren. Men kan levendig nagaan met welk een vreugde de rederijkers zullen ontvangen zijn geworden bij hunnen terugkeer uit Antwerpen, toen het bekend werd dat zij zooveel prijzen gewonnen hadden. Den 3 februari 1497 speelden de gezellen der vreugdebloem op hun stellage vóór het stadhuis; zij werden door de stad onthaald op twee potten rijnwijns; onder de aanschouwers op het bordes van het stadhuis bevonden zich ‘den heere, de scepenen ende sekere juffrouwe’; aan die bevoorregten werden twee gelten rijnwijns geschonken, die ze onder het spel der rederijkers, ongetwijfeld ten nutte van het algemeen, uitdronken. Ook in den ommegang van dat jaar vinden wij de gezellen vermeld, denkelijk wel in gezelschap van Mr Jacobe den Sangmeestere van Antwerpen, Graaf Ymbrecht van Nassauwe, Boudewijn en Filips, bastaarden van Bourḡ(ondie), aan wie ‘schenkwijnen’ gegeven werden, even als aan de zangers van Hertog Filips' Capelle. In art. 5 der keure staat dat 20 gezellen zullen staan onder ‘gaige ende toedoen’ der stad. In 1497 vinden wij tien ponden verantwoord ‘mits dat zij nu cleedinghe hebben gemaict.’ Uit deze woorden meenen wij te mogen lezen, dat de beëedigde broeders, van nu af aan geld krijgende, om hunne eigene kleeding te laten maken, nu bij hun spel en optochten voortaan allen gelijkvormig voor den dag zullen gekomen zijn; | |
[pagina 96]
| |
hoe bontkleurig die kleeding echter nog bleef, zal ons later de beschrijving van het landjuweel van Antwerpen, in 1561 gehouden, doen zien. Wij merken dan ook op hoe fier en trotsch zij daarhenen stappen in den omgang van dat jaar, toen ze ‘sekere persoinagie’ vertoonden, ‘onse heer metten cruse leidden’ en vóór het gulden kalf dansten, alsmede in den heiligen cruystocht, waarin wij ook den beroemden Mr Jacob Obrecht ontmoeten, met eenige zangers van buiten en de vier stadspijpers Joost Nijs, Hendrik Joos, Jan en Willem van Welsene, vóór het gilde van St Lukas gaande. In de eerste week van April 1498 maakte Engel de scrijnwerckere ‘eenre stellagien’ op de markt; in den namiddag van palmzondag zien wij haar betreden door de broeders rederijkers, om voor den goeden poirters van Bergen op Zoom en mijnre vrouwe van Betrucien (?) ons lieffsheeren van Bergen zustere, nog eenmaal het spel der zeven weeën van Maria te vertoonen; zes gelten rijnwijns ontvingen zij voor hun heerlijk spel, terwijl aan Engel den schrijnwerker vier schellingen en zes grooten betaald werden. Den 31 Mei heerschte eene andere drukte in Bergen op Zoom; ‘mijn ghenedighen heer den eertshertoghe met mijner ghenediger vrouwe der onderprincessen’, waren in de stad gekomen om te WouwGa naar voetnoot1 het kind van ons lieffsheeren van Bergen te heffen (ten doop te heffen); de stad schonk deze hooge gasten twee vaetkens rijnwijns groot drie amen. Onze bronnen spreken niet uitdrukkelijk dat eenige feestelijkheid heeft plaats gehad; we mogen echter wel onderstellen, dat men toch wel iets zal hebben gedaan ter opluistering dier gewichtige gebeurtenis; waarmede kon men in dien tijd zoo'n heer en zulke dames al beter bezig houden dan ze te vergasten op een stevig maal en een esbatement van de rederijkers? Wij meenen wel te mogen zeggen, dat de rede- | |
[pagina 97]
| |
rijkers dien dag op de markt of op het stadhuis een esbatement zullen gegeven hebben ter eere van de doorluchtige gasten en op de redenen hunner overkomst. Overtuigd van hunne vorderingen, fier op reeds verkregen kennis en roem, besloten de broeders retorikers dit jaar om in gezelschap der handboog- en voetboogschutters het in Gent uitgeschreven schiet- en rederijkers spel bij te wonen. Hun bekwame en ijvervolle fakteur Jan Ingels had reeds eenige bizondere stukken voor die gelegenheid gereed gemaakt en den broeders met den besten uitslag ingestudeerd, toen, om welke redenen ook, verhindering kwam en de broeders te huis bleven; of nu het spel te Gent niet doorging, of daar slechts alleen een schietwedstrijd zou plaats hebben, dan of de verhindering bij de broeders bestond, weten wij niet, er staat daarvan alleen aangeteekend: ‘gegeven Jan Ingels facteur van sekeren spelen bij hem gemaect, die men te Gent in 't schietspel gespeelt soude hebben’, twintig schellingen.Ga naar voetnoot1 Wij hebben gezien dat de broeders rederijkers reeds van de vroegste tijden af het voorrecht hadden, vóór en rond het gulden kalf te dansen. Allengs schijnen zich voor dat liefdewerk meer liefhebbers opgedaan te hebben; de broeders echter geene mededinging gedoogende, schijnen zich daarover aan burgemeester en schepenen, beklaagd te hebben waarop deze den 8 April 1498 een artikel voegden bij de twintig jaren vroeger gegeven keure, luidende: ‘Item aengaende den spelen ende dansen van den ommegange als om tgulden calf te dansen ende anderen, zullen dāf (daar af, daarvan) tregiment, bewint ende tprofffjtGa naar voetnoot2 heb- | |
[pagina 98]
| |
ben, de gesellen van de voorsz. gulde der vruechdebloem ende nyemant anders’. Op H. Sakrementsdag van 1500 vertoonde de deken der rederijkers Servaes Scollaert, in den ommegang zeker personaige, te weten ‘onsen heere metten cruse te leydene, als pilatus en̄ andere’; de andere broeders gingen al zingende achter den stal van Betlehem, gekleed als ‘scaepherderen’; weer anderen dansten rond het gulden kalf; zij werden voorafgegaan door de stadspijpers, voor wie de stad nieuwe ‘pipen, floyten ende scalmeyen’ had laten makenGa naar voetnoot1, en door vier pijpers van Reimerswaal, tgeen de stad bekostigde met twee ponden, vier schellingen en zes grooten, zonder de zes gelten wyns, die den Suffrigaan van Cameric, commissaris der aflaten, voor zijne tegenwoordigheid in den omgang, aangeboden waren.Ga naar voetnoot2 Den 18 Mei van dit jaar was de ‘ghenedighe heer’ de aartshertog weder te Bergen op Zoom; in zijn gezelschap bevond zich Filips, de bastaard van Bourgondië, admiraal der zee, Boudewijn, ook een bastaard van Bourgondië, Cornelis van Bergen, Heer van Zevenbergen, en de Heer van Lutzemburch. Doordien dit jaar de rederijkers dikwijls voorkomen, zullen zij misschien ook wel gespeeld hebben bij gelegenheid dier overkomst. Op den jaarlijkschen feestdag der Vreugdebloem, op Onze Lieve Vrouwe Hemelvaart (15 Aug.), tevens de wijding van het nieuwe Godshuis der Cellebroers, werden den broeders 12 gelten rijnwijns geschonken, om dien dag in gepaste vrolijkheid door te brengen; den volgenden dag een geestelijk | |
[pagina 99]
| |
spel op de markt spelende, werd hun eene gelte gegund; ongetwijfeld zal dat geestelijk spel wel betrekking hebben gehad op hunne beschermheilige, de koningin des Hemels. Op Onze Lieve Vrouwe geboortedag (8 Sept.) werd op het stadhuis ‘een banket’ geschonken aan Jonker Lodewijk van Montfoort, mijnre joncfrouwe van Buren, myns heeren kinderen van Bergen en andere vrienden; vóór dat de hooge gasten zich ‘des achter noens’ naar het stadhuis begaven, woonden zij een esbatement der broeders rederijkers bij. Op den ‘grooten vastelavont’ van 1505, speelden de broeders op de markt ende voir de joncfrouwen, die daar waren ‘ende quamen sien spelen opder stadthuys’, in gezelschap van Jonker Heilwich van Bloys, meester Adriane van Vuytrecht, doctoir in de GodheytGa naar voetnoot1, meester Janne Lettin, griffier van den hoogen raad; den abt van St Bertin (Anthonis van Bergen), en van Mher van Wesemale; den broeders werden twee gelten rijnwijns geschonken. In den loop van den zomer ontfingen de broeders een bezoek van de gesellen der rethorike van AxeleGa naar voetnoot2, die met hunnen prins Mr Jan Picans een esbatement speelden; ten einde die vreemde gezellen behoorlijk te kunnen onthalen, gaf de stad zes gelten rijnwijns In 1497 zagen wij dat voor de uitvoering van het spel der zeven weeën nog ‘eenre stellaige’ op de markt opgeslagen werd, waaraan volgens artikel 15 der keure ieder broeder helpen moest; in de rekening van 1507 wordt van den wagen gesproken, die later onder den naam van blauwschuit voorkomt; eerst werd hij gedragen, later op wielen gezet, zoodat een verplaatsbaar tooneel verkregen werd; ongetwijfeld was zulks tot voordeel en groot gerief voor het gezelschap; men was van de onkosten af, steeds aan het | |
[pagina 100]
| |
opslaan eener stellage verbonden, en den wagen kon men plaatsen waar men van zins was te spelen, op het geschiktste punt, uit den regen, tocht en wind. Om deze nieuwigheid te bezien en te gaan bewonderen, zien wij dan ook op den dag, gewijd aan Johannes den Dooper, de poirters van Bergen op Zoom, zich naar de plaats spoeden, waar de broeders rederijkers, onder hunnen hoofdman Jan Coelgenszoon Junior, die van de stad een tabbaert gekregen had, en hunnen deken Michiel AndriesGa naar voetnoot1 voor het eerst op den wagen het spel zouden spelen van dien heilige, wiens noodlottig eind in herinnering werd gebracht. Het was heden een ernstig spel, doch de broeders rederijkers waren de vrienden van het volk, ze konden het aantrekken en boeijen, zoowel door ernst, als door boert, door een zinnespel of door eene zotte ‘klucht’. We moeten echter niet vergeten dat men den zot van het gezelschap wel een groot deel dezer aantrekkelijkheid moet aanrekenen, hij toch stemde door gebaren en woorden tot vrolijkheid en wist de lachspieren steeds in beweging te brengen. Dit jaar werd door de kamer van rethorike van Reimerswaal, de drie korenbloemkens, een landjuweel uitgeschreven, dat ook door de gezellen van Bergen op Zoom werd bijgewoond; wij ontmoeten de broeders van Reimerswael dikwijls te Bergen op Zoom; konden wij de bronnen van Reimerswaal doorzoeken, ongetwijfeld zouden we even dikwijls de rederijkers van Bergen op Zoom dáar ontmoeten, totdat de stad allengs door het water verzwolgen is. Dat de gezellen van B.o Z. er een' prijs wonnen gelooven wij niet, althans onze bronnen zeggen daar niets van. De uitmuntend geslaagde voorstelling van Johannes den Dooper was laatst zoo zeer bevallen dat de broeders dit jaar 1507, den dag na hun patronessefeest, ‘de hystorie van St Jans decollacie’ op ‘vereerend verzoek’ nogmaals zouden vertoonen; het ernstige spel werd vereerd door de hooge | |
[pagina 101]
| |
tegenwoordigheid van Mijnheer en Mevrouwe van der Vere en eenige vrienden, aan wien na afloop der voorstelling een banket op het stadhuis gegeven werd, tgeen de stad negentien schellingen en negen grooten kostte. In den avond van 23 Juni 1508 werd een banket op het stadhuis aangeboden aan den admiraal der zee Filips, bastaard van Bourgondië,Ga naar voetnoot1 Mijnheer v. Bergen, Heer van Beveren, mijner vrouwe van HymbercourtGa naar voetnoot2 en anderen, toen zij het St Jansvuur, op de markt ‘ter begheerten van Myn hē vā Berghē’ aangestokenGa naar voetnoot3, hadden wezen bezien; de rederijkers speelden om het hooge gezelschap te vermaken alstoen een ‘scoen’ spel. Na de herstelling van den wagen of blauwschuit, was men nu bedacht om hem voortaan in een' goeden staat te houden; ‘den prince ende de hoefman’ verzochten daarom aan burgemeesters en schepenen om eene geschikte plaats, ten einde hem onder dak te brengen; er werd hun ‘tegen sthof’ eene ledige erve aangewezen waarop zij eene ‘loedzie’ (loots) mochten plaatsen, mits ten minsten schaden van derzelver plaetse en tot weder opzegginge der heeren. Deze plaats beantwoordde volkomen aan het doel en was tevens nog al in de nabijheid van de kamer der broeders rederijkers. Deze was in het huis genaamd Engeland waarvan we in de rek. van 1478-'79 lezen ‘dat het gelegen was naest der stadshallen aen de marckt’.Ga naar voetnoot4 | |
[pagina 102]
| |
In 1513 vinden wij weder de rederijkers met hunne blauwschuit op palmzondag vóór 't stadhuis een spel spelende; onder de toeschouwers wordt Mijnheer Filips van Bergen ‘metten geselscepe’ genoemd. Toen men den 24 Juli ‘tkindt kersten dede van mynen heē vā Beveren’, waarbij de stad 32 tortsen schonk, zal vermoedelijk ook wel eenig feest gegeven zijn geworden en de hulp der broeders rederijkers wel zijn ingeroepen. Belangrijker echter werd dit jaar nog hunne taak als ‘ordinanciers’ der feesten door de stad gegeven, toen in de laatste week van Augustus de bruiloft gehouden werd van Graaf Filips van Nassau met de oudste dochter van ons lieffsheeren van Bergen, Adriana genaamd. Van heind en ver stroomden oud en jong, rijk en arm, te water en te land naar de stad, die door het bestuur en de poirters met laken, groen, bloemen en tapijten allerwege versierd was, terwijl de hoofdkerk in al haren kerkelijken dos prijkte. Den 24 Augs. was de toevloed van vreemdelingen te voet, te paard, te water aangekomen buitengemeen; en geen wonder, thans zouden veler oogen iets prachtigs en zeldzaams aanschouwen; vóór het huis des Heeren van Bergen, later het markiezenhof, thans de infanterie kazerne, had men reeds dagen achtereen zand aangevoerd en geslecht, ten einde daar het uitgeschreven ‘steecxspel’Ga naar voetnoot1 te houden, gegeven ter eere der jong gehuwden, die door de | |
[pagina 103]
| |
stad op dezen dag beschonken werden met drie amen en acht schreven rijnwijns, terwijl de stad Mechelen den vader der bruid bij deze gelegenheid een os en een stuk rijnwijns ten geschenke aanbood en de stad zijn' heer een ame. Des avonds kwamen de zangers met der stede speelluiden in de kerk bijeen en zongen voor 't heilig kruis met organen, (onder begeleiding van het orgel); hun werden zes gelten wijns geschonken en den zangmeester nog eene buitengewone gift van zeven sch. zes gr.; de schoolmeester speelde met zijne schoolkinderen op het stadhuis eene comedie in 't latijn voor de Heeren genoodigden, terwijl de broeders rederijkers zich ook wel zullen hebben doen hooren. Op palmzondag van 1516 speelden de broeders rederijkers, weer op hunnen wagen op de markt, onder hunnen nieuwen deken Peter Engels. Wij betreuren het zeer dat er niet altoos bij staat, wat zij speelden. Bij den ‘heyligen cruystocht’ op sakrementsdag van dat jaar speelden de broeders een ‘scoon miracle van Heilige Sacremente’; alhoewel zoo'n omgang ieder jaar plaats had zoo waren zij toch niet allen aan elkander gelijk; altoos werd wat nieuws bedacht om de plechtigheid te verhoogen en des te aantrekkelijker te maken; zoo had men dit jaar honderd bellen aangekocht voor de duivelen; bij Jan Peck de tingieter, eenige tinnen kroonen doen maken; vier trommelslagers gingen vóór de kolveniers; twee mannen vóór 't heilig kruis met ‘ruyspipen’ en twee voor theilig sakrement met ‘veelen’ (violen); van de stadsspeelluyden gingen er eenigen vóór de gildebroers der ‘ramers’, eenigen vóór die der ‘cordewagenkruyers’; bij de zangers der kerk voegden zich ‘eenige zangers, die van buten quaemen’; Eugenius Crieck ‘beeltsnidere’, die ook een stadstabbaert droeg, had een nieuw ‘duvelshooft’ gemaakt; de tien paarden kregen nieuwe dekselen, elk negen ellen lang; de sibillen reden ook op hunne paarden; de schepen Cornelis de Heere droeg een griffioen; seker man liep op schaetsen (stelten) drie mans lengte hoog; ‘mij jonckere van Gansendries een dwaes’ was | |
[pagina 104]
| |
ook tegenwoordig, even als Cleercken de sottinne, die van stadswegen een keurst, een geschakeerde tabbaert van wit en zwart laken, een doek, schoenen en kwispelen aan hare mouwen, waarop het stadswapen geborduurd was, gekregen had, alsmede nog een zot geheeten Zwager, die ½ el zwart en ½ el wit laken kreeg om daarvan een geschakeerde camproen (kaproen) te maken, alles tot opluistering van den plechtigen ommegang.Ga naar voetnoot1 In 1517 was er oproer onder de poorters van Bergen op Zoom. Eenige kwaadwilligen hadden gedreigd de stad in brand te steken en veel gemeen volks was op de been. Om het rumoer te stillen en een groote ramp te voorkomen, deed de schout alle moeite om de belhamels in handen te krijgen; hiertoe werden alle stads bedienden opgeroepen om een handje te helpen; den vreedzamen afloop er van kunnen we nagaan, doordien we niet lezen dat de stad toen verbrand is; het is echter misschien om deze redenen dat we dit jaar in de rekeningen geene melding vinden gemaakt van giften of schenkingen aan de broeders rederijkers, alleen werd er iets betaald voor het onderhoud van de blauwschuit. Toen in 1524 de tijding Bergen op Zoom bereikte, dat keizer Karel V ‘victorie hadde op den coninc van Frankrijk’, heerschte er eene algemeene blijdschap; in de groote cruystocht bezong Mr Hendrik de zanger met zijn gezelschap deze gebeurtenis, alsmede de gevangenschap van dien koning, terwijl verder voor dien dag eene algemeene viering | |
[pagina 105]
| |
was uitgeschreven. Voor hen die het ‘schoenst, thoegst, ende eerlicxt’ (heerlijkst) vierden, werden prijzen uitgeloofd; het gilde van den voetboog had den eersten, 2 ℒ 5 sch., dat van den handboog den tweeden, 2 ℒ 2 sch., de broeders rethorikers den derden, 33 sch. en de colveniers den vierden prijs, 30 sch., terwijl Mathijs den ludere in zijn vuistje lachende, om den prijs van 30 sch. kwam voor het hoogste vieren, tgeen hij op den trans van den toren gedaan had. Op den gewonen feestdag van hunne patrones in 1525 vertoonden de broeders rederijkers, wier wagen door Jan van Campen op de markt gebracht was, zeker ‘personaige te peerde, te voete, te harnassche ende oock te waghene’; in den ommegang ontmoeten wij den kettermeester met twee doctoiren in de godgeleerdheid, gelogeerd in de Valke, aan wien zes gelten rijnwijns geschonken werd, den bailluw van Middelburg François de Quesnoy,Ga naar voetnoot1 alsmede de speelluiden van Antwerpen, Leiden, Axel, Delft, Gent, drie jongens van Mechelen en twee paar vreemde trommelslagers, den nieuwen stadspijper Joos Zoeting, alsmede Willem Buyse der stads kolfdrager en Lucas de grafmakere, die ‘de armeluyden vuyter kercke doet gaan om d(air) nyet te moghen bidden,’ ende als hondenmeyere de honden vuyter kercke jaeght. Bij de viering der uitvaart van wilen ons Heeren van Walheim, Heere Phè (Philippe) hoogte memorie op 20 Oct. 1525 zullen de broeders rethoricijnen ongetwijfeld ook wel tegenwoordig zijn geweest. Des Zondags vóór ‘Vastelavont’ van 1527, toen mijn geduchte Heer van Bergen, met den Heer van Wackene, die een zijner bastaard dochters (zusters) gehuwd had, zich bij Jan Stranghe bevond, speelden de rederijkers onder hunnen facteur Mr Willem van Wemelinge een kamerspel, en werden daarvoor op drie gelten wijns onthaald. Bij de tijding, die men dit jaar ontfing dat ‘onsen ghenedige heer de | |
[pagina 106]
| |
Keyser een jonghe zone’ geboren was, werd onder andere festiviteiten eene viering voor ‘elcx gulde’ uitgeschreven, terwijl de speelluiden voor tstadhuis speelden en de rethorikers des avonds bij het banket, dat den heer van Bergen aangeboden was. In dit jaar echter wachtte den broeders nog een' anderen taak, toen men ‘de jonghe zone’ van ons heer van Waelheim ‘kersten dede’ (doopte). De luisterrijke kerkplechtigheid afgeloopen zijnde, begon al vroeg in den avond het burgerlijk feest door het ontsteken van een groot vreugdevuur, dat de timmerlieden op de markt opgericht hadden, en waarvoor gebruikt waren 4 opgaande houten, 1200 fasceelshouts, 6 tonnen tijras, 100 mutsaerts, 2000 torcken,Ga naar voetnoot1 7500 ongeteerde en 100 geteerde turven, terwijl aan het gilde van den handboog de zorg toevertrouwd was van de, op de markt ‘tot eender truephe’ (triomphe) gestelde fontein, waaruit poteau wijn spoot en waarvoor een halve aam en een halve schreve bestemd was; s'avonds moesten de broeders rederijkers door hun spel het banket opvrolijken, dat ons Heer van Walheim en mijner Vrouwe van Marquis, den Heer van Wackene, die ons Heeren van Berghen bastaerd dochter hadde en andere edelen werd aangeboden en dat door den pasteibakker Hendrik Bouwenszoon voor 4 ℒ 19 sch. 9 gr. ruim voorzien was, zoo als ons de spijskaart doet zien, waarop voorkomt allerlei soort van suycerije, gileye, tregie, brusselsche gesuikerde koeken, dito wafelen, anijs, geconfeyt, eyerlombaert, ypocras, orangie geconfeyt, vijgen, rosijnen, vice-vasen, gepelde noten, dubbele puppinghen, platte keesen, witte - roode - en geele ypocras, eene partij enichoen ancheroysen, oostersche hammen, gerookte tongen, dito hancken, cabeljaauwsooghen, daye, pruimen, pynee, peeren, rijnwijn en beane en wat ‘met deser anecleeft’. In 1528 kwam de speelwagen vier malen op de markt; | |
[pagina 107]
| |
den 24 Aug. vierde men den vrede van Kamerijk; in den morgen van dien dag hielden de schuttersgildenGa naar voetnoot1 hunnen schietwedstrijd naar opgehangen prijzen; Wouter Janszoon, goudsmit had de breuken der speelluyden, die zij dragen hersteld voor 28 sch.; des middags speelden de rederijkers een spel en voor den avond was er eene algemeene viering uitgeschreven; de schiplieden hadden den hoogsten prijs bestaande uit eene ame rijnwijns; het gilde der timmerlieden den tweeden met 31 gelten, dan volgden de bakkers en peltiers met 22 gelten, de meersse (mercerie, koopmans) met 12 gelten, de poorterie, de kleermakers, de ramers, de gezellen van den voetboog en de kolveniers met 6 gelten, de broeders van den handboog met drie gelten en eindelijk de broeders van rethorike met 8 gelten, 'tgeen alles te samen vij ℒ xvj sch kostte. Ongetwijfeld zullen de rederijkers dit jaar ook nog gespeeld hebben, toen men het kind van den Heer van Waelheim kersten dede, bij welke plechtige gelegenheid in Bergen op Zoom weer wel eenige vreugdebedrijven zullen hebben plaats gehad. Den 20 Maart van het volgende jaar speelden de rethorikers onder hunnen deken Klaas van Risinghe of Riseghem een spel van zinne, terwijl later van hun gemeld wordt, dat zij ‘op te zweerde gesprongen’ hebben. In 1532 vinden we de broeders weder als ‘ordinanciers’ van het feest ter inhuldiging van Anthonis den nieuwen Heer en eersten Markies van Bergen op Zoom, graaf v. Walheim, ridder van 't guldenvlies, Gouverneur van Luxemburg en Namen, raad en kamerling van keizer Karel V; de stad vereerde hem met eene, toen koninklijke gift van 30,000 karolus guldens van 20 stuivers het stuk.Ga naar voetnoot2 Toen des avonds | |
[pagina 108]
| |
de markiesGa naar voetnoot1 op het stadhuis aan het hem aangeboden banket gezeten was, deed Hendrik ‘de Sangmeestere’ zich met zijn gezelschap hooren, afgewisseld door het spel der rederijkers. Op dat banket zal de Antwerpenaar Gregorius de Aijala die een huis in de stad had,Ga naar voetnoot2 wel genoodigd geweest zijn, even als Jeronimus van der Noot, ridder, kanselier van Brabant en Charles van der Noot, Heer van Rijt, toen in de stad aanwezig. Door het ontsteken van 25, in Antwerpen aangekochte, teertonnen, het verlichten van het stadhuis en misschien van eenige bizondere gebouwen, heerschte er 's avonds door de geheele stad eene algemeene vreugde en een licht of het gas reeds ontstoken was. In 1544 vinden we Pieter Spotten Claeszoon burgemeester van binnen, hoofdman der vreugdebloem en Mr. Willem van Wemelinge nog facteur genoemd, doch, niet, dat zij dat jaar eenig buitengewoon spel gespeeld hebben.Ga naar voetnoot3 Den 19 Sept. 1548 zullen de broeders rederijkers wel weder dienst gedaan hebben als ‘ordinanciers’ van het feest, dat de stad gaf bij de blijde inkomst van ‘den prinsche’ (Filips II), in gezelschap van den president van den Secreten rade;Ga naar voetnoot4 twee ‘arcken triomphale kostelick ende simpelick’ gemaakt en geschilderd, werden opgericht; de schilder Cornelis van Zurendonck was uit Antwerpen ontboden zoowel voor die eerepoorten als voor het schilderen van ‘diversche | |
[pagina 109]
| |
schilderiën en wapens’, terwijl zijn ambtgenoot Aart de schildere uit Bergen op Zoom de blauwschuit der broeders rethorikers met zijne kwast opknapte en versierde met wapens in heerlijke couleuren, ten einde bij den blijden intocht des vorsten, hem waardig te kunnen ontfangen en hem van hun vervoerbaar tooneel eene beeldsprakige welkomst toe te kunnen roepen;Ga naar voetnoot1 bij de inkomst deed Pieter Sorij ‘de beyaert’ (klokkenspel) hooren. Des avonds was de stad verlicht, niet door teertonnen, doch door het vieren om het schoonst, niet om het hoogst, der verschillende gilden, waarvoor prijzen uitgeloofd waren. Nog eenmaal komen de broeders dit jaar voor als gesprongen te hebben op de zwaarden. In 1550 werd de Hoog Mogende Heer Jan IV van Glymes, ‘marcquis van Bergen op ten Zoom’ ingehuldigd. Den 8 Juli van dat jaar, werd hij met de geheele geestelijkheid, al de wereldlijke regeerders en officiers, van stad en markiezaat, fabriekmeesters, allen gekleed in hunne pallure van zwart laken,Ga naar voetnoot2 de burgerij met harnas, bussche, spies en hellebaarden gewapend, de vliegende vendels, bijna tot op de helft van den nieuwen BurgvlietschenGa naar voetnoot3 weg, krijgsgewijze te gemoet gegaan en welkom geheeten. De markgraaf zat op eene spaansche jenette, tusschen de heeren Robbrecht, coadjutor van het bisdom van Luik, zijn broeder en Jan van Lannoy, ridder van het gulden vlies, Heer van Molenbaix zijn schoonvader en was vergezeld van eene menigte andere edelen.Ga naar voetnoot4 | |
[pagina 110]
| |
Hem werd door den drossaard der stad Cornelis van Bergen, ridder, Heer van Ransbeeck enz. een blanck rijckelijk verguld zwaard aangeboden; door Antonius LemssenGa naar voetnoot1 de roede van Justitie; door den burgemeester Pieter Spotten Klaaszoon de sleutels der stad; daarna door den koordeken en kanoniken in ‘ponteficolis gehabiteert, dbouck van de heylige Evangelie’, waarop de markies van zijn paard kwam, nederknielde en het boek eerbiedig kuste. In de stad komende begonnen de klokken te luiden en Pieter Sorry te beyaerden; de gilden tot zestien in getal alsmede de gewapende burgerij schaarde zich aan beide zijden der straten van de poort (Bossche poort) tot aan het markiezenhof, waar de stoet, vooraf gegaan door ‘muzieke’ moest doorgaan. - Na den dienst in de kerk bijgewoond te hebben, ging de markies naar het stadhuis, deed daar zijn' eedGa naar voetnoot2 en werd gehuldigd. Des avonds was de stad vol vreugde, de pleinen en havens waren verlicht door 36 pektonnen en wij twijfelen geenszins of de broeders rederijkers zullen onder hunne deken Nikolaas Aarts òf op de markt, òf aan het banket wel gespeeld hebben. In 1558 werd aan den voerman Bernard Adriaanszoon uit de stadskas vier kar. gld. verantwoord, ‘van dat hij de speelluyden van de landtjuweele gebracht heeft met hare instrumenten van Antwerpen’. - Den 6 April was de pensionaris van Mechelen overgekomen ‘ter sake van de landt- | |
[pagina 111]
| |
juweele’. - Op het Stadhuis genoodigd, werd hem een klein banket aangeboden, dat met een dozijn aangekochte frankforter roemers tien kar gld. en tien en eene halve stuiver kostte, terwijl die rekening verder doet zien dat er veel dagen aan 't landjuweel gewerkt werd. Doordien geen enkele bron iets zegt van een landjuweel te Bergen op Zoom gehouden, zoo kunnen wij helaas! er ook niets meer van mededeelen, dan de gevonden duistere posten; wij weten alleen dat den 25 Oct. de kolveniers van Antwerpen te Bergen op Zoom kwamen schieten. Anders was het echter met het landjuweel, dat de beroemde Antwerpensche kamer ‘de violieren, wt (uit) jonsten versaemt’ in 1561 gaf.Ga naar voetnoot1 Onder de genoodigde kamers behoorde ook die van Bergen op Zoom. Met 54 man te paard, gekleed in taneitenGa naar voetnoot2 kasakken, roode hoeden en wambuizen, zwarte kousen, witte laarskens, witte en zwarte pluimen, roode en gele kransen, vergezeld van twee antieke speelwagens met ‘personagien’ daarop en twaalf wagens ‘met huijven overdect met taneyt laken’, met twee gildebroeders, die twee tortsen in de hand hielden op elken wagen, waaruit van achter twee vuurpannen staken; de zot hield eene kat in de hand en zeide: ‘Ick hebse vonden.’Ga naar voetnoot3 | |
[pagina 112]
| |
De vreugdebloem was de derde in rang volgende op den olijftak van Antwerpen en gaande vóór de pioene van Mechelen. De broeders vertoonden den 8 Aug. 1561 eerst het spel van sinne ‘de liefde’; de personaigen zijn: Hoog vermeten, Eigen eere, de Mensch, tBegeerlijk hart, Naarstig onderzoeken, de Liefde en Goede kunst (wetenschap); daarna nog een waarvan de ‘personaigen’ zijn: IJdel begeerte, Menig gerust hart en Goede intentie en later nog een stuk waarin de ‘personaigen’ genoemd worden: Ceres, Augustus als een huisman, Menig huisman, Rijkdom, Geruste bate, Waaghals, Cleyn Schaamte, Montvliege, Rhetorices beminder en vrolyk accoord. - Dit eindigde in een nieuw liedeken van vier afdeelingen ieder acht regelen lang, waarna de prins het woord nam en zeide: Reyn-princelijcke Heeren gentGa naar voetnoot1
Dit is tot Uwer eeren
'T is liefde, die ons hiertoe went
Willet int beste keeren.
| |
[pagina 113]
| |
'Twort van Tvruechden bloemken ghedaen
Rhetorica gheeft ons vermaen
Wilt dit van ons in danck ontfaen
Tot uwen dienste dat wy staen.
De broeders ontfingen geene prijzen noch voor hun spel, noch voor hun schoon inkomen. Zij verkregen den tweeden prijs van den schoonsten ‘kerckganck’. Toen den 6 Augustus al de zotten der tegenwoordig zijnde kamers bij den zot der violieren op ‘tscena’ of speelhuis bijeen kwamen om den langsten teug te drinken en belachelyke cluchten en boerteryen te bedrijven, ontfing de zot der vreugdebloem van Bergen op Zoom den hoogsten prijs, doordien hij den langsten teug dronk en het ‘innocentelijcst of onnooselijcst’ den zot gespeeld had en veel belagchelijke kluchten en boerteryen verkocht had; al waren dan de broeders geen dichters, zoo als de inhoud hunner stukken ons ten duidelijkste doet zien, dan moet toch hun zot een echte kapoen, een echte rare snaak (clown) geweest zijn. Verder gaan onze bronnen over de rederijkerskamer de vreugdebloem van Bergen op Zoom niet; in 1591 lezen wij dat het gilde in den persoon van Pauwels Adriaansz. als gezworen van Rhetorica in afwezigheid van den deken ‘na dancksegginge’ van zijn' eed ontslagen werd, doordien de stad nu ‘swaerlick belast met groote garnizoene, de vijf gilden niet anders beschouwde als ‘eene beswaringe’ te meer voor de gemeente. Vroeger hebben we gezien dat in 1615 de keure van tnieuwe gilde werd geregistreerd daar waar 't behoert.
's-Gravenhage, 1883/4. |
|