Geen struisvogelmethode.
- Met afwijking van hetgeen in sommige Abderaas onzer dagen plaatsheeft, houdt het beroemdste katholieke letterkundige tijdschrift van Frankrijk Le Correspondant zijne lezers behoorlijk op de hoogte van hetgeen er plaatsheeft in de afdeeling der kunstwaereld, boven wier hoofddeur het woord Tooneel te lezen staat. De Heer Victor Fournel, de ijverige en scherpzinnige schrijver van Les auteurs oubliés, geeft, in het no van 10 Juni, een kort en zeer vermaaklijk overzicht der geschiedenis van het Odéon (ter gelegenheid der viering van het Eeuwfeest, dezer met velerlei rampen bezochte ‘école dramatique’). Hij herinnert ons, hoe Beaumarchais, bij dit feest gehuldigd door de vertooning van zijne komedie La folle journée ou le mariage de Figaro, in dit stuk en in zijn Barbier de Séville werken leverde, die de eer hadden, dat er text voor operaas van twee der beroemdste komponisten, Mozart en Rossini, uit genomen werden.
In den ‘Opéra comique’ heeft men onlangs met veel zorg den opera seria Joseph, van Méhul, ten tooneele gebracht; alsmede Mozarts Noces de Figaro, ‘dat klare en glansrijke werk, waarin de melodiën uit de zuiverste bron ontspringen en waarin, zoo als Stendbal opmerkt, zegt Fournel, Mozart gereinigd en verhoogd heeft, wat bij Beaumarchais slechts lichtzinnigheid is en galanterie; Mozart heeft zoo niet de taal der hartstocht, dan althands die van het echte gevoel gesproken, welks teêrheid verbonden wordt aan de bevalligste vrolijkheid.’ Het toonstuk is geen eenvoudige vertaling van Le mariage de Figaro; het is een herschepping. Het revolutionaire blijspel is, onder de handen van den edelen oostenrijkschen komponist, in 6 weken tijds in een muzikaal meesterstuk vervormd, dat zijn oproerig en zinnelijk charakter geheel verloren heeft. Zonderling, zegt Fournel, dat dit kunstwerk niet terstond den verdienden opgang in Frankrijk gemaakt heeft. Het is waar dat, toen het den 20 Maart 1793 voor het eerst in den operaschouwburg vertoond werd, tusschen de muzikale gedeelten al de samenspraken van Beaumarchais behouden waren, hetgeen het zangspel onmatig verlengde. 22 Juli 1826 werd het in het Odéon uitgevoerd. Een der verslaggevers zeide er van: ‘In deze samenstelling is het machtig werk van Beaumarchais geheel niet meer te herkennen. Fas zal een geestig woord het ongeluk hebben zich te doen hooren, of het orchest valt den tooneelspeler in de rede.’ Het scheelde niet veel, zegt Fournel, of men had voor-