| |
| |
| |
Oude Nederlandsche kunstenaars.
Van H. Wilh. H. Mithoffs in 1866 verschenen ‘Mittelalterliche Künstler und Werkmeister Niedersachsens und Westfalens’ heeft een nieuwe, vermeerderde, druk het licht gezien.
We hebben het, bij het doorbladeren van dit boekdeel, waarin meer ‘saecx’ dan ‘spraecx’ gevonden wordt, niet onbelangrijk gerekend de nederlanders op te teekenen, die er in voorkomen. Hunne namen zijn geput uit allerlei geschreven of gedrukte chronijken, magistraatsoorkonden, tijdschriften, vervolgwerken aan plaatselijke bizonderheden gewijd, en bij de groote schaarschte van kunstenaarsnamen uit de Middeleeuwen en de XVIe Eeuw, bij het weinige wat nog gedaan is, om onze eigene archieven daarvoor te doorzoeken, meenen wij velen aangenaam te zijn met de volgende mededeelingen uit het werk van Mithoff.
Onze kunstgeschiedenis der XVIIe Eeuw begint, ook in hare achterhoeken, de aandacht te trekken. Een groot getal namen en datums, die er toe behooren, zijn door mij, in een veeljarigen arbeid, uit de Amsterdamsche Stadhuisregisters geput; ik hoop, in een niet al te ver verwijderde toekomst, daaraan een boekdeel te wijden: maar de Middeleeuwen mogen wij daarvoor niet verwaarlozen. Wat te vinden is moet te meer gewaardeerd worden naar het schaarscher voorkomt.
Ik ben niet van de genen, die, door eene manie voor namen aangegrepen, gaarne alle handwerkslieden kunstenaars kroonen: het onderscheid tusschen een plateelbakkersgezel en Antonio Correggio of Bartholomeus van der Helst gaapt nog al wijd: maar voorzichtigheidshalve kan men aanteekening houden van schilders en plaatsnijders, al weet men niet met zekerheid, of men met personen te doen heeft, die melkemmers
| |
| |
met wit en blaauw bestrijken en vormen voor koekebakkers uithollen, of met evenknieën van Jan Steen en Rombout van der Hulst.
Bovendien de ondervolgende namen behooren toch alle aan personen, die een werk bestieren, die, niet zelden, daarvoor naar het buitenland ontboden zijn en die dus de waarschijnlijkheid voor zich hebben, dat zij zich in het kunstgild onderschéidden.
Alb. Th.
| |
Andr[i]essen, Johan,
een hollandsch bouwmeester, zett'e in 1591-1592 eene nieuwe spits, volgends model der Oosterkerk (?) te Amsterdam, op het muurwerk van den St. Nicolaitoren te Hamburg. Deze toren, waarvan eene afbeelding bestaat, moest in 1644 wegens eene groote scheur in den muur, weder afgebroken worden. Dr. Janssen noemt dezen kunstenaar, in zijn Ausführlichen Nachrichten über die Hamb. Kirchen etc, Blz. 43 en volg.: ‘Hans Petersen’; maar in de geschreven chronijken wordt hij Andressen genoemd. (Hamb. Kstlr. - Lex., 5) Volgens blz. 188 t.a.p. wordt de bouwmeester des in 1501 opgerichten torens der St. Nicolaikerk Harmen Petersen geheeten.
| |
Balzer,
een Nederlander, zett'e in 1583-1584 de spits op den toren der St. Blasiuskerk te Münden. (Loiz, I. 452)
| |
Coignet, Gilles,
in 1530 te Antwerpen geboren, vormde zich in Italië, keerde in 1561 naar Antwerpen terug, en werd medelid der Akademie aldaar. Hij schilderde vele altaarstukken en werd daarin geholpen door Cornelis Molenaer voor de achtergronden, landschappen en architektuur. Tengevolge der onlusten begaf hij zich naar Amsterdam en later naar Hamburg, waar hij den 27sten Dec. 1599 stierf, en in de St. Jacobuskerk begraven werd. In deze kerk is ook een met zijn naam en het jaartal 1595 voorzien olieverfschilderij, de Verrijsenis (Hemelvaart?), voorhanden. De St. Peterskerk te Hamburg bezat drie schilderstukken van dezen meester. Een zeer groot, van het jaar 1595, voorstellende de Nederdaling van den Heiligen Geest, en zijn bizonder geprezen voorstelling van het Heilig Avondmaal, werden bij den grooten brand in 1842
| |
| |
gelukkig gered. Buitenlandsche verzamelingen bevatten vele schilderstukken van zijn hand en naar zijne teekeningen zijn voortreffelijke kopergravuren vervaardigd. (Hambg. Kstlr. - Lexik., blz. 36; Hambg. Zeitschr., N. Folge, II 264, 288.)
| |
Coninxloo, Hans van,
waarschijnlijk uit Amsterdam afkomstig, waar Egidius Coninxloo, een beroemd landschapschilder, in 1594 stierf. De eerste was in 1571 burger te Emden, leefde daar als schilder, en in 1595 vindt men hem daar als Oldermann van het schilders- en glazenmakersgilde. Hij was, volgends het registerboek van dat gilde, reeds in 1596 gestorven. Een tweede Hans van Coninxloo, in 1593 te Emden als burger en den 30 Oktober van het zelfde jaar aldaar als meester ingeschreven, ging naar Amsterdam, maar keerde in 1618 naar Emden te-rug. Misschien was hij de vader van een derden Hans van Coninxloo, die met den bijnaam ‘De jonge’ den 4n Mei 1619 als meester erkend werd. Later komt er nog een Pieter van Coninxloo, als schilder te Emden, voor.
Er bevinden zich aldaar nog vele schilderstukken van bovengenoemde kunstenaren. Een groot schilderij of paneel, een godenmaal op den Olymp voorstellende, toont ons een treffend kleurenspel en is onderteekend: ‘H. v. Coninx loo fecit Embden, 9 Juny 1592’. (Hannov. Magazin, 1825, blz. 477.)
Abraham van Coninxloo komt in 1660 onder de diakenen der vreemde (Nederduitsche) armen te Emden voor. (Oslfries. Monatsbl., I. 508.)
| |
Cornelsen, Johan,
meester timmerman, uit Utrecht, volbracht gezamendlijk met den ‘Mauermeister’ Peter Michaelsen uit Werden eene aanzienlijke herstelling aan den toren der St. Lambertskerk te Munster. Bij de overeenkomst, die den 10den April met hen gesloten werd, beloven de meesters acht dagen na Pinksteren met twee timmerlieden en drie metselaars in Deventer te zullen zijn en van daar uit, onder geleide van den raad, naar Münster te zullen komen. Het loon werd voor iederen dag bepaald op 2 Thaler voor den meester en 12 stuivers brabantsch voor den knecht, den Thaler op 5 schellingen vlaamsch of 30 stuivers gerekend. De arbeid duurde van 's morgens 5-11 en 's namiddags van 1-7. 's Zondags ontvingen de meesters een kwart vat wijn
| |
| |
of de waarde er van. Iedere week werd het halve weekloon betaald en het overige aan het einde van iedere maand. De meesters en de knechts zorgden zelf voor hun onderhoud; de reis van Deventer en terug kwam ten koste van den raad of van het kerkbestuur. De meesters schijnen eerst in Juli 1568 in Munster aangekomen te zijn.
Na drie maanden was het werk voltooid; althans het ontwerp van een aan Peter Michaelsen aangeboden getuigschrift en geleidbrief is gedagteekend van den 13den Nov. 1568. Meester Cornelsen bleef evenwel tot Maart 1569 te Munster; dewijl hij bij een bizondere over-een-komst, tegen een loon van 210 gulden en een eeregeschenk van 5 gulden voor zijn zoon, aangenomen had eene verandering in den klokkenstoel aan te brengen ter afwering van verder gevaar voor den toren. De onkosten der door beide meesters uitgevoerde herstelling des torens bedroegen 1930 thalers; de rekening van den stadssmid Herman van Zwolle voor ankerwerk enz. bedroeg alleen 411 thlrs. (Westfäl. Zeitschr., XX, blz. 354.)
| |
Dirks, Pieter,
Een beeldhouwer van dezen naam zal omtrent 1574 in Bremen geleefd hebben. (Nagler) Een groote grafsteen, in den dom aldaar, door hem vervaardigd, heeft tot opschrift: ‘Pieter Dirks 1574’. (Brem. Jahrb. VI, Bericht d. Geschäfts-Aussch., XCVII.)
| |
Doost, Pieter van der,
vervaardigde een kopergravure, die onderteekend was ‘Dirick Micheelzen inv. 1597. Peter van der Doost fee. & exc. halve grootte,’ voorstellende een schip met alle zeilen en vele symbolische vlaggen. (Hambg. Kstlr.-Lexik., 56.)
| |
Gans, Herman de,
goot, in 1471, eene klok voor de kerk te Gross-Borssum en in 1477 eene klok voor de kerk te Suurhusen in Oostvriesland. (Kirch. Beschr. - Beninga, Chron. v. Ostfriesland, 368.
| |
Gerhardus
(Gert van Wou?) goot in 1511 eene klok voor de kerk te Laar in het Graafschap Bentheim. (Kirch. Beschr.) Zie verder op Wou.
| |
Greve, Johan,
een nederlandsche kopergraveur, vervaar- | |
| |
digde o.a. een door Daniël Frese geschilderd gezicht op de stad Hamburg van het jaar 1587 (onderteekend: ‘Joan. Gre. Excud. Hamburgi’), en is misschien de zelfde als Hans Grave van Amsterdam, die in 1553 te Frankfort een gezicht op deze stad vervaardigde, en in 1561 eenige houtsneden aldaar uitgaf. Zijn portret werd in 1589 door Frans Hogenberg in koper gegraveerd. (Hambg. Kstlr.-Lexik., 91. - Hambg. Zeitschr., II. 232; Neue Folge, II. 260.
| |
Hekman van Nijmegen,
bouwmeester van den Raad te Lubeck, in 1340-1350 in zekere oorkonden genoemd. (Milde u. Deicke, 4).
| |
Herman van Zwolle,
komt in 1568 te Munster als stadsmid voor. (Westfäl. Zeitschr., XX. blz. 354.)
| |
Jacob,
eenen Nederlander, werd in 1586 door den raad van Lüneberg opgedragen het bouwen van de nieuwe vesting onder den Kalkberg bij Salzwolle aldaar. (Uit Jürgen Hammenstedt's geschreven kronijk. Gebhardi III. 104. - M.)
| |
Jochim van Zwoll,
bevindt zich in 1566-1575 onder de schilders te Hamburg als ‘Amtsmeister’. (Hambg. Zeitschr., N. Folge, II 260.)
| |
Johan,
de Buschener, van Antwerpen, bouwde in 1536-1538 den nieuwen muur te Bremen. In het ‘uppe szunte Catherinen dach’ van het jaar 1556 op bevel der ‘olderlude van wegen des gemeinen kopmanns’ gesloten bouwverdrag komt de volgende zin voor: ‘Szo den genompten mester Johann gemeltenn olderluden des gemeinen koipmanns hebbe ontworppen eyn hues van murwercke, alsz idt staenn schal, des wy olderlude erbenompt nader szulften entwerpinghe midt mester Johanne vorbenompt eyndrechtliken szynn avereyn gekamen, und de voreyninghe vann ohne alszo angenamen worden, szo dat he alle dage schal hebben, de he wercket midt synen beiden szons by orber egen kost szesundtwindtich stüver aldevile dat werck duret beth szo lange idt van murwereke rede is.’ (Brem. Jahrb., V. blz. 200, Anm. 1.)
| |
| |
| |
Kampen, Gerdt van,
goot in 1491 de Zondagsklok voor de St. Johanneskerk te Lüneburg (Gebhardi, II, 173. - M.) en in 1502 de klok St. Blasius major van 99 centenaars voor den dom te Brunswijk. Hij zal waarschijnlijk dezelfde zijn als Gerdt van Wou uit Kampen in Holland (M.), die in het zelfde jaar meer klokken voor genoemden dom vervaardigde; zie verder onder Wou.
| |
Krommeny, Cornelis,
een Nederlander, was hofschilder van den hertog Ulrich van Mecklenburg-Güstrow, die hem in 1576 in dienst nam. In de hofrekeningen komt hij het eerst in dit jaar voor onder het ‘Hofgezinde ausserhalb Hofes’ als ‘Cornelius Krommenei-Maler Off ein halb Jar ann 621/2 Talern vermuge seiner bestallung 83 Fl. 8 gr.’ en wordt dan in de hofrekeningen met den zelfden naam en titel tot het jaar 1598 opgenomen. Hij werkte met vele gezellen, die o.a. in 1580 de wapens aan de hertshoorns der hofkamer schilderden. Zijn voornaamste kunstvak was de portretschildering. Onder de werken van zijn hand van het jaar 1587-1589 kan men noemen: Het voortreffelijke portret van den bovengenoemden Hertog in de kerk te Doberan, de portretten van dezes ouders, het naar oude voorbeelden geschilderde portret van den mecklenburgschen Hertog Albrecht I. d. Gr. († 1379) en de door den houtgraveur Lucius uitgegeven stamboom van het mecklenburgsche Vorstenhuis van het jaar 1578. De portretten, geheele levensgroote figuren, zijn zorgvuldig en solide op hout geschilderd. Krommeny bezocht in 1597 zijn geboortegrond, en verbleef er acht weken. (Meklbg. Jahrb. IX. 203. XXI. 306. XXIII. 122. XXXV. blz. 8. blz. 39. 44.)
Krommeny schilderde ook een, met zijn naam en het jaartal 1574 onderteekende schilderij voor de St. Pieterskerk te Hamburg, voorstellende de Opwekking van Lazarus. (Hambg. Kstlr.-Lexik., 38. - Hambg. Zeitschr., N. Folge, II. 287.
| |
Mare, Andreas de,
van Gent, voltooide 1504 het door Henning Severin begonnen orgel in de Marktkerk te Hannover. (Redecker's Collectanea, Handschr. in de Magistrats-Registratur aldaar.) In een opschrift aan het vorige orgel te Loccum, dat hij in 1594-1599 gebouwd heeft, wordt hij een voortreffelijk Orgelbouwer genoemd, die uit Gent geboortig was. (M., Kunstdenkm. i. H., I. 126.)
| |
| |
| |
Mare, Martin de,
bouwde in 1610 het orgel in de kerk te Stellichte, A. Fallingbostel. (Kirch. Beschr.)
| |
Memling, Hans,
leefde, zoover als de historie het aangeeft, in 1478 en stierf voor den 10n December 1495. (Woltmann, Gesch. d. Malerei, II. blz. 44.) De stad Lubeck bezit nog in de sakristijkapel van den dom een der grootste, schoonste en meest doorwerkte stukken van dezen meester, een altaarstuk met twee paar vleugelen van 1491. Van buiten is er in 't graauw Mariaboodschap op voorgesteld; bij de eerste opening verschijnen de Heiligen: Blasius, Joannes de Dooper, Hieronymus en Egidius, maar bij de tweede opening ziet men verscheidene voorvallen uit de lijdensgeschiedenis des Heilands. Zeer rijk is het middelbeeld, dat de kruisiging voorstelt. (Lotz, I. blz. 392.)
| |
Morss, Antonius,
orgelbouwer van Antwerpen, bouwde het groote, nog bestaande orgel in den dom te Schwerin, waarvoor den 30n October 1555 de overeenkomst gesloten werd. In 1557 kwam de meester met het orgel uit de Nederlanden in Boitzenburg aan.
Hertog Johann Albrecht I van Mecklenburg nam nu Antonius Morss (wiens broeder Hieronymus van 1552-1597 organist van den dom van Schwerin was) in zijn dienst. Waarschijnlijk is ook het orgel in de slotkapel het werk van hem. (Meklbg. Jahrb., blz. 54.)
| |
Mortel, Floris van de,
(von der Mürtel) van Antwerpen, ook Florian van Mordell genaamd, kwam omstreeks 1580 in Brunswijk en werd in 1583 burger (im Hagen) aldaar.
Hij hield zich bezig met het schilderen van ‘Conterfaiten’ opschriften. Men verzocht hem uit Hannover en Hildesheim, zich daar te vestigen, maar hij sloeg, uithoofde van zijn huwelijk met Christine Remmerdes, uit eene Brunswijksche Patricische familie, dit verzoek van de hand. In 1597 nam hij deel aan een wedstrijd tot het schilderen der paneelen van de ‘Prieche’ (preekstoel?) en der muren van de Broederkerk te Brunswijk, die de ‘waereldgeschiedenis tot Christus' dood’ voorstellen. Met eenige andere schilders aldaar beklaagde hij zich bij den raad over het indringen der vreemde schilders, die te Brunswijk in het kasteel en bij de burgers schilderden en verzocht hem hun den
| |
| |
arbeid te verbieden. De vreemde schilders verontschuldigden zich, door te zeggen, dat het schilderen een vrije kunst was, waartegen de Brunswijksche schilders geen privilegie bezaten. In 1603 ontving hij van het gesticht St. Blasius, voor het schilderwerk dat hij met zijn knechts aan het nieuwe orgel in den dom had verricht, 389 Thlr. Den 25 Jan. 1607 huwde hij (ten tweeden male) met Else Beckmann, weduwe van den burger Andreas Cummers. Hij bezat twee huizen te Bohlwege, en stierf in 1609 te Brunswijk. De volgende schilderstukken werden door hem nagelaten: Samson en Aaron, de Christelijke bruid en de Zeven deugden, geschilderd op kleine paneelen. De portretten, die hij naliet, waren dat van zijn eerste vrouw en haar vader, Hans Remmerdes, en ook dat van den burger Hans Roden. Ook bevonden zich onder zijne nalatenschap een kruisbeeld op een graf, een vliegenverdrijver van paauwevederen(?), vele kunstboeken en kopergravuren, alsook eenige geschilderde houten schotels. (Sack.)
| |
Mostaert, Jan,
schilderde in 1518 de kostbare voorstellingen van een tryptikon in de noordelijke kooromgang der St.- Mariakerk te Lubeck, bekostigd door de twee gebroeders Brömse: in het midden de H. Drie Koningen; op de vleugeldeuren, de Geboorte van Christus, met aanbiddende engelen, als ook een schoon landschap, de vlucht naar Egypte voorstellende aan de buitenzijden: Adam en Eva (Lotz, I. Blz. 397.) Dit is zijn grootste werk, wat den omvang betreft. Twee der koningen zijn de portretten der gebr. Brömse. (Kunstbl. 1846. No 29.)
| |
Remmer, Willem,
of Remmen, de ‘scilder’, een Nederlander, vervaardigde voor den Hertog Julius van Wolfenbuttel eenige ‘Contrefeiten’ (Medailles met gebeitelde koppen) in lood gegoten: men noemde hem een ‘Gurliss (keurslijf?) Schilder’. (Sack.)
| |
Vos, Maerten de,
uit Antwerpen, geboren in 1531, en gestorven in 1603, was ook in Nedersaksen werkzaam. Dit bewijzen de voortreffelijke schilderstukken in de slotkapel te Celle, ongetwijfeld de voornaamste onder de weinige voorbeelden van oude luthersche kerkschildering. De schilder er van, wiens naam men gelukkigerwijze voor eenige jaren op het altaarstuk ontdekte,
| |
| |
was tot dan toe onbekend. Het opschrift, dat toen te voorschijn is gekomen luidt:
‘F. MERTHEN DE VOS ANTVERPYENCIS. ANNO 1569’.
Onder zijn overige schilderijen aldaar munten uit: de doop van Christus in den Jordaan, het H. Avondmaal, dat levendig en karakteristiek is samengesteld en waarvan de kleur van eene zeldzame kracht en schoonheid is; Christus, de kinderen zegenende, met een zeer schoonen achtergrond; eene kleine schilderij, voorstellende den Hertog Wilhelm den Jonge omgeven, van zijne kinderen, die hij uit den bijbel voorleest; als ook eene allegorische schilderij: de Strijdende Kerk; verder het Laatste Oordeel; een groot Christusbeeld, met de rechter hand zegenende en in de linker hand den waereldbol houdende; ten laatste de Zondvloed. Te oordeelen naar de hoofdzaak, moet de uitvoering van deze schilderij ook aan dezen meester worden toegeschreven. (Ad. Wichmann, Historienmaler, Hannov. Zeitg., 1851 Nr. 201 en 202. - M., Kunstdenkm. i. H., W. blz. 39.
In het slot te Dargun, in Mecklenburg, vindt men nog geweven behangsels met voorstellingen uit de oude geschiedenis, naar teekeningen van Maerten de Vos.
In 't slot te Schwerin bevinden zich ook vier groote dierstukken van dezen meester, waaronder er een met het breedvoerige opschrift:
‘F. MERTHEN DE VOS. ANTVERPI ENCY. 1572’.
(Meklbg. Jahrb., XXI. 305.)
In de St.-Pieterskerk te Hamburg bewondert men een in de jare 1578 opgerichte dubbelde schilderij van M. de Vos, den Doop van Christus in den Jordaan door Joannes, en de Zegening der kinderen door den Heiland voorstellende. (Hambg. Zeitschr., N. Folge, II. 287.)
| |
Vries, Hans Vreedeman de,
schilder en architekt, werd in 1527 te Leeuwarden geboren, was daar eerst vijf jaren lang leerling bij den glasschilder Reyer Gerrits, werkte gedurende twee jaar bij een stadsschilder in Kampen en werd in 1569 te Antwerpen met het vervaardigen der groote triomf bogen voor de intocht van Karel V belast. Nu legde hij zich bij voorkeur toe op de studie der
| |
| |
bouwkunst en voerde het genre der schildering van bouwwerken en perspektief-effekten in. In het jaar 1591 kwam hij naar Hamburg. Hier schilderde hij drie groote stukken voor de St.-Pieterskerk: Christus, den tempel voor de Phariseën verlatende, Christus de Phariseën uit den tempel verdrijvende, en Christus met den dood, den duivel en de hel onder zijne voeten. Ook ontwierp hij het grafteeken van den goudsmid Jacob Moor, dat zich door verscheiden, uiterst natuurlijk geschilderde zaken - waaronder een brandende lamp - onderscheidt.
Van Hamburg ging de Vries naar Dantzig, waar hij vele degelijke schilderstukken achterliet en weder naar Hamburg teruggekeerd zijnde, schilderde hij daar, in het huis van Hans Lommei een zolderstuk, perspektief-voorstellingen en grotesken. Omtrent dezen tijd vond de Vries reeds een knappen medearbeider in zijnen zoon
| |
Paulus de Vries.
Deze vergezelde hem naar Praag, dewijl hij aldaar voor den Keizer Rudolf II vele bestellingen uit te voeren had. Hiervandaan keerde de Vries andermaal naar Hamburg terug, maar ging, op aanraden van den schilder Gillis Coignet, naar Amsterdam, daarna naar den Haag, en ten laatste naar Antwerpen, waar hij (volgens Immerzeel 1588) volgens v. Mander in 1604 gestorven zal zijn. (Nagler, XI. blz. 12, met een lijst der talrijke, door de Vries uitgegeven bouwkundige werken.)
Een zeer net uitgevoerde schilderij, de kathedraal van Antwerpen van binnen voorstellende, wordt in de stadsgalerij te Hamburg bewaard. (Hambg. Kstlr. - Lexik., blz. 278.)
| |
Wou, Gert van,
uit Kampen, was een beroemde klokkengieter, wellicht een zoon van Willem de Wou, die in 1461 een klok te Xanten goot, en deze is misschien met Gerrit van Wou verwant, door wien in 1403 de brandklok te Haarlem gegoten is. (Mittheilg. d. Ver. f. Hambg. Gesch., III. 145.)
De eerstgenoemde zal eerst omstreeks 1480 van 's Hertogenbosch naar Kampen verhuisd zijn. In eene uit het oude archief van Kampen voortgekomen, en door den ‘Navorscher’ (XXIII, 566) medegedeelde oorkonde van 4 Juli 1480 vergunnen namelijk de burgemeester, schepenen en raad der stad Harderwijk, op verzoek van de stad Kampen, ‘Gert van Wou, klokgieter van 's Hertogenbosch’ met vijf van zijn gezellen in hunne stad te komen en naar Amsterdam te reizen, om daar het be- | |
| |
noodigde voor de te Kampen te gieten klokken te koopen, en vandaar een of hoogstens twee dagen na zijne aankomst naar Kampen terug te keeren.
Voor 1480 bevindt zich op geene zijner klokken de toevoeging ‘de Campis’ of ‘campensis’. (Hach, in Janitschek's Reporter, f. Kunstwissenschaft, IV. blz. 415.)
In de eerste plaats moet in het licht gesteld worden de grootste middeleeuwsche klok van Duitschland, die 275 centenaars weegt: ‘Gloriosa’ in den Dom te Erfurt, met het opschrift:
‘Gerhardus Wou de Campis me fecit anno domini 1497’ z dan volgt de ‘Osanna’ in de zelfde kerk van 1497 en de zoogenaamde ‘Schreier’ in de St.-Severuskerk aldaar, die insgelijks van 1497 is. (Mittheilg. d. Ver. f.d. Gesch. u. Alterthumsk. zu Erfurt, Heft II, blz. 129, waar men ook de rekening van het gieten der domklokken kan vinden.)
Verder komen er van hem nog de volgende klokken voor: eene klok te Cranenburg van 1474, eene te Xanten van 1475, eene te Elten van 1476, met het opschrift: ‘Gert van Wou;’ twee klokken te Calcar van 1483 en 1493, eene klok te Till bij Calcar van 1494, eene te Ahaus van 1493, als ook te Wüllen van 1496; twee klokken te Wessum van 1496 en 1499, de drie schoone klokken te Recklinghausen van 1500 en eene klok te Rinkerodde bij Munster. (Zehe, hist. Notiz, über d. Glockengiesserkunst d. Mittelalters. Münster, 1857.) De Lambertusklok te Munster zal insgelijks door hem gegoten zijn. (Organ. f. christl. Kunst, 1867, blz. 190.
Ook in het dorp Krusemark bij Arneburg bevindt zich een door hem vervaardigde klok van 1490 (Otte, Handb. d. christl. Kunst-Archäologie, Aufl. 3, blz. 241.) Een andere door hem gegoten klok van 1490 bevindt zich te Ruppin in het Markische (Märkische Forschungen, VI, 133.)
Het ‘Register van charters en bescheiden in het oude archief van Kampen’ bevat, onder No 831, eene overeenkomst van den 31n Jan. 1481, tusschen de kerkmeesters van de O.L. Vr. Kerk met Mr Geert van Wou, klokgieter, over het gieten van twee nieuwe klokken in die kerk. (Mittheilg. d. Ver. f. Hambg. Gesch., II. blz. 8).
In de 67e afl. van de ‘Jahrbücher des Vereins von Alterthumsfreunden im Rheinlande’, blz. 112, leest men in Noot 2: ‘Spormachers Chronik von Lünen bij v. Steinen, Westphälische Geschichte IV. 1451. Behalve Dortmunder meesters goot hier ook de
| |
| |
grootste klokkenkunstenaar der oude tijd, Gerhard de Wou. Verg. Poppe in het Gildeboek II. Afl. III-IV, blz. iii.
Ook goot Gert van Wou in 1487 zeven groote klokken voor de St.-Pieterskerk te Hamburg en ook eene zeer groote voor den vroegeren dom aldaar. (Hambg. Zeitschr., N. Folge, II. 312.)
Verder vervaardigde hij, volgens het opschrift ‘gherardus de wou’ drie fraaye klokken, dagteekenende van de jaren 1465, 1485 en 1486, die zich in de domtorens te Osnabrug bevinden. (M., Kunstdenkm. i.H. VI. bl. 115.)
Hij was de gieter van vier klokken voor het St.-Michaelsklooster te Lüneburg, een daarvan is van 1491, de andere drie zijn van 1492; in de opschriften noemt zich de meester ‘Gherhardus de Wou’ en op de eerste klok met het toevoegsel ‘de campis’. In het opschrift der Zondagsklok der St.-Janskerk aldaar, van het jaar 1491, luidt de naam des gieters: ‘Gerit von Campen’. (Gebhardi, Handschr. auf d.k. öffentl. Biblioth. in Hannover. - M.) Een klok van de nu afgebroken St.-Lambertskerk aldaar, van het jaar 1491, draagt insgelijks zijn naam met het toevoegsel ‘de campis’. (Neue Hannov. Zeitg., 1860, No 262 en 1861, No 7.)
Ook in Oostfriesland bevinden zich eenige door hem gegoten klokken, zooals eene te Wijbelsum van 1494, eene andere te Logumervorwerk van 1495 (Kirch. Beschr.) en eene derde te Rorichum van 1497. (M., Kunstdenkm. i.H., VII. 174.)
Voords heeft Gert van Wou in 1502 meerdere klokken voor den St.-Blasiusdom te Brunswijk gegoten, te weten: St. Blasius major en St Maria. Op de eerste klok noemt hij zich ‘Gerdt Campis’, op de laatste ‘Gerdt Wou’ - St. Johannes en de niet meer bestaande St.-Thomasklok
Over het gieten van de eerstgenoemde klok deelt eene kronijk het volgende mede: ‘Anno 1502 des Dienstags na vincula Petri, do ward de grote Glocke gegoten in der Borg im Dohme, un huwen an to blasen des Morgens, da dat twe schlog, un blösen wente dat idt 11 schlog, da leit de Mester de spiese lopen, un de Domherren gingen dar all herum mit den heiligen wahren Lichname, un sungen un danketen Godde dem Herrn. Düssen Mester leiten de Domherren halen von Kampi, un heth Mester Gerdt von Kampe uth England [!]. De grote Glocke hefft by neggen un neggentich Zentner’. (Görges, Der Sanct Blasius-Dom zu Braunschweig, 3. Aufl. Blz. 46).
| |
| |
In 1507 goot Gert van Wou gemeenschappelijk met Johan Schoneborch drie klokken voor de St.-Pieterskerk en eene voor de St. Jacobuskerk te Lübeck. Daarmede schijnt zijn bedrijf als klokkengieter geëindigd te zijn. (Hach, t.a.p., IV. 401. 411.
Een den naam ‘gherhardus de wou’ en het jaartal 1523 dragende klok te Barfelde bij Gronau (M., Kunstdeakm. i.H., III. 19) komt zeker niet meer van den bovengenoemden meester voort; maar wel van een zoon of kleinzoon, misschien van den zelfden ‘Gert van Wou’, die in 1541 als gieter van klokken te Hamburg genoemd wordt. (Zeitsckr. d. Ver. f. Hambg. Gesch., N. Folge, II. 313.) De laatste kan ook de vervaardiger zijn van een klok te Laar in Bentheim, die het randschrift: ‘Gerardus me fecit anno domini 1511’ draagt. (Kirch Beschr.), evenals de groote, ‘Gloriosa’ genoemde klok der St.-Mariakerk te Lubeck, waarvoor ‘Meister Gerdt’, nadat de omgieting door den gieter Claus Wachtel in 1545 twee maal mislukt was, geroepen werd, en die dan ook het gieten van deze ‘13265 Pfund’ zware klok gelukkig volvoerde. Deze meester Gerdt hield zich ten minste eenige jaren te Lubeck op, waar, na zijn dood, al zijn gereedschap in 1548 in handen van den geschut- en klokkengieter M. Karsten Middeldorp verviel. (Hack, t.a.p., IV, blz. 412.)
Behalve de bovengenoemde gieters van den naam van Wou worden in den 25n jaargang van ‘de Navorscher’ nog Nicolaus a Gerardo Wou 1512 en Gerritsz. - misschien verwant met den in 1529 te Kampen voorkomenden klokkengieter Gherijt - aangegeven; ook wordt er in den 8n jaargang blz. 200 van een Jan Jacobsz. van Wou gesproken. (Hach. t.a.p., IV. blz. 407. Noot 8, en blz. 414.)
|
|